Hoe lees je een ‘heilig’ boek?

Niet wat er staat, maar hoe je leest…
Niet de filologie, maar de hermeneutiek is bepalend…

Het punt bij ‘godsdiensten met een heilig boek’ is niet zozeer wat er staat in die (oude) boeken, maar wat men nu doet met wat er staat. Dus niet filologie en exegese zijn doorslaggevend, maar hermeneutiek. Terzijde: in de media valt men bijna allemaal in de valkuil van de ‘geleerdenstrijd’: hete hoofden en koude harten… want je kunt met een heilig boek nog alle kanten op, bijna had ik geschreven: los van wat er staat.

Ik bedoel: Een heilig boek – met goudbeslag etc – kan in processie binnengedragen worden in wolken wierook gehuld, terwijl iedereen rechtstaat of diep buigt… En met voorgelezen of gereciteerd worden op verhoogde toon… dat zegt niets over wat men met de tekst die men net gereciteerd heeft uit dat boek doet. Iedereen die wel eens een evangelielezing in een roomskatholieke mis heeft aanhoord, weet dat het na de acclamatie echt nog alle kanten op kan met de homilie. En daar zit het springende punt, daar meldt zich de hermeneutiek (de ‘vertolking’ van het gelezen voor de huidige verstaander).
Echt alle kanten: Stel dat het een lastige tekst is (bijv. dat de vrouw moet zwijgen in de gemeenschap van gelovigen) dan kan men dat linea recta toepassing verklaren op het leven vandaag – onhistorisch dus, want met overslaan van vele eeuwen menselijke geschiedenis. Men kan echter ook een vrije, al dan niet geslaagde, filosofische beschouwing over het onderwerp houden, waarbij men met die lastige’ tekst in gesprek gaat (tegen-sprekelijk) en/of hem historisch kadert (en zo z’n gezag voor heden ondermijnt) etc. Men kan hem ook geheel ignoreren en net doen alsof er geen probleem is. Meer dan voorlezen moet dat niet zijn…

The proof of the pudding is in the eating.

NB: There is no such thing as an objective reading; il n’y a pas de hors-texte; Er is geen verstaan mogelijk, zonder Vorverständnis (en dus vooroordeel – maar dat geeft niet, want dat stelt zich wel al lezend en na-denkend, wel bij)

ABC for Architects

Een goede architect’ volgens Vitruvius

Vitruvius 15th C. manuscript

Die oude Romeinen waren zo gek nog niet. Lees eens de eerste twee alinea’s uit hoofdstuk 1 van het 2000 jaar oude boek over de Architectuur van de Romeinse bouwmeester Vitruvius. Hier somt hij kort de basiskwalificaties (kerncompetenties) van een architect. Een combinatie van theoretische culturele kennis en materieel-praktische kennis. Handvaardigheid noemt Vitruvius dat laatste letterlijk.

 

 

[tekst in Engels en Latijn]

1. The science of the architect depends upon many disciplines and various apprenticeships which are carried out in other arts. The particularity of an architect’s work consists in a combination of craftsmanship and technological insight. Craftsmanship is the continued and familiar practice, carried out by the hands in such material as is necessary for the purpose of a design. Technological insight sets forth and explains how the things wrought are in accordance with technical skill and method.
2. So architects who without culture (without books) aim at manual skill, cannot gain a prestige corresponding to their labours, while those who trust to theory and literature alone, obviously follow a shadow and not reality. But those who have mastered both, like men equipped in full armour, soon acquire authority and attain their purpose.

