Is er wel een plan?

Over de spanning tussen de religieuze intuïtie van transcendente aansturing en planning (schepping, heilsgeschiedenis) en de contra-intuïtieve beandering van de wetenschap die werkt met langzame processen (in natuur en geschiedenis).

Het gevoel van ‘transcendente’ oorsprong gaat bijna altijd gepaard met een overtuiging dat ‘achter alles’ een bedoeling zit, een transcendente planning . Dan gaat het over patronen, trends. De mens gelooft dat het ergens naar toe gaat. Dit geldt voor het individuele leven, maar nog meer (eerst) voor het geheel. Er is een gewilde ontwikkeling, een lineair proces, een doel. De mens beleeft zijn leven en dat van de zijnen en bij uitbreiding dat van de mensheid als ‘geschiedenis’ met een oorsprong èn een bestemming (van Paradijs, via zondeval naar de Apocalyps/Koninkrijk). NB: Dit is typisch ‘westers’ religieus (boek-godsdiensten). Het geldt veel minder voor natuurreligies of oosterse godsdiensten. Natuurlijk kan men dat doel ook missen (zonde etc), maar ook dan heeft de transcendente macht daar z’n hand in, dan wel z’n mening over (Oordeel). Voorzienigheid-Predestinatie-heilsgeschiedenis. Elke eschatologie (leer van de laatste dingen), al dan niet apocalyptisch, is eveneens een sterke manifestatie van het geloof in een transcendente planning. Interne debatten stelden de planning nooit ter discussie, maar gingen enkel over de inhoud van het plan en de wijze van uitvoering (rol van de mens erin bijv.). Tot ver in de nieuwe tijd had tegenspraak hiertegen weinig kans op succes – hoewel velen wel degelijk zo hun twijfels hadden. Waarom? Omdat er simpelweg geen alternatieve verklaring voorhanden was die deze krachtige verschijnselen recht deed.

