Gewogen, en te licht bevonden
Vorig voorjaar werd het nieuwe Liedboek ‘ter beproeving’ aangeboden aan de kerken. Dick Wursten ging de uitdaging aan en constateert dat ‘hertaling’ tot verarming leidde. Door de vreemdheid weg te vertalen sluit je een venster dat uitzicht geeft op een nog onbekend landschap.
Verschenen in Woord & Dienst, februari 2014. U kunt het hier lezen.
Dat veel van de nieuwe liederen in Liedboek niet aan mij besteed zouden zijn, wist ik van te voren, dus daarover niet geklaagd. Dat een behoorlijk aantal liederen uit het Liedboek voor de Kerken niet meegenomen is, daarmee kan ik leven, op enkele uitzonderingen na. Wat mij – en ik weeg mijn woorden –pijn gedaan heeft, is dat men mij een aantal kostbare liederen uit de schat der eeuwen heeft afgenomen door ze te ‘hertalen’.
februari 2023 – geopend een ‘opvanghuis’ voor liederen die verloren dreigen te gaan
Of ik wil of niet
Eerst nog dit: “Niemand is verplicht die nieuwe liederen te zingen” verzekert men mij. Dat is een sofisme: als gewone kerkganger ben ik op dat punt weerloos. Als die liederen worden opgegeven dan moet ik ze zingen of ik nu wil of niet. Voorzangers en dominees die hun best doen om mij mee te nemen, beseffen niet hoe dwingend hun enthousiasme kan zijn. “Ach het zijn maar liederen…”. Daar ben ik het niet mee eens: Liederen (en muziek in meer algemene zin) zijn niet te onderschatten betekenisdragers voor de mens. Liederen bepalen ook de sfeer (de ‘geest’) van een kerkdienst veel meer dan een preek ooit kan. Liederen infiltreren de ziel, had Calvijn via Augustinus van Plato geleerd. Daarbij was Calvijn vooral bang voor een invasie van verkeerde gedachten (de leer), terwijl Augustinus doelde op de kracht van muziek om gevoelens op te roepen, en dat is inderdaad het springende punt. Verder: ik begrijp dat nieuwe liederen eigentijds zijn en kinderliederen eenvoudig. Ook snap ik dat mensen het in de kerk graag naar hun zin hebben. Zolang kinderlijk niet verward wordt met kinderachtig of smakeloos; eenvoudig goed onderscheiden wordt van simplistisch; en het naar de zin hebben niet zelfzuchtig wordt ingevuld. Qua woord en muziek moet er in alle gevallen een groeimogelijkheid in zitten, een uitdaging. Er moet iets blijven hangen. Het is aan anderen dan ondergetekende om die secties van het Nieuwe Liedboek te beoordelen, ik besef al lang dat ik wat dat betreft bij een vorige generatie hoor. Maar: beoordeeld moet het wel worden, niet zomaar geslikt (bijv. 995, dat kan toch niet ?)
Echt anders
Nu terzake. Zoals gezegd: een hele reeks liederen uit het liedboek 1973 is niet meegenomen. Prima: Je moet durven opruimen, want anders is er geen plaats voor iets nieuws. Alleen moet je wel oppassen, dat je niet per ongeluk iets waardevols weggooit, want weg is weg (Liederen sterven als ze niet geregeld gezongen worden). Mijns inziens is aan een aantal sterke liederen ten onrechte een plaats ontzegd. Vreemd genoeg zijn dat niet de alleroudste liederen. Die behoren blijkbaar al zozeer tot ‘de canon’ van het christelijke lied dat niemand die durft verwijderen. Het betreft vooral 19de en begin 20ste eeuwse liederen, liederen van de voor-vorige generatie dus, al dan niet gedicht als vertaling van anderstalige liederen, zoals: ‘Wees gegroet gij eersteling der dagen’, ‘Daar is uit ’s werelds duistre wolken’, ‘Hoe zal ik u ontvangen’, ‘Meester men zoekt u wijd en zijd’. De oplettende lezer zal zeggen: “Die laatste drie staan er nog wel in, hoor, die zijn opnieuw vertaald.” Ja dat weet ik, maar dat is het nu juist. Nicolaas Beets’ bevlogen en tot zingen uitnodigende tekst (‘Daar is uit ’s werelds duistere wolken’), vrijelijk gebaseerd op Jesaja 9, is gewoon een ander lied dan de brave berijming van die bijbeltekst door ds. André Troost (482) die met dezelfde regel begint (iets soortgelijks heeft Jaap Zijlstra gedaan met ‘Ik wil mij gaan vertroosten’ (562), met dezelfde kritiek).