Vitruvii De Architectura, Liber Primus

1. Architecti est scientia pluribus disciplinis et variis eruditionibus ornata, [cuius iudicio probantur omnia] quae ab ceteris artibus perficiuntur. Opera* ea nascitur ex fabrica et ratiocinatione. Fabrica est continuata ac trita usus meditatio, quae manibus perficitur e materia cuiuscumque generis opus est ad propositum deformationis. Ratiocinatio autem est, quae res fabricatas sollertia ac rationis proportione demonstrare atque explicare potest.
2. Itaque architecti qui sine litteris contenderant ut manibus essent exercitati, non potuerunt efficere, ut haberent pro laboribus auctoritatem; qui autem ratiocinationibus et litteris solis confisi fuerant, umbram non rem persecuti videntur. at qui utrumque perdidicerunt, uti omnibus armis ornati citius cum auctoritate quod fuit propositum sunt adsecuti.

* Opera = singularis (f.)

Test uw oordeelsvermogen

Wie is verantwoordelijk voor de dood van Sara?

Opdracht: lees het onderstaande verhaal en beantwoord de vraag.

Sara is een meisje dat opgroeit in een streng kerkelijk milieu. Haar moeder is in een nachtelijk verkeersongeval omgekomen toen ze nog een peuter was. Ze groeit op met enkel haar vader. Die houdt enorm veel van haar maar is van het zwijgzame type en ‘over-protective’. Sara voelt zich opgesloten, beknot, maar als ze het ter sprake brengt is haar vader duidelijk: “Ik ben je vader, ik weet wat goed voor je is en zolang je hier woont, zul je doen wat ik zeg!”
Op school ontmoet ze Pierre, een avontuurlijke jongen uit Parijs. Het klikt. Ze beginnen zelfs in het geheim een relatie. Ze zwijgt erover tegen haar vader, vooral ook omdat Pierre niets heeft met de kerk. Hij begint altijd meewarig te glimlachen als zij over het geloof, of over God begint. Ze weet zo al wat haar vader zal zeggen. De dag dat Pierre terug moet naar Parijs komt snel naderbij. Hij probeert Sara te overtuigen met hem mee te gaan. Zij wil wel, want ze is smoorverliefd, maar ze durft niet. Ze vreest haar vader’s reactie.
De vakantie breekt aan. Vlak voor hij vertrekt, laat Pierre Sara per sms weten dat hij echt van haar houdt en dat hij zondagavond op haar zal wachten bij het station. Hij heeft twee tickets voor de nachttrein naar Parijs. Het is nu of nooit ! Sara wordt verscheurd door haar liefde voor Pierre en haar vader. Ze kan niet kiezen. De bewuste zondagavond zitten vader en dochter beneden in de woonkamer. Sara ziet hoe haar vader langzaam in slaap dommelt bij de open haard. Ze staat op – ze weet niet precies wat haar beweegt – ze verzamelt snel wat kleren, steekt die in een rugzak, opent zachtjes de voordeur en springt op haar fiets. Ze heeft nog een kwartier om het station te halen. Ze neemt de binnenweg door het park. Maar voor ze halverwege is, wordt ze door onbekenden in het park overvallen. Ze krijgt een klap op haar hoofd, valt, komt ongelukkig neer en sterft. 

Vraag: wie is verantwoordelijk voor de dood van Sara ?
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Het antwoord is: de daders… Niet de vader, niet Sara, niet haar vriend, niet de kerk, niet de politie. Toch gaat het in veel soortgelijke discussies in de media en diverse fora bijna altijd over de varianten van die laatste groep.

Een spreekwoordelijke druppel (Gutta cavat lapidem)

Een spreekwoord wil, dat een druppel een steen uitholt, niet door geweld, maar door dikwijls op dezelfde plek neer te pletsen. In het Latijn: ‘Gutta cavat lapidem non vi, sed saepe cadendo‘. Dit zou een Latijnse vertaling zijn van een Grieks gezegde (Fragment 10) van Choirilos van Samos, een episch dichter uit de tweede helft van de 5de eeuw v.C.* Om dezelfde idee uit te drukken, heeft Ovidius (Epistulae ex Ponto 4,10,5) enkel het begin van het eerste deeltje ervan, en hij voegt er een ander voorbeeld aan toe: ‘Gutta cavat lapidem, consumitur anulus usu.’ (een druppel holt een steen uit, en een ring slijt af door het gebruik.)

