In een laudatio ter ere van diens zestigste verjaardag noemde Rüdiger Safranski zijn collega-filosoof Peter Sloterdijk een Meister der fröhlichen Wissenschaft. Dat is een goede karakterisering in meer dan één opzicht. Friedrich Nietzsche zit erin en Sloterdijk heeft er ook echt plezier in, in filosoferen. En dat laatste is voor hem een levenstaak. Hij doet niet aan filosofie, maar is filosoof. En hij geniet van het leven, van de taal, van de media. In 1999 publiceerde hij in Die Zeit een open brief aan zijn collega Jürgen Habermas waarin hij de Kritische Theorie doodverklaarde en Habermas uitnodigde op de begrafenis: “Ach, beste Habermas, het is voorbij. De Kritische Theorie is op 2 september jl. gestorven. Ze was al geruime tijd bedlegerig, de kribbige, oude dame, nu is ze van ons heengegaam”. Heerlijk vindt hij het om z’n collega’s op de zenuwen te werken, of mensen uit hun tent te lokken. Naast Nietzsche zouden ook de oude Grieken, Socrates en Diogenes niet misstaan. Toonzettend was die laatste voor z’n eerste grote werk, een speels vervolg op Immanuel Kant’s multivolume magnum opus: “Kritiek van de Kynische rede” (1983/4). Ik las het als student en ben hem er eeuwig dankbaar voor. Z’n laatste grote werk, enige 1000-en bladzijden dik heet “Sferen, bellen, schuim” (2003/4), een virtuoos geschreven boek dat als boek volkomen onleesbaar is, maar door z’n essayistische vorm, talloze aforismen en excursen niet verveelt, als je het ter hand neemt. En passant wil hij met dit boek zonder pardon Hegel naar de kroon steken, wat hij in een postscriptum trouwens zelf als een van de vele zwakke plekken van z’n boek kritiseert (hoe Kierkegaardiaans).
Tussendoor publiceert Sloterdijk zo af en toe wat vingeroefeningen. Meestal peilt hij dan naar drijfveren, diepe lagen van het menselijk gedrag. In Woede en tijd – u hebt de knipoog naar Heidegger al – peilt hij naar wat de mens als ‘homo politicus’ toch beweegt. Menselijke affecten als woede, eer, wraak en vergelding haalt hij terug voor het voetlicht, terwijl hij ze als een existentiaal samenvat onder het voor Grieks-filosofisch geschoolden overbekende begrip ‘thumos’. Ondanks eeuwen beschaving, vermoedt Sloterdijk dat we ook in de moderne tijd nog lang niet ‘aan gene zijde van ressentimenten’ zijn als we ons samen-leven proberen te ordenen.
Zopas las ik zijn essay Het heilig vuur (‘Gottes Eifer’ in het Duits… in het oud-Nederlands: De naijverige God). Ook dat is zo’n vingeroefening. Hier peilt hij naar de religieuze mens. En hij kiest niet voor de lieve panentheistische of mystieke variant, maar voor degene die West-Europa heeft gemaakt tot wat het is: de monotheïstische schriftgelovige mens. Na een inleidend hoofdstuk waarin hij z’n kaarten op tafel legt (hij zal de godsdienst benaderen als menselijk fenomeen, een hoogst complex, fascinerend geheel, maar een cultuurverschijnsel) en de gelovige lezer waarschuwt dat hij zich dus gekwetst en zeker mis-begrepen zal voelen, schetst hij in kort bestek de wordingsgeschiedenis en successieve waarheidsclaims van de drie religies van het boek. Het Jodendom met de vondst van het heno-theïsme (zich binden aan één God), een geloof dat automatisch leidt tot een summo-theisme: die God, mìjn God, is de beste, de hoogste; het christendom waarin die ene God openlijk universele pretenties krijgt en dus mondiale claims op de werkelijkheid legt (missionaire imperialistische trek); en als laatste de islam waarbij de politieke verwerkelijking van de absolute geopenbaarde waarheid meegegeven is vanaf het begin.
In zijn middelste hoofdstuk zet hij volgens een logisch paradigma de 15 manieren uiteen waarop deze 3 monotheïstische wereldreligies wel met elkaar in conflict moeten komen. Persoonlijk vond ik dit stuk, dat eigenlijk de kern van het boekje is, het zwakst. Niet te ontkennen valt dat er strijdpotentieel, conflictstof, zit in de wijze waarop deze drie godsdiensten – als puntje bij paaltje komt – claimen ‘de uiteindelijke waarheid’ over de werkelijkheid te bezitten. De echte openbaring, die – hoe vriendelijk en verhuld ook geformuleerd – altijd een depreciatie van andermans openbaring (en dus God) inhoudt.
De Duitse titel is wat dit betreft mooier dan de Nederlandse: ‘Gottes Eifer’, waarbij ‘Eifer’ het “heilig vuur” verbeeldt dat ontbrandt als de ene ware God – enfin, volgens zijn aanhangers dan toch – zich op terrein begeeft waar die andere ware God het tot dan toe voor het zeggen had. Als leerling van Nietzsche aarzelt Sloterdijk niet om hier af en toe met ‘de hamer’ te filosoferen. U moet het boekje zelf maar lezen om te zien of het een ‘hamer’ is of een ‘botte bijl’. De verrassende doorkijkjes, dwarsverbindingen en aforismen maken het in elk geval tot een boek dat te denken geeft. Eén voorbeeld:
“Feitelijk zijn openbaringsclaims pogingen om, terwijl het wereldexperiment nog in volle gang is, alvast vooruit te lopen op het resultaat van alles wat zelf lerende culturen ooit nog aan kennis en inzicht kunnen bereiken. Hierop berust hun legitimiteit. Het geloof in een ‘goddelijke openbaring’ betekent altijd de verheffing van een vooroordeel tot eindoordeel. De term openbaring postuleert dat het menselijk inzicht wordt gesynchroniseerd met de intelligentie van God. Bij God vallen vooroordeel en eindoordeel samen zonder dat ze betwijfeld kunnen worden.”
Tenslotte: Sloterdijk blijft een vrolijke filosoof. Hij ziet de godsdiensten zich wel transformeren tot meer communicatieve gemeenschappen. De soep wordt niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend. Gelovigen zijn ook mensen. In plaats van spelen met heilig vuur, zouden ze beter met heilig vuur samen gaan spelen. Ik probeer hier tevergeefs het woordspel uit het Duitse origineel weer te geven: het tijdperk van Gottes Eifer (de naijverige God die geen goden naaste zich duldt, op straffe des doods) moet vervangen worden door een gezonde Nach-Eifer (na-ijver, jaloezie) tussen de aanhangers. De godsdiensten moeten hun superioriteitsclaims niet opgeven van Sloterdijk, maar wel hun aanspraak op universele heerschappij. Ze moeten met hun geloofsovertuiging gewoon de arena van het leven in, het leven van alledag, en daar zien elkaar te verslaan… volgens de spelregels die wij met elkaar afspreken. Dat is de weg van de beschaving, die we met z’n allen moeten inslaan. Missen we die afslag, dan hebben apocalyptische geesten vrij spel.
Dick Wursten
Peter Sloterdijk, Het heilig vuur. Over de strijd tussen jodendom, christendom & Islam, Boom-Amsterdam, 2008, 160p.