Banale toon
De nieuwe vertaling van ‘Wie soll ich dich empfangen’ (Paul Gerhardt) volgt de oorspronkelijke tekst op de voet, maar als het gaat over het verwachtingsvolle gevoel van advent, dat door de eerste regel van dit lied wordt opgeroepen (‘Hoe zal ik u ontvangen…?), dan wordt dat vakkundig in de kiem gesmoord door de banale toon van de tweede regel: ‘Wat wordt mijn eerste groet?’ Ten Kate’s melodieuze, soms wat overladen zinnen, ook in latere verzen, houden die sfeer wel goed vast, ookal verwijdert hij zich geregeld van Gerhardt’s origineel. Waarom in zo’n geval niet beide liederen naast elkaar gezet in een Liedboek dat zegt de ‘verschillende liedculturen en de verscheidenheid aan spiritualiteit’ te honoreren?
Onbegrijpelijk vind ik de vervanging van ‘Meester men zoekt u wijd en zijd’ (gez. 170) door een nieuwe tekst. Sinds de Hervormde bundel 1938 is dit lied van Emil Liedgren in onze kerkelijke zangcultuur verworteld geraakt. Het is één van de weinige liederen, waarin een existentialistisch ondertoon doorklinkt. Gedateerd ? Zeker, maar daarmee nog niet voorbijgestreefd. Wat Gert Landman nu van de tekst van Liedgren gemaakt heeft, grenst aan het onvoorstelbare (837). Het is geen poëzie, er zit geen klank in, en inhoudelijk kun je er geen touw aan vastknopen. En als dat wel lukt, dan schrik je: ‘Volgen wij, Heiland, niet uw spoor / laten wij anderen bloeden, / geven wij pijn en angsten door – / neem ons dan onder uw hoede.’ Naast een lelijke zin (zelfs als proza) is de inhoud precies fout: De dader bidt om ontferming. Liedgren schrijft dat niet, natuurlijk niet.
Geestelijke oefening
En wat is er eigenlijk mis met ‘Wees gegroet gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis’ (gez. 221) , zeker als je beseft dat de zwakste zinnen eigenlijk latere retouches zijn? Ja ik weet wel: Nicolaas Beets en J.J.L. ten Kate zijn 19de eeuwers, en Liedgren schreef zijn tekst nog onder indruk van de eerste wereldoorlog (juist ja!), hun taal en beleving is dus niet van deze tijd. Hoe zou het anders kunnen? Maar is het echt verstandig om alles wat ons niet aanspreekt, af te serveren of te vervangen door iets dat ons wel aanspreekt? Lopen we zo niet het risico dat we straks enkel nog onze eigen echo horen als we liederen zingen ? En welk lied zal ons dan nog iets zeggen als wij aan het eind van ons Latijn zijn ? Ik vraag maar.
Een soortgelijk teken aan de wand is het verwijderen van de drie lijdenstijdkoralen uit het liedboek die – ik geef toe: met onvolkomen woorden maar gedragen door een volkomen melodie (HerzliebsterJesu,was hast du verbrochen) – cirkelden rond het mysterie van Christus’ lijden en sterven (‘Noem d’overtreding’ ; ‘Leer mij o heer uw lijden recht betrachten’; ‘Gethsemane die nacht moest eenmaal komen’ de laatste zelfs met een hyperlink naar Blaise Pascal). Hoezeer ook theologisch horend bij het verleden, zijn ze door talloze lijnen verbonden met de muziek uit de Passietijd (die ook bij het verleden hoort, maar nog springlevend is), waardoor ze als ‘geestelijke oefeningen’ misschien juist nog wel dienst kunnen doen.
Ria Borkent’s nieuwe lied op deze wijs is niet onverdienstelijk als lied bij de lezing van de Johannespassie, maar niet meer dan dat. Zingen is meer dan theologisch correct spreken op verhoogde toon. De gevoelslaag moet aangeboord en dat is altijd een kwestie die meer vraagt dan actuele begrijpelijkheid en exegetisch theologische ‘correctness’.