In de Middeleeuwen heeft ook een anonieme auteur er een ander voorbeeld bijgevoegd: ‘Gutta cavat lapidem non vi, sed saepe cadendo. Sic addiscit homo non vi, sed saepe legendo.’ (Een druppel holt een steen uit, niet door kracht, maar door dikwijls te druppelen. Zo leert een mens bij, niet door kracht, maar door veel te lezen.)

Ook Lucretius (De rerum natura 1, 313) werd ooit getroffen door het druppelen van een dakgoot en wat daarvan het gevolg was: ‘Stillicidii casus lapidem cavat.’ Een ‘stilla’ is een ‘druppel’; ‘‑cidium’ komt van het werkwoord ‘cadere, cecidi, casurus sum’ (vallen); de twee samen: ‘het druppelen’, ook ‘dakgoot’. Het tweede woord, casus’ (het vallen) klinkt als een tautologie of dubbel gebruik: het komt eveneens van ‘cadere’.

Bij Ovidius komt hetzelfde begrip nogmaals voor, zij het in enigszins andere be woording. In zijn Ars amatoria (1, 475‑476) vraagt hij zich af: ‘Quid magis est saxo durum, quid mollius unda? Dura tamen molli saxa cavantur aqua.’ (Wat is harder dan een rots, wat zachter dan water? Nochtans worden harde rotsen door het zachte water uitgehold.) ‘Cavare’ is ongeveer hetzelfde als ‘excavare’, verleden deelwoord’excavatus, ‑ta, ‑tum’ (uithollen, uitgraven). Van ‘cavare’komen onder meerde Franse woorden’cave’ (kelder), ‘caveau’ (grafkelder), ‘cavée’ (holle weg), ‘caverne’ (grot, hol, spelonk)…

In veel gemeenten met een ietwat heuvelachtige bodem, heeft men ooit een straat aangelegd door het bultige in het landschap uit te hollen. Zo’n straat krijgt dan als benaming iets als ‘Holleweg’ of  ‘Holstraat’ of ‘Hollestraat’; in het Latijn: ‘via excavata‘ (uitgeholde weg). Dat werd’via scavata’. Het eerste woord verdween, en ‘scavata’ werd in het Middel‑Nederlands’scavei’ (groef) en later in het Nederlands’schavei’. Zo heet een uitgeholde straat onder meer in Overijse.

BART MESOTTEN 28 juni 2002 DS

* Fragment 10: πέτρην κοιλαίνει ῥανις ὕδατος ἐνδελεχείῃ.’ (Choerilus Epic. Samius, Fragmenta dubia. 330. in: H. Lloyd-Jones and P. Parsons, Supplementum Hellenisticum. Berlin: De Gruyter, 1983: 152)

 

De democratiecirkel

In de Volkskrant van begin december stond een interview met dhr. Fathali Moghaddan. Dat interview was niet zo geweldig, maar de afbeelding die erbij stond des te meer:

Democratiecirkel (Fathali Moghaddan)
  1. Ik kan het bij het verkeerde eind hebben
  2. Ik bevraag alles kritisch, inclusief het heilige gelijk van mijn gemeenschap
  3. Geconfronteerd met bewijzen moet ik mijn mening herzien
  4. Proberen mensen die anders zijn beter te begrijpen
  5. Ik kan leren van de ander
  6. Ik ga op zoek naar informatie & meningen uit vele bronnen
  7. Ik sta open voor nieuwe ervaringen
  8. Ik creëer nieuwe ervaringen voor anderen
  9. Er zijn principes van goed en kwaad
  10. Niet alle ervaringen zijn van gelijke waarde

Erbarme dich

Erbarme Dich – Klara Festival (vasten 2016)

