Bijdrage aan een vriendenboek (Schütz)

Psalm 119 en de plaats van de muziek tussen de artes liberales

Heinrich Schütz, 1585-1672

Eind mei 1653 was Heinrich Schütz in Weissenfels om samen met zijn broer een stuk grond te verkopen. Ze ontmoeten daar Pfr. Georg Pezold, een aimabel man, en een handtekeningjager (ja die bestonden toen ook al). Hij had een ‘Stammbuch’ bij zich, waarin hij vrienden en kennissen uitnodigde om een ‘bijdrage’ in te schrijven. Hij krijgt ook de beroemde hofcomponist zover om dit te doen. Pezold’s ‘Stammbuch’ ligt nu in het museum in Freiberg waar hij jarenlang Pfarrer is geweest: 149 bladzijden met eigenhandig geschreven opdrachten. O.a. deze van de hand van Heinrich Schütz:

bijdrage van Heinrich Schütz in het vriendenboek van GEORG MICHAEL PEZOLD
Weissenfels, dinsdag 24 mei 1653

Vertaling en commentaar

[letterlijke vertaling]

Uit psalm 118 (= vulgata nummering. Modern: psalm 119)
Stof tot zingen zijn mij de rechtvaardigingen van de Heer, op de plek van mijn omzwerving.

Zoals de zon tussen de planeten,
zo straalt vanuit het midden
tussen de artes liberales
de muziek

Aldus noteerde ter gedachtenis en welwillendheid
Heinrich Schütz, kapelmeester
van zijne eerbiedwaardige keurvorst van Sachsen
te Weissenfels [Leuco-pe[t]rae = wit-rotsen1]
op de 24e dag van mei
in het jaar 1653


Ik zing omdat Gij recht doet… (ps 119)

Het eerste deel is Psalm 119 (Vulgata 118), vers 54. Deze bijbeltekst is door Schütz omgezet in een zin die zijn levensmotto vormde: Vrij vertaald (want anders klinkt het zo zwaar):
Ik zing (of musiceer) omdat God rechtdoet (mij terecht brengt) waar ik mij op mijn levensweg ook bevind…
In 1670, twee jaar voor zijn overlijden, vroeg Schütz een jongere collega, Christoph Berhard (1628-1692, vaak een leerling van Schütz genoemd, tegenwoordig omstreden), om deze bijbeltekst in de stijl van weleer (= contrapunctisch motet) te toonzetten ter uitvoering op zijn begrafenis. Hij was per slot van rekening al 85, en verzwakt. Volgens Johann Mattheson (Grundlage einer Ehrenpforte…, 1740) schreef Bernhard een 5-stemmig motet (SSATB) en was Schütz zeer tevreden toen hij het ontving. Het werk is niet bewaard, maar werd wel degelijk uitgevoerd op zijn begrafenis, zo meldt ons Pfr. Martin Geier, die voorging tijdens de uitvaart (zijn preek en in memoriam is samen met een reeks Latijnse en Duitse lofgedichten in 1672 gepubliceerd). Zelf heeft Schütz deze tekst (spreuk, motto) ook getoonzet, letterlijk en passant, in zijn allerlaatste compositie: Psalm 119. De langste aller psalmen met maar liefst 176 verzen (22 alfabetische blokken van 8 verzen) geheel gewijd aan de ‘thora’: Gods woord, aanwijzingen, wetten, inzettingen, leefregels. Dit is Schütz’ Schwanengesang (een term gebezigd door de reeds genoemde Pfr. Geier in zijn i.m. en volgens de getuigenis van degene die de stemboeken heeft geschreven, Constantin Dedekind, ook door Schütz zelf gebruikt). Om dit huzarenstukje mogelijk te maken heeft Schütz de 22 blokken paarsgewijs getoonzet: 11 motetten dus. Ps. 119, vers 54 is een van de acht spreuken van de zevende letter (dsain), en valt dus in het vierde blok (de letters ‘Dsain en Cheth’). In Luther’s Duitse vertaling luidt het dan:

Deine Rechte sind mein Lied in meinem Hause

Hier kunt u het horen:

‘Dsain’ (Gedenk). De zin “Deine Rechte sind mein Lied” begint bij 0:59

Een uitvoerings-aanwijzing van Schütz zelf

Volgens een notitie op de gedrukte titelpagina van de orgelpartij (nu in het British Library) stond Schütz zelf een uitvoering voor ogen met 8 goede stemmen verdeeld over twee koren, opgesteld aan weerszijden van het altaar van de slotkerk in Dresden, begeleid door twee ‘Orgelinnen’ (orgeltjes). Slechts 6 van de 8 stemboeken zijn overgeleverd. Dus elke uitvoering is een reconstructie. Saillant détail: Het Londonse stemboek (organum) is geklasseerd onder het siglum: Ms. Zweig 84, d.w.z. het is afkomstig uit de verzameling ‘autographen’ die in de jaren 1920-30 door de bekende Joods-Oostenrijkse auteur Stefan Zweig was aangelegd. Na zijn dood in 1942 is een groot deel hiervan in the British Library terechtgekomen. Zijn dood was overigens een suïcide omdat Zweig “die Zerstörung seiner geistigen Heimat Europa“  niet langer vedragen kon.

Links: handgeschreven opdracht van Schütz [met mijn transcriptie]. Handschrift is van Constantin Dedekind (die zich o.a. verraadt door een eigenzinnige fonetische spelling). De opracht is eigenlijk een onderdanig verzoek om het stuk tweekorig uit te voeren in de slotkapel. Rechts de titelpagina van Ps. 119, British Library, Ms Zweig 84.

Musica, ut sol inter planetas …

Het tweede deel is een Latijnse spreuk, door Schütz zelf samengesteld (maar niet origineel) waarin hij het bekende Middeleeuwse beeld van de Wetenschap samenvat dat in zijn dagen nog gangbaar was (en tot in de tijd van Bach blijft meespelen). Muziek speelt in dat beeld niet de rol van subjectief divertissement, maar is een wetenschap. Sterker nog: het is de hoogste wetenschap. In haar komt alle andere kennis samen. Muziek drukt eigenlijk uit ‘was die ganze Welt in ihrem Innersten zusammenhält‘, om Goethe’s dr. Faust te citeren.
Dat is niet zo evident, dat vereist tijd, aandacht, studie. Daarvoor moet je dus naar school Daar leerde je zingen, lezen, schrijven en rekenen. Je eigen taal hoefde je niet te leren (die kende je al): de klassieke talen (Grieks en Latijn) moest je leren, d.w.z. lezen, schrijven en spreken (zeker het Latijn), en liefst ook enkele moderne talen (Schütz leerde bijv. in Kassel op het Mauritianum; Engels, Frans, en Italiaans). Oefenteksten? Basis-theologische en filosofische teksten, zodat de catechese en ‘allgemeine Bildung’ al lerend, al lezend, al schrijvend plaatsvond. De Bijbel bood de leerstof en didactisch materiaal.

De zeven artes liberales

Mocht je naar de universiteit, dan kreeg je zeven vakken, de ‘artes liberales’ (meestal vertaald als de vrije kunsten, maar dat is misleidend: het gaat om de kundigheden (artes, skills) om zonder bijoogmerk (liberales) de wereld te exploreren: eigenlijk dus de voorlopers van wat wij nu elementair wetenschappelijk onderzoek noemen. Deze waren verdeeld in twee categorieën :
1. het trivium = basisvorming, gericht op de taal. Je leert eerst begrijpend en analytisch lezen (grammatica), vervolgens leer je logisch redeneren (dialetica) en dan hoe je een betoog moet opbouwen (retorica). Als je dat beheerst ben je rijp voor het echte werk:
2. het quadrivium = de vakken die zich richten op ‘what really matters’: φύσις, fysica, hoe zit alles wat er is eigenlijk in elkaar… ? Naar de opvatting van die tijd was dat nauw verbonden met getallen, hun wezen en hun verhoudingen, m.a.w. het gaat hier om geometrie, aritmetica, astronomie en muziek.
In het tweede deel van zijn spreuk verwijst Schütz dus naar dit curriculum en brengt niet zozeer een rangorde aan in die vakken, maar groepeert ze. In het midden zet hij de muziek. Dat is wat het tweede deel van de spreuk van Schütz wil zeggen:

Zoals de zon tussen de planeten,
zo straalt vanuit het midden,
tussen alle wetenschappen
de muziek.

De muziek werpt een helder licht op de wereld en het leven. Zij doet je gewaarworden dat alle sferen samenhangen, zij openbaart de harmonia mundi. De muziek der sferen kan hoorbaar worden in de aardse muziek, mits zij gemaakt is volgens de regels der kunst (lege artis).