  1. Het idee van transcendente planning staat zonder meer op gespannen voet met de aannames waarop de natuurwetenschappen (de daarin geïmpliceerde ‘metafysica’, zo u wilt, maar dan een immanente) zijn gebaseerd. Als ik die terugbreng tot de essentie dan gaat de natuurwetenschap ervan uit dat de werkelijkheid (nogmaals: ‘alles wat het geval is’) het best te beschrijven is als een langzaam zichzelf organiserend worden (inderdaad: een naturalisme). Dit is niet maar een ‘hypothese’ die morgen vervangen kan worden door een andere, ook niet slechts een ‘conventie tussen wetenschappers’. Kenmerkend is dat juist de theorievorming hierover (meta-theorie) niet los staat van het onderzoeksproces zelf, maar er aan gekoppeld is, of misschien nog sterker: er integraal onderdeel vanuit maakt. De menselijke kennis aangaande die werkelijkheid is een voortschrijdend cumulatief proces, waarbij het inzicht toeneemt, maar verklaringen partieel en voorlopig zijn.
  2. Evolutiebiologen, cultuurwetenschappers (bijv. Mühlmann) en historische sociologen verwijzen in dit verband vaak naar het feit dat deze verschijnselen eigenlijk manifestaties zijn van zeer langzame processen in natuur en samenleving. De interne ontwikkelingen en logica ontgaan ons, omdat ze vele generaties omspannen, omdat ze traag verlopen. Het gevolg is dat men niet anders kan dan een groot deel hiervan toeschrijven aan onwaarneembare krachten, ergo: aan transcendentie. Op het moment echter dat de wetenschappelijk (en technische) ontwikkeling ons in staat stelt om procedures voor de waarneming van het langzame te ontwerpen, verliest het idee van een transcendente oorzaak sterk aan plausibiliteit. In plaats van transcendentie te zoeken, werkt men liever aan immanente procedures voor het interpreteren van de ‘lange termijn’, met de middelen van de biologische evolutietheorie of historisch constructivistische theorieën over sociale systemen etc…
  3. In orthodoxe kringen waar de identificatie met de stichtelijke gedachte van een transcendente planning sterk is, valt strijdlustig verzet waar te nemen tegen denkvormen die leiden tot secularisering van als bovennatuurlijk geïnterpreteerde langzame processen – het duidelijkst bij de creationisten in de VS, die zoals bekend heel wat verzinnen om hun leer van de plotselinge schepping naar Gods wil immuun te maken voor de nieuwe wetenschappen van het langzame, zichzelf organiserende worden, incl. het inbouwen van ‘fallacies’ in de schepping.
    • Een soortgelijk verzet zou er kunnen zijn tegen opvattingen die de menselijke geschiedenis als een niet van boven aangestuurd proces interpreteren… wat elke professionele historicus de facto doet. Geschiedenis, ook de ‘heilige (bijbelse) geschiedenis’ en de ‘kerkgeschiedenis’ worden als seculiere onderzoeksdomeinen benaderd met dito methodes en binnen dito meta-theorieën. Het verzet hiertegen is veel geringer dan tegen de evolutieleer, hoewel het eigenlijk minstens zo essentieel is. Begrippen als ‘heilsgeschiedenis’, of ‘Gods plan met deze wereld’ worden nog rustig gebruikt. Wel is het zo dat de ‘verborgenheid’ hiervan gemakkelijker kan worden ingeroepen dan bij de scheppingsleer. De complexiteit van de materie en de moeite om überhaupt greep op de geschiedschrijving te krijgen, helpt ook wel. De geschiedenis van Israel is hier vaak de niet beredeneerbare uitzondering, waardoor de aporie in het denken des te pijnlijker aan de dag komt.
  4. Van de twee visies op de werkelijkheid is de religieuze (die een ‘transcendente planning’ ziet) het oudste en intuïtief het aantrekkelijkst, want ze strookt met onze zelfbeleving en de beleving van de dingen (Welt als Vorstellung). Patronen zien, verbanden leggen, essentialistische oordelen vellen, is ‘des mensen’ (pre-rationele, ook deels voor-bewuste activiteit). Voor een benadering van de wereld en het leven a prima vista is dit best werkbaar en misschien goed leefbaar, maar onbevredigend in geval van doorvragen: zijn die patronen er ook, bestaan die verbanden echt etc. ?
  5. De wetenschappelijke visie op de werkelijkheid (‘alles wat het geval is’) is veeleer contra-intuïtief. Zij is langzaam gegroeid toen men de werkelijkheid ging onderzoeken ‘omwille van zichzelf’, zo zoals ze ‘is’ (lastig woord, beter: zich voordoet aan ons onderzoekend oog) – zeer lastig proces; er moest veel ‘afgeleerd’ worden. Een sterke aanzet tot een nieuwe kijk op de werkelijkheid kwam van de ontdekking dat men universele natuurwetten op wiskundige wijze kon formuleren. Ook de doorbraak op het terrein van de geologie en biologie waarbij men processen in ‘oneindig’ lange tijden kon denken (evolutiebiologie) is cruciaal geweest. Deze benadering werkt met trial and error, experiment, observatie, metingen, onderzoek, is altijd ‘onaf’, en staat – als het goed is – principieel open voor verdere bijstelling, finetuning, weerlegging, en dit inclusief de bijbehorende theorievorming. De mens zelf staat hier niet boven, hij is zelf ook onderzoeksobject een onderdeeltje van het grote geheel. Zijn glorie is gelegen in het feit dat hij dit weet (‘een denkend riet’ aldus Pascal 1 ); soms uit hij zijn fascinatie voor de werkelijkheid in religieuze termen, waarin ‘god’ echter eerder een ‘chiffre’ is voor zijn overweldigd-zijn door het geheel, dan een apart wezen, laat staan een persoon (bijv. Einstein 2 ).
  6. Doordat de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek langzaam doordringen in de gewone perceptie van de wereld en het leven (en daar actief worden gepropageerd door oude en nieuwe atheïsten), wordt het afdoende karakter voor het leven van alledag (a prima vista) van de intuïtieve (geloofs-)visie ondermijnd. Deze secularisering is nog lang niet ten einde. Naar mijn gevoel begint ze pas in onze tijd echt op kruissnelheid te komen. Door de ongelijktijdigheid van de verschillende culturen kan dat nog lang verborgen blijven, maar m.i. is het proces onomkeerbaar.
  7. Misschien nog wel belangrijker is dat de resultaten van de wetenschappelijke benaderingswijze ons leven meer en meer bepalen: het technisch kunnen (incl. geneeskunde bijv.): ze zouden er niet zijn zonder de wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid, waarbij alles met alles samenhangt. “Waar zouden we zijn zonder het elektron?”
    • Boutade: Iemand die vanuit zijn geloof de natuurwetenschappelijke benadering van de werkelijkheid kritiseert als ook maar een ‘geloof’, zou geen auto mogen rijden, chemotherapie mogen volgen, emails mogen lezen, gsm gebruiken, want dat zijn allemaal uitvindingen, producten die die visie op de werkelijkheid als grondslag hebben. Volgens zijn visie is de geloofsvisie op de werkelijkheid even realistisch. Waarom dan niet echt op God vertrouwd ?
  1.  « L’homme n’est qu’un roseau, le plus faible de la nature; mais c’est un roseau pensant. Il ne faut pas que l’univers entier s’arme pour l’écraser: une vapeur, une goutte d’eau, suffit pour le tuer. Mais, quand l’univers l’écraserait, l’homme serait encore plus noble que ce qui le tue, parce qu’il sait qu’il meurt, et l’avantage que l’univers a sur lui, l’univers n’en sait rien. Toute notre dignité consiste donc en la pensée. C’est de là qu’il faut nous relever et non de l’espace et de la durée, que nous ne saurions remplir. Travaillons donc à bien penser: voilà le principe de la morale. »
  2.  “… the natural laws of science have not only been worked out theoretically but have been proven also in practice. I cannot then believe in this concept of an anthropomorphic God who has the powers of interfering with these natural laws. As I said before, the most beautiful and most profound religious emotion that we can experience is the sensation of the mystical. And this mysticality is the power of all true science. If there is any such concept as a God, it is a subtle spirit, not an image of a man that so many have fixed their minds. In essence, my religion consists of a humble admiration for this illimitable superior spirit that reveals itself in the slight details that we are able to perceive with our frail and feeble minds.”