Lancelot Andrewes

Eliot’s language teacher

“It is not an exaggeration to say that Andrewes has a sacramental understanding of language, indeed of words themselves. When a person – whether a preacher or a listener – finds the meaning (or often, meanings) in a word and acts upon it accordingly, that person incarnates that word and participates bodily in its efficaciousness. (There is only a very small step between Andrewes’s understanding of words and of the Eucharist.)”

Peter McCullough (ed.), Lancelot Andrewes: Selected Sermons & Lectures (Oxford, 2005), xxxvi.

De ‘Journey of the Magi‘ is gebaseerd op zijn vijftiende preek op het geboortefeest van Christus, gehouden op de eerste Kerstdag van 1622. De preek heeft als tekst de eerste twee verzen van het tweede hoofdstuk van Mat­theüs: ‘Ecce Magi ab Oriente venerunt Jerosolymam, Dicentes, Ubi est Qui natus est Rex Judaeorum? vidimus enim stellam ejus in Oriente, et venimus adorare eum.1 Andrewes citeert de Vulgaat en blijkt ook verder nog volkomen vertrouwd te zijn deze Latijnse vertaling. Andrewes onderzoekt elk woord – want geen woord uit de Schrift werd zonder zin neergeschreven – waarbij zijn verbeel­ding alle kansen krijgt. Ongeveer in het midden van de preek komt hij te spreken over het woord ‘veni­mus‘, wij zijn gekomen. Dat inspireert hem. Puntsgewijs wordt vanuit dit woord de hele tocht getekend. ‘In their Comming we consider’, schrijft hij

  1. de afstand vanaf hun plaats van her­komst. ‘This was riding many a hundred miles, and cost them many a dayes journey.’
  2. de weg waarover ze kwa­men: was die aangenaam, vlak en gemakkelijk? Integendeel. Volgen twee redenen:
    • de weg ging door woestijnen ‘wast and desolate’
    • de weg liep over rotsen en rotswegen.
  3. de veiligheid van de reis. Veilig was de reis niet. De gevaren worden met name genoemd.
  4. de tijd waarin de reis gemaakt moest worden. ‘It was no summer Progresse.’ En dan volgen de verhalende regels waarin de schrijver zich hun situatie geheel indenkt:

A cold comming they had of it, at this time of the yeare; just the worst time of the yeare, to take a journey, and specially a long journey, in. The waies deep, the weather sharp, the daies short, the sunn farthest off in solstitia bru­mali, the very dead of Winter.’

In zijn essay Lancelot Andrewes ci­teert Eliot deze passage, met enkele andere, als passages die bijblij­ven. Dat Eliot zijn openingszin tussen aanhalingstekens zet is terecht, al heeft hij natuurlijk wel geredigeerd. Her is vervolgens vooral het ritme van An­drewes’ proza dat bepalend wordt voor het ritme van het vers, zeker in het eerste deel van het gedicht. En ook het gedicht als geheel is schatplichtig aan Andrewes. Ook Eliot beperkt zich immers ook tot een ‘uitlegging’, ontvouwing van het ‘venimus’.


  1. ‘Zie er kwamen wijzen uit het oosten te Jeruzalem en vroegen: Waar is de pasgeboren koning der joden? Want wij heb­ben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbid­den.’