Als ik de term ‘erbarmen’ hoor dan schieten mij heel veel dingen tegelijk te binnen, maar ik herinner me toch vooral een moment – jaren geleden was het – dat ik naar de radio luisterde en middenin een muziekstuk viel, waarin een viertal strijkers met donkere tonen preludeerden op iets, … ik wist niet wat, maar was meteen gepakt door de sfeer, er zat een intensiteit in, er werd spanning opgebouwd, en het was duidelijk: het ging ergens naar toe. De prelude werd afgerond en in lange noten leek er een koraal te beginnen, maar voordat de melodie zich kon ontvouwen, begon een een bas erdoorheen te zingen, Erbarm dich, erbarm dich…. Hij bleef het maar herhalen, steeds intenser… tot de spanning zich ontlaadde en de hele zin eruitkwam: Erbarm dich mein, o Herre Gott, nach deiner grossen Barmherzigkeit…

Het was een geestelijke concert van Heinrich Schütz (SWV 477), een Duitse berijming van de bekende boetepsalm (50 of 51), miserere mei. De roep om erbarmen is hier niet maar een algemene noodkreet, vanuit de diepte van ellende, maar heel specifiek de roep om ontferming van iemand die weet dat hij gefaald heeft, z’n kansen verspeeld, schuld op zich geladen heeft…. en dus geheel is aangewezen op de ‘barmhartigheid’ van de ander, i.c. God. Nooit heb ik intenser de roep om erbarmen in de muziek gehoord dan hier. Voor mij zinkt – met alle respect – de beroemde aria van Bach hierbij in het niet.

Naar mijn aanvoelen is bij Schütz het gevoel van verlorenheid minstens zo intens is als bij Bach, daar is geen twijfel mogelijk als je Michael Schopper hoort zingen, maar tegelijk is er geen enkel spoor van chantage of zelfbeklag in aanwezig. Het heeft niets van een ‘tearjerker’. Dat vind ik eerlijk gezegd bij Bach wel eens het geval, hoewel het dan vaak aan de uitvoering ligt. Ik bedoel: de grens tussen ‘gevoelig zijn, empathisch zijn’ aan de ene kant en ‘sentimentaliteit’ aan de andere kant is soms heel dun.

Trouwens: Hoeveel luisteraars en bewonderaars van Erbarme dich zo vraag ik me wel eens af, zijn zich ervan bewust dat ook deze aria niet de ‘uitdrukking van het verdriet van de mensheid’ in het algemeen is, maar de ontreddering articuleert van een mens die net iets vreselijks heeft gedaan. Die tot het besef komt wat hij gedaan heeft, dat het ‘onherstelbaar’ is. Petrus heeft z’n beste vriend in de steek gelaten en verloochend. Subtiel détail: het interval waarmee Petrus Jezus verloochend (ich kenne des Menschen nicht) is exact hetzelfde als de klagende uitroep waarmee de aria begint (verminderde sixt). Alsof ook Bach dit verband wil benadrukken.

Waarmee ik maar zeggen wil: Erbarmen heeft een ethos nodig, anders verwordt een authentiek gevoel al snel tot sentimentaliteit.

 

Aanvallende beleefdheid

Gelezen in de VPRO-gids (column van A.L. Snijders – 12 januari 2016); aan het woord is Adriaan van Dis :

‘Ik ben soms aardig, maar in mij zit ook een boze man, die ik niet toon, omdat ik geloof in aanvallende beleefdheid.’


Aanvallende beleefdheid, daar heb ik nog nooit van gehoord. Hij legt het gelukkig uit: Als er weer eens gezeik is met vreemdelingen, vluchtelingen, jihadisten, en hij ziet bij de bushalte een vrouw met een lap over haar hoofd, dan groet hij haar nadrukkelijk, als teken dat hij niet wil dat zij apart gezet wordt. Hij ziet dat zo’n vrouw schrikt van zoveel vriendelijkheid, daarom noemt hij het aanvallende beleefdheid. De achterliggende idee is dat de kinderen en kleinkinderen van deze mensen in ons type maatschappij ‘vanzelf’ zullen losraken van de scherpe kanten van hun geloof, zoals dat ook met ons eigen christendom gebeurd is.