Libretto
Openingskoor
Halleluja.
Dit is de dag, die de Heer gemaakt heeft:
laten wij juichen en ons daarover verheugen!
Halleluja.
Lezing (Johannes 20) – afgewisseld met verzen uit O filii et filiae
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena ‘s morgens vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen van het graf weggerold was. Ze snelde daarom vlug naar Simon Petrus heen en naar de andere leerling, die Jezus beminde, en zei hun: men heeft de Heer uit het graf weggenomen en wij weten niet, waar men Hem heeft neergelegd. Toen gingen Petrus en de andere leerling op weg en begaven zich naar het graf. Ze waren samen vertrokken, maar de andere leerling liep sneller dan Petrus en kwam het eerst bij het graf.
De drie Maria’s daalden af
vroeg in de schemer naar het graf,
met zalf, waar elk haar liefde in gaf. Halleluja.
Door Magdalena’s angstig woord
zijn twee discipelen aangespoord
en haastten ademloos zich voort. Halleluja.
Johannes is over het veld
sneller dan Petrus voortgesneld,
om zelf te zien wat werd vermeld. Halleluja.
Hij bukte zich voorover en zag het lijnwaad liggen; maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam ook Simon Petrus achter hem aan, ging het graf binnen en zag het lijnwaad liggen, met de zweetdoek, die zijn hoofd bedekt had; deze lag niet bij het lijnwaad, maar afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen ging ook de andere leerling binnen, die het eerst bij het graf aangekomen was; en hij zag en geloofde. Want zij begrepen de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. Toen keerden de leerlingen naar huis terug.
Maar Maria bleef buiten bij het graf staan wenen. Terwijl zij weende, bukte zij zich voorover in het graf en zag er twee engelen zitten in witte gewaden, één aan het hoofd- en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. Ze zeiden haar: Vrouw, waarom weent ge? Ze zei hun: Omdat men mijn Heer heeft weggenomen en ik niet weet, waar men Hem heeft neergelegd. Toen ze dit gezegd had, keerde ze zich om en zag Jezus staan; maar ze wist niet, dat het Jezus was. Jezus sprak tot haar: Vrouw, waarom weent ge? Wie zoekt ge? Menend, dat het de tuinman was, zei ze Hem: Heer, als gij Hem hebt weggehaald, zeg me, waar ge Hem hebt neergelegd, dan zal ik Hem wegdragen. Jezus zei haar: Maria! Ze keerde zich naar Hem toe en zei in het Hebreeuws: Rabboeni! – dat wil zeggen: Meester!
Jezus sprak tot haar: Houd Mij niet vast; want Ik ben nog niet naar de Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God. Maria Magdalena ging aan de leerlingen zeggen: Ik heb de Heer gezien! en wat Hij tot haar gezegd had.
De vrouwen, naar het graf gegaan,
zegde een witte engel aan,
dat nu de Heer was opgestaan. Halleluja.
In de avond van diezelfde dag, de eerste dag van de week, toen de deuren van het huis, waar de leerlingen zich bevonden, uit vrees voor de Joden gesloten waren, kwam Jezus binnen, plaatste zich in hun midden en sprak tot hen: Vrede zij u!
Aan de discipelen bijeen
was ‘t Christus zelve die verscheen
en vrede wenste als voorheen. Halleluja.
En na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijde. De leerlingen verheugden zich bij het zien van de Heer. En opnieuw zei Hij hun: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u. En na dit gezegd te hebben, blies Hij over hen en sprak: Ontvangt de Heilige Geest. Van wie gij de zonden vergeeft, hun zijn ze vergeven; van wie gij de zonden niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven. Maar Thomas, één van de twaalf, ook Didymus genaamd, was niet bij hen, toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem dus: Wij hebben de Heer gezien. Maar hij zei hun: Zolang ik in zijn handen de wonden van de nagels niet zie en mijn vinger niet op de plaats van de nagels leg, en mijn hand niet in zijn zijde steek, geloof ik het niet.
‘t Bericht werd Thomas ook gedaan.
Hij hoorde het vol twijfel aan
dat Jezus zou zijn opgestaan. Halleluja.
Acht dagen later waren zijn leerlingen daarbinnen weer bijeen en ook Thomas was er bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, plaatste Zich in hun midden en zei: Vrede zij u! Daarna sprak Hij tot Thomas: Leg uw vinger hier en bezie mijn handen; steek uw hand uit en leg ze in mijn zijde; en wees niet ongelovig, maar gelovig! Thomas gaf Hem ten antwoord: Mijn Heer en mijn God!
Zie, Thomas, mijn doorboorde zij,
mijn handen, voeten allebei,
en twijfel niet, geloof in Mij’. Halleluja.
De wond van spijker en van speer
zag hij en twijfelde niet meer,
maar stamelde: mijn God en Heer. Halleluja.
Jezus sprak tot hem: Gelooft ge, omdat ge Mij gezien hebt? Zalig zij, die niet zien en toch geloven!
Zalig wie niet getwijfeld heeft,
niet ziet en toch zich overgeeft,
zijn deel is dat hij eeuwig leeft. Halleluja.
Nog veel andere tekenen heeft Jezus in tegenwoordigheid van de leerlingen gesteld, die niet in dit boek opgetekend werden. Maar deze werden opgetekend, opdat ge geloven moogt, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God en opdat ge, door te geloven, het leven moogt hebben in zijn naam.
Wij vieren ‘t feest van Pasen weer,
en brengen alle lof en eer
aan onze opgestane Heer. Halleluja.
Voor alles wat Hij heeft gedaan
roepen wij God ootmoedig aan,
nu onze Heer is opgestaan. Halleluja.
Slotkoor
God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus.
Victoria!