Als nieuw
Ten slotte: Van enkele klassieke liederen die tot de canon behoren (oudkerkelijke hymnen en Duitse gezangen van Luther tot Paul Gerhardt) heeft men gemeend dat ze een opknapbeurt nodig hadden. Soms is het gelukt. Dan heeft een nieuwe vertaling het stof weggeblazen en komt het origineel beter tot z’n recht (bijv. gez 158; nu lied 517), meestal is het resultaat een teleurstelling (bijv. gez 214, nu lied 623). Een enkele maal heeft men het kostbare lied zo stevig onder handen genomen dat men ook het patina van het origineel heeft weggepoetst. Hierdoor staan sommige antieke liederen in het nieuwe liedboek te blinken alsof ze eergisteren gemaakt zijn dan wel gisteren op ‘www.maakzelfuweigengedicht.nl’ zijn gegenereerd.
Dit is met name enkele oudkerkelijke hymnen overkomen. Blijkbaar vond men de vertaling van J.W. Schulte Nordholt niet goed genoeg en heeft men Andries Govaert en Sytze de Vries gevraagd het werk over te doen. Beiden vertalen oude teksten ‘naar vandaag toe’, zoals dat dan heet. Misschien is ze dat ook wel gevraagd, ik weet het niet. Het gaat nochtans niet om de minsten onder de liederen: Het ochtend- en avondlied van Ambrosius (gez. 370/204; gez. 382/236), het 25 strofige galli cantus ( ‘lied van de haan’) van Prudentius (gez. 371/205) en de processiehymne uit Poitiers: Vexilla regis prodeunt (gez. 185/572). Alle vier top werelderfgoed. Echter: die gebalde Latijnse verzen zijn bijna niet te vertalen, zeker als dat ook nog in gelijke versvoet en rijmend moet. Zelfs Schulte Nordholt is daarin niet altijd geslaagd. Maar als men meent zijn vertaling te moeten vervangen, dan moet de nieuwe wel overtuigen. En daar wringt het schoentje. Iedereen die ook maar enige voeling heeft met de taal, leef- denk- en geloofswereld uit de oudheid kan niet anders dan de nieuwe vertalingen als ondermaats klasseren. De voorname vreemdheid die deze teksten hadden in het Liedboek (te danken aan het poëtisch vermogen van J.W. Schulte Nordholt) is grotendeels verdwenen. Door de nieuwe vertalingen zijn die oude liederen gewoon wat rare liederen geworden, waarvan je je – terecht – afvraagt wat die in het Liedboek doen.
Het gevolg van deze handelwijze is dat Ambrosius en Prudentius niet echt aan het woord komen in dit liedboek (ondanks gez. 265/ 737,17). Ze mogen buikspreken, meer niet.
Echo en Narcissus
Als ik dit naast de eerder genoemde voorbeelden leg, dan zie ik een teneur. Ondanks de enorme verscheidenheid aan muziekstijlen en teksten is het liedboek eentoniger dan het lijkt. Veel liederen uit andere tijden en culturen klinken verrassend modern, alsof ze pas gemaakt zijn. Ze zijn zo fijn herkenbaar. Dat lijkt hun kracht, maar is hun zwakte. Ze kunnen uiteindelijk alleen maar geven wat wij er al in gestopt hebben. Veel van de hertalingen ontnemen de lezer/zanger een kans om eens iets nieuws te horen, iets te leren, op een andere manier naar het leven te kijken. Door die vreemdheid weg te vertalen sluit je een venster dat uitgeeft op een nog onbekend landschap. Zelfs andermans liederen bieden zo geen tegenstem, maar zijn een ‘Echo’ van wat je zelf ook al dacht en geloofde. En dat is jammer, want dan ben je dus ook op dat terrein aan jezelf overgeleverd. Hoe zat dat ook alweer met die babbelzieke nimf ‘Echo’ en die op zichzelf gerichte jongeling ‘Narcissus’ ?
Dr. Dick Wursten is historicus en predikant in Antwerpen. Hij is tevens actief als inspecteur godsdienstonderwijs.