Hervormingsdag 2022, Dick Wursten


Transcriptie

Ex. ps. 118
Cantabiles mihi sunt justificationes Domini, in
loco peregrinationis meae.

Musica
inter artes liberales, ut Sol inter
Planetas, è medio radiat.

Memoriae et benevolentiae
ergo apponebat Henricus
Schütz Sereniss.i El.ris Sax.iae
Capellae Magister. Leucop[etrae]
Erae die 24. Maii Ao.
1653


Cozzolani

een componerende kloosterzuster uit Milaan

Psalm 109 [110] (Dixit dominus) door het Nederlandse kamerkoor (Psalmsexperience, Flagey, Brussel).


Dixit Dominus (ps 110), Chiara Margarita Cozzolani (1656) – Nederlands Kamerkoor (Flagey, Klara, Psalmsexperience)

Chiara Margarita Cozzolani (1602-ca. 1677) was een Italiaanse componiste, zangeres en benedictijner non. Dat lijkt bijzonder, zeker voor een kloosterzuster, maar de 17de eeuw had een andere visie en beleving van het religieuze leven (inclusief dat van kloosterzusters) dan wij. Er waren nog wel meer vrouwen die (kerk)muziek schreven en uitvoerden, zongen. Cozzolani was non (en later moeder-overste) van het vrouwenklooster van Santa Radegonda in Milaan. Haar muziek werd gepubliceerd tussen 1640-1650). De Vespers zijn het bekendst (daaruit ook deze psalm). De nonnen van dat klooster waren ook buiten de kloostermuren bekend om hun zangtalent. Onderzoek heeft zelfs aangetoond dat er ook instrumenten werden bespeeld in het klooster en dat het zelfs niet onmogelijk is dat ‘mannen’ meewerkten aan de muzikale missen. De aartsbisschop, Alfonso Litta, probeerde deze ‘wereldse neigingen’ te verbieden, maar krijgt tegengas van stedelijke families. Ook theologen scharen zich aan de kant van de musicerende nonnen. Schitterend.

De muziek van Cozzolani is niet gemakkelijk (complexe polyfone muziek, tot 8-stemmig). Het zegt dus iets over de zangkwaliteiten waarover de nonnen in het klooster van Santa Radegonda moeten hebben beschikt. Eigenlijk moet je het eens opnemen met een vrouwenensemble, klinkt toch anders. Anderzijds: vrouwen kunnen – als ze dat willen – ook behoorlijk ‘bassen’. Enfin, Zoals u hoort: dit is complexe polyfonie van een hoog gehalte, alleen door geschoolde vocalisten te beheersen, maar dan is de schoonheid ervan ook ongehoord. Het Nederlands Kamerkoor doet z’n best… Het ritmisch-retorische affect valt op en getuigt van een grote muzikale verbeeldingskracht.

Barnett Newman: Stations of the cross

Subtitle: Lema Sabachtani (Why hast thou forsaken me?)

A meaningful ensemble of fourteen paintings (i.e., to be seen together, a kind of mental re-col-lection), made between 1958–1966. The title came to Newman during the process of painting. These paintings mark both the end of painting and the (new) beginning of Newman as a painter. After the crisis of the Shoah, life & art could not simply ‘continue’ as if nothing had happened. For Newman this meant a return to basics (the ‘matter’ of painting, rediscovered through the material craft of painting itself). Characteristic for his paintings became the ‘zip’, a constant reminder that there is a ‘crack’ in everything, ànd – perhaps as important – it is not necessarily there where the light gets in, as sometimes is suggested. Look at the fourteen stations of the cross and you know it, feel it.

All fourteen can be seen here. Photo’s from Art & Artists (a blog by Poul Webb)


Below how they were exposed in 1966 and 2017

First seen in 1966: Solomon R. Guggenheim Museum (New York)
Last seen in 2017: National Gallery of Art – East Building (Washington)

Comme toi…

Jean-Jacques Goldman brengt met dit lied (1982) een tribuut aan de Joodse kinderen die het leven werd ontzegd door de nazi’s, en die verdwenen zijn in Nacht und Nebel. Hij doet dat door een doodgewoon meisje te evoceren (hij noemt haar Sara), 8 jaar jong, met haar liefde voor muziek, een pop, met dromen: net als jij (= comme toi), maar die in een tijd leefde waarin zij – anders dan jij – geen toekomst mocht hebben.

