Hier spreekt men Nederlands

Of is het nu toch Vlaams?

geknipt uit een ingezonden brief (DS, nov. 2014). Aanleiding: Enkele taal-puristen hebben hun fiolen van toorn nog maar eens uitgegoten over de ‘Vlaamse tussentaal’.

Wat maakt het uit als vele Vlamingen “kwart na vier” zeggen in plaats van “over”? Mag iets alleen maar “doorgaan” als het niet plaatsvindt ? Nog eentje, niet in de lijst: een Nederlandse vriendin keek raar op toen ze in een Vlaams zwembad het opschrift “Niet lopen” (wegens valgevaar) zag staan. Het enige mooie en dus goede Nederlandse woord is toch “rennen” ?

Ik zou zeggen: Als men na vele decennia constateert dat verdoemlijstjes uit de tijd van het soms tenenkrullend beschamend programma “Hier spreekt men Nederlands” – dat alle Vlamingen betuttelend met een levenslange taalfrustratie probeerde op te zadelen – weinig hebben kunnen veranderen aan een paar Vlaamse taaleigenaardigheden, wordt het dan geen tijd om dat gebruik vast te stellen en te accepteren?  “Hoe lang blijft een fout die iedereen maakt nog een fout ?” vroeg een schooldirecteur die economie had gestudeerd me ooit.

Hoelang blijft een fout die iedereen maakt nog een fout?

Kan men blijven ingaan tegen wat in Vlaanderen vrij algemeen aanvaard is ? Van Istendael begint zijn stukje eigenaardig genoeg met een ode aan de diverse soorten Frans en Duits van sprekers uit de hele wereld. Toch gaat het bij deze sprekers niet alleen over tongval, maar ook over een eigen woordenschat en grammaticale eigenaardigheden. Waarom wijst hij dan een zeer kleine variatieruimte voor Vlaamse taaleigen af? Moeten de Walen en Zwitsers dan afstand doen van hun septante, nonante en zelfs octante omdat dat geen “mooi” Frans is?  Mogen Vlamingen het woordje “vrijzinnig” alleen in de Noord-Nederlandse betekenis gebruiken? Moeten we nu allemaal ons secundair onderwijs herbenoemen als “voortgezet” onderwijs omdat de Nederlanders dat doen terwijl die term in Vlaanderen alleen maar voor begripsverwarring zorgt?

Het is natuurlijk zo dat er ook historische en ideologische (anti-hollandse b.v.) elementen spelen, maar als ik graag “ge” gebruik in plaats van “U” of “je” dan doe ik dat niet uit Vlaamsigheid of omdat ik zonodig een tussentaaltje wil creëren, maar wel omdat ik het moeilijk heb met het bepalen wanneer je tu of du of je tegen iemand mag beginnen zeggen in plaats van vous, Sie of U. Het “Vlaams” is in dat opzicht veel opener.

En dat is nu het probleem van mensen, die denken dat men als strenge schoolmeesters de taalontwikkeling kan stoppen. Zij beschouwen de Van Dale als een boek vol bindende voorschriften. Dat is echter in tegenspraak met het beleid: goede woordenboeken zijn gebaseerd op een grondige analyse van het (dag)dagelijkse taalgebruik en signaleren ook eventueel regionale verschillen. De oude Wittgenstein wist het al: “the meaning of a word is its use”.

Ooit zijn er zo bewakers geweest van het klassieke Latijn, maar ze hebben het uitsterven van die taal niet kunnen verhinderen en de ontwikkeling van  volkstalen niet kunnen verhinderen. Laat het Nederlands in Vlaanderen daarom ook wat vrije ruimte; anders komen we misschien tot een opsplitsing van de taal in een strikte officiële en in een pragmatische gebruiksversie zoals in het Noors of Nieuw-Grieks b.v.

Deze belerende ‘schoolmeestersattitude’ leidde in 1995 nog maar eens tot een spellingshervorming die ons met “pannenkoeken” , “seks”, “lokalisatie/locatie” heeft opgezadeld en met onvoorspelbare regels wanneer je een vreemde naam op zijn Engels of op zijn Nederlands moet schrijven, en wanneer je wel of niet een tussen-n moet schrijven in samenstellingen. Deze schoolmeestersregeltjes – voor een beperkt aantal woorden gelukkig – hebben vele gewone gebruikers tot een “foert”-houding gebracht die ook afstraalt op wel leerbare regels als d/t.


auteur: Marc Maes, germanist, die 25 jaar Nederlands gegeven heeft, o.a. in Etterbeek Dhr. Maes begint met de vaststelling dat ‘zowat alle leraren hun best doen om de standaarden voor het Nederlands van hun leerlingen hoog te houden, maar met inschatting van wat in de diverse taalsituaties en registers echt belangrijk is en wat minder.’