Table of Contents
Inleiding
In mei 2021 hebben we op het Walckerorgel van de Brabantse Olijfberg een opname gemaakt (beeld/geluid) van 4 koraalvoorspelen. Enerzijds om het orgel weer eens in de schijnwerpers te zetten, anderzijds om ook eens te laten horen hoe verschillend eenzelfde koraalmelodie kan worden behandeld. Vandaar 2×2 koralen, met telkens een compositie uit de 18de eeuw (J.S. Bach) en eentje uit de 20ste eeuw (Claussnitzer en Karg-Elert).
Koraal An Wasserflüssen Babylon
- 1. Johann Sebastian Bach, BWV 653 (Leipziger Choräle)
- 2. Paul Claussnitzer, opus 27 n. 8 (1911)
Koraal Herr Jesu Christ, dich zu uns wend
- 1. Johann Sebastian Bach, BWV 709
- 2. Sigfrid Karg-Elert, opus 65 nr. 13 (1910)
Toelichting bij de opnames
An Wasserflüssen Babylon
TEKST: Het koraal is een zeer letterlijke herdichting van Psalm 137, de weeklacht van de Israëlieten die in ballingschap moeten leven, zonder uitzicht op terugkeer. De lier hangt aan de wilgen. Het lied zelf dateert waarschijnlijk uit 1525. Het is voor het eerst in druk verschenen in het verloren gegane Das dritt theil Straßburger kirchen ampt (een kerkboek met berijmde psalmen, kerkelijke hymnen en een orde van dienst, aldus Martin Bucer, één van de leidende figuren in de zich hervormende kerk van Straatsburg). De Straatsburgse cantor-organist Wolfgang Dachstein wordt beschouwd als de auteur van de tekst en de melodie. Het lied (de ‘psalm’ dus) werd graag gezongen. In 1531 werd het opgenomen in een Neurenbergs gezangboek, en in 1545 kwam het ook in het trendsettende Babstsches Gesangbuch (door Luther zelf gesuperviseerd). Van daaruit kwam het terecht in bijna alle Duitse gezangboeken.
De versies van Bach en Claussnitzer
De majeurklanken van dit gezang (lydische kerktoonsoort) lijkt een wat vreemde keuze om te dienen bij een tekst over een wenend volk. Tegelijk maakt dit ons bewust, dat men in de 16de eeuw muziek en tekst veel objectiever benaderde dan wij gewoon zijn. Ook vanuit muzikaal historisch oogpunt is het leerrijk om de beide opnames die gepubliceerd zijn (J.S. Bach en Paul Claussnitzer) te vergelijken.
Bach’s bewerking is afkomstig uit wat men zijn Leipziger Choräle noemt. Dit is een verzameling groots opgezette en ‘exemplarische’ koraalbewerkingen, waaraan Bach de laatste jaren van zijn leven heeft gewerkt. Geregeld zitten er herwerkingen bij van vroegere composities. Dat geldt ook voor deze. In de oorspronkelijke versie liet Bach de sterk versierde melodie spelen door de rechterhand (sopraan) en verdeelde de vier andere stemmen in paren over linkerhand en – dus – dubbel pedaal. Dat dubbel pedaal maakt het erg lastig om te spelen en het helpt ook niet echt om de vocaliteit van de partijen goed vol te houden doorheen het stuk. Voor de Leipziger Choräle heeft hij het originele concept bewaard, maar de melodie op Franse wijze (tierce en taille) aan de linkerhand toegewezen (tenor). Hij herleidt de vier overige stemmen tot drie: één in het pedaal en twee in de rechterhand.
Dit is de versie die hier gespeeld wordt. Het is een aansprekende compositie, met veel sfeer, maar zeker geen ‘tearjerker’ of ‘lamentatie’. Het karakter blijft ‘algemeen’. Dit is typisch voor een componist/organist in de tijd van de barok. De muziek roept wel een gevoel op, maar wordt nooit sentimenteel. De componist-organist is geen artiest, maar een ambachtsman.
Heel anders de organist-componist, Paul Claussnitzer (1867-1924). Hij wil – geheel in de geest van de tijd – juist wel gevoelens uitdrukken in zijn composities. Voor hem is dat zelfs de zin van muziek. Claussnitzer was in het begin van de vorige eeuw vooral bekend als (strenge!) orgelleraar. Zeer veel gespeeld – tot op vandaag – zijn zijn Choralvorspielen, die hij in diverse bundelingen uitgaf. De melodie is altijd herkenbaar en er zitten “ganz prächtige kleine Stimmungsbilder” tussen, aldus de necrologie. Zo ook in dit ‘stemmingstukje’ : met eenvoudige middelen (die hij doordacht en effectief inzet) roept hij met zijn koraalbewerking een stemming op: “Feierlich ernst, träumerisch” staat erboven. De bundel waarin het is opgenomen heet: “Neun Choralvorspiele zu Buss- und Abendmahlsliedern”.
Herr Jesu Christ, dich zu uns wend
TEKST: Dit is een lutherse hymne uit de 17de eeuw. De eerste drie strofen verschenen – voorzover bekend – het eerst in Johannes Niedling’s Lutherisch Hand-Büchlein (Altenburg 1648) zonder vermelding van de auteur. De trinitarische doxologie (strofe 4) is toegevoegd in het Gothaer Gesangbuch van 1651. Niedling zelf komt als auteur zeker in aanmerking, maar sinds 1676 wordt ook de kunstminnende en muzisch begaafde vorst Wilhelm von Sachsen-Weimar (1598-1662) naar voren geschoven als auteur. Dit gebeurt op gezag van zijn bibliothecaris en persoonlijke secretaris (Geheimrat), Georg Neumark, zelf ook een niet onverdienstelijk lieddichter (u kent hem zonder dat u het weet: “Wer nun den lieben Gott lässt walten…” is van hem. Nieuwsgierig naar zijn verhaal: klik hier).
De vorm is zeer klassiek: Vier acht-lettergrepige (octosyllabische) regels met een ‘jambische versvoet’ (lang-kort) en mannelijk rijm. Dit is het schema van de aloude ‘ambrosiaanse’ hymne. De tekst heeft een hoge dichtheid en is een zeer geslaagd ‘kansellied’ zoals men dat noemt: een gebed om de ‘verlichting met de heilige Geest’, opdat men Christus waarachtig zou leren kennen en loven. Elk couplet voegt een nieuw element toe.
De versies van Bach en Karg-Elert
Ook hier een zeer verschillende aanpak van beide componisten. Bach houdt het traditioneel, d.w.z. op bijna Buxtehudese wijze, laat hij de sopraan de melodie versieren, begeleid door twee stemmen in het midden en een baspartij voor het pedaal. Het karakter is objectief en dienstbaar. Er is dan ook geen enkel probleem om de zetting op verschillende ‘strofen’ toe te passen (of te gebruiken bij een ander lied ‘op de melodie van…’. En deze melodie is inderdaad vaak hergebruikt).
Sigfrid Karg-Elert (1877-1933) verklankte in deze bewerking de lofprijzing van de vierde strofe. Hij schrijft – zoals hij vaak deed bij zijn koraalwerken – de tekst ervan expliciet bij de noten. Het is een exuberante, dansante toccata geworden, typisch Elert. De koraalmelodie klinkt soms in de bas met dubbelpedaal onder cascades in het manuaal en soms in de sopraan, ondersteund door massieve akkoorden op het volle orgel.
Credits
Orgelspel: Willem Ceuleers
Geluidsopname: Dick Wursten
Beeldopname en montage: Luc Hommers