Het fragment hieronder komt uit een documentaire over Jean-Jacques Goldman, een geval apart in de wereld van de Franse chansonniers. Hierin vertelt hij zelf wat de achtergrond is van de liedtekst van ‘Comme toi‘, een hitsingle vaak gecovered, speciaal door kleine meisjes in the VOICE-achtige programma’s (aiaiaiai).
Goldman vertelt hoe hij ooit door het foto-album van zijn moeder bladerde, en daar bij al haar neven en nichten (kinderen vaak nog) zag staan – met de hand geschreven door zijn moeder – déporté. Toen pas realiseerde hij zich dat hij de zoon was van een Joodse ‘survivors’.

In de video zingt hij het lied en volgt daarna het verhaal. Uit de documentaire Jean-Jacques Goldman, de l’intérieur (France-3, 17.07.2020)

Liedtekst

Elle avait les yeux clairs et la robe en velours
À côté de sa mère et la famille autour
Elle pose un peu distraite au doux soleil
De la fin du jour.
She had bright eyes and wore a velvet dress
Next to her mother, surrounded by her family,
she poses – a bit distract – in the mild sun
at the end of the day.
La photo n’est pas bonne mais l’on peut y voir
Le bonheur en personne et la douceur d’un soir
Elle aimait la musique, surtout Schumann
Et puis Mozart
Comme toi…
The picture isn’t particularly good but it reveals
happiness personified, and the sweetness of the evening.
She loved music, especially Schumann
And then also Mozart
Like you…
REFREIN:
Comme toi que je regarde tout bas
Comme toi qui dort en rêvant à quoi, comme toi
Comme toi, comme toi, comme toi.

Like you, whom I’m watching in silence
like you, sleeping and dreaming of what?
like you…
Elle allait à l’école au village d’en bas
Elle apprenait les livres, elle apprenait les lois
Elle chantait les grenouilles et les princesses
Qui dorment au bois
She used to go to school in the village down below
She learnt from books, she learnt about laws [the Torah?]
She sang about frogs and princesses
sleeping in the woods. [= Sleeping Beauty]
Elle aimait sa poupée, elle aimait ses amis
Surtout Ruth et Anna et surtout Jérémie
Et ils se marieraient un jour peut-être à Varsovie
Comme toi…
She loved her doll, she loved her friends
Especially Ruth and Anna, and above all Jeremy
They would get married, one day, in Warsaw maybe.
Like you..
Elle s’appelait Sarah elle n’avait pas huit ans
Sa vie, c’était douceur, rêves et nuages blancs
Mais d’autres gens en avaient décidé autrement
Her name was Sarah, she wasn’t even eight years old
Her life was tenderness, dreams and white clouds
But other people decided it would be otherwise.
Elle avait tes yeux clairs et elle avait ton âge
C’était une petite fille sans histoire et très sage
Mais elle n’est pas née comme toi
Ici et maintenant
Comme toi…
She had bright eyes and she was your age
She was a little girl with no history, but well-behaved
But she was not born – like you –
here and now.

Augustinus’ cogito ; ‘Ik word misleid, dus besta ik’

Fallor ergo sum

Fallor, ergo sum

In een passage uit De civitate Dei (boek XI, sectie 26) schrijft Augustinus een aantal zinnen die moderne lezers direct doen denken aan Descartes’s cogito, ergo sum. Hieronder het originele citaat. Eerst de context. Augustinus begint met de vaststelling dat hij er volledig zeker (mihi certissimum est) van is dat hij a. bestaat (esse me) en b. dat hij dat weet (idque nosse) en c. dat hij daarvan geniet (amare).1 De argumenten van de skeptici (in Augustinus’ tijd noemden die zichzelf de ‘Academici’) dat dat allemaal helemaal niet zeker is omdat zintuigen vaak bedrieglijke info verschaffen, vindt hij niet bepaald indrukwekkend. Immers: zelfs als je door je zintuigen bedrogen wordt (en je je dus vergist – het Latijnse woord ‘fallor’ kan beide betekenen), dan nog veronderstelt dat dat er een ‘jij’ is dat bedrogen wordt, dat zich vergist. Zelfs als je je vergist, is er dus een subject dat zich vergist; en ookal zou het object van zijn kennis incorrect zijn, dan nog zou de blijdschap die hem dat foutieve inzicht verschaft, reëel zijn. Dus niet ‘cogito, ergo sum, maar ‘fallor, ergo sum’ :
Ik word misleid, dus ik besta; of:
Ik vergis me, dus ik ben.

Nulla in his veris Academicorum argumenta formido, dicentium : quid si falleris ? Si enim fallor, sum. Nam qui non est, utique nec falli potest, ac per hoc sum, si fallor. Quia ergo sum si fallor, quomodo esse me fallor, quando certum est me esse, si fallor? Quia igitur essem qui fallerer, etiamsi fallerer, procul dubio in eo, quod me novi esse, non fallor.»

De civitate Dei, XI, 26.

Vertalingen/translation

fallor = ik word misleid, dus ik ben

Ik ben niet onder de indruk van de argumenten van de Academici tegen deze waarheden als ze zeggen: ‘Wat als je misleid wordt? Want: als ik word misleid dan besta ik. Wie niet bestaat, kan niet misleid worden; en daarom geldt: ik besta als ik misleid word. En omdat ik besta als ik misleid word, hoe kan ik me dan misleid worden qua mijn bestaan, omdat het zeker is dat ik besta als ik misleid word. Ookal word ik misleid, ik moet bestaan omdat ik word misleid. Daarom geldt dat ik niet word misleid, als ik met zekerheid vaststel dat ik besta.

fallor = ik vergis me, dus besta ik

Ik ben niet onder de indruk van de argumenten van de Academici tegen deze waarheden als ze zeggen: ‘Wat als je je vergist ? Want: als ik me vergis, besta ik. Wie niet bestaat, kan zich niet vergissen; en daarom geldt: ik besta, als ik me vergis. En omdat ik besta als ik me vergis, hoe kan ik me dan vergissen (in te zeggen) dat ik besta, wanneer/omdat het zeker is dat ik besta als ik me vergis. Omdat ik, ookal vergis ik me, toch besta, daarom vergis ik me niet als zonder enige twijfel vaststel dat ik besta.

English: I am deceived, so I am

I am not at all afraid of the arguments of the Academicians, who say, ‘What if you are deceived?’ For if I am deceived, I am. For he who is not, cannot be deceived; and if I am deceived, by this same token I am. And since I am if I am deceived, how am I deceived in believing that I am? for it is certain that I am if I am deceived. Since, therefore, I, the person deceived, should be, even if I were deceived, certainly I am not deceived in this knowledge that I am.

Niet slecht zo … ruim een millennium voor René Descartes.

De Civitate Dei, BOOK XI [XXVI]

Original: Latin

Et nos quidem in nobis, tametsi non aequalem, immo valde longeque distantem, neque coaeternam et, quo brevius totum dicitur, non eiusdem substantiae, cuius Deus est, tamen qua Deo nihil sit in rebus ab eo factis natura propinquius, imaginem Dei, hoc est illius summae trinitatis, agnoscimus, adhuc reformatione perficiendam, ut sit etiam similitudine proxima. Nam et sumus et nos esse novimus et id esse ac nosse diligimus. In his autem tribus, quae dixi, nulla nos falsitas veri similis turbat. Non enim ea sicut illa, quae foris sunt, ullo sensu corporis tangimus, velut colores videndo, sonos audiendo, odores olfaciendo, sapores gustando, dura et mollia contrectando sentimus, quorum sensibilium etiam imagines eis simillimas nec iam corporeas cogitatione versamus, memoria tenemus et per ipsas in istorum desideria concitamur; sed sine ulla phantasiarum vel phantasmatum imaginatione ludificatoria mihi esse me idque nosse et amare certissimum est. Nulla in his veris Academicorum argumenta formido dicentium: Quid si falleris? Si enim fallor, sum. Nam qui non est, utique nec falli potest; ac per hoc sum, si fallor. Quia ergo sum si fallor, quo modo esse me fallor, quando certum est me esse, si fallor? Quia igitur essem qui fallerer, etiamsi fallerer, procul dubio in eo, quod me novi esse, non fallor. Consequens est autem, ut etiam in eo, quod me novi nosse, non fallor. Sicut enim novi esse me, ita novi etiam hoc ipsum, nosse me. Eaque duo cum amo, eundem quoque amorem quiddam tertium nec inparis aestimationis eis quas novi rebus adiungo. Neque enim fallor amare me, cum in his quae amo non fallar; quamquam etsi illa falsa essent, falsa me amare verum esset. Nam quo pacto recte reprehenderer et recte prohiberer ab amore falsorum, si me illa amare falsum esset? Cum vero et illa vera atque certa sint, quis dubitet quod eorum, cum amantur, et ipse amor verus et certus est? Tam porro nemo est qui esse se nolit, quam nemo est qui non esse beatus velit. Quo modo enim potest beatus esse, si nihil sit?

Translation: English

And we indeed recognize in ourselves the image of God, that is, of the supreme Trinity, an image which, though it be not equal to God, or rather, though it be very far removed from Him,-being neither co-eternal, nor, to say all in a word, consubstantial with Him,-is yet nearer to Him in nature than any other of His works, and is destined to be yet restored, that it may bear a still closer resemblance. For we both are, and know that we are, and delight in our being, and our knowledge of it. Moreover, in these three things no true-seeming illusion disturbs us; for we do not come into contact with these by some bodily sense, as we perceive the things outside of us,-colors, e.g., by seeing, sounds by hearing, smells by smelling, tastes by tasting, hard and soft objects by touching,-of all which sensible objects it is the images resembling them, but not themselves which we perceive in the mind and hold in the memory, and which excite us to desire the objects. But, without any delusive representation of images or phantasms, I am most certain that I am, and that I know and delight in this. In respect of these truths, I am not at all afraid of the arguments of the Academicians, who say, What if you are deceived? For if I am deceived, I am. For he who is not, cannot be deceived; and if I am deceived, by this same token I am. And since I am if I am deceived, how am I deceived in believing that I am? for it is certain that I am if I am deceived. Since, therefore, I, the person deceived, should be, even if I were deceived, certainly I am not deceived in this knowledge that I am. And, consequently, neither am I deceived in knowing that I know. For, as I know that I am, so I know this also, that I know. And when I love these two things, I add to them a certain third thing, namely, my love, which is of equal moment. For neither am I deceived in this, that I love, since in those things which I love I am not deceived; though even if these were false, it would still be true that I loved false things. For how could I justly be blamed and prohibited from loving false things, if it were false that I loved them? But, since they are true and real, who doubts that when they are loved, the love of them is itself true and real? Further, as there is no one who does not wish to be happy, so there is no one who does not wish to be. For how can he be happy, if he is nothing?

Dag Hammarskjöld, de langste reis

De langste reis
is de reis naar binnen.

(uit Merkstenen, 1963)

Dag Hammarskjöld

Na het overlijden van Dag Hammarskjöld (1905-1961, posthuum Nobelprijswinnaar, bij leven secretaris-generaal van de VN, verongelukt op vredesmissie in de Congo) werd duidelijk dat deze topdiplomaat er een rijk innnerlijk leven op nahield. Hij bleek jarenlang een soort dagboek te hebben bijgehouden: Merkstenen heette het, toen het in 1963 werd gepubliceerd in het Nederlands (Vägmärken in het Zweeds: ‘wegmarkeringen’). NB: het eigenlijk dagboek is niet bewaard, enkel een typoscript, d.w.z. – vermoed ik – een geredigeerde selectie. In de notities (hoogst gestileerd, vaak literair proza, in de laatste fase steeds meer gedichten, haiku’s) reflecteert Hammarskjöld op zijn leven. Privé, maar vooral over hoe hij in zijn beroep wil staan – een beroep dat hij als een roeping beleeft, een ambt. Wat er gebeurt, wat lukt, wat mislukt, de dilemma’s waar hij voor komt te staan, de beslissingen die hij moet nemen. Hij neemt hiervoor de volle – ook persoonlijke – verantwoordelijkheid. Hij wil een civil servant zijn, restloos. Geen kleinigheid. De notities in ‘Merkstenen’ karakteriseerde hij (in een ongedateerd brief die bij het typoscript zat) als:

‘…een soort witboek over mijn onderhandelingen met mijzelf – en met God’

De politicus blijkt een mysticus te zijn, èn die twee zijn niet van elkaar te scheiden. Veelzeggend en te denken gevend. Deze teksten moet je dus niet als een ‘dagboek’ lezen in de gewone zin. Dat heeft ook weinig zin, want de uitwendige gebeurtenissen worden niet eens genoemd. Het is al reflectie – in dat woord zit een tweede blik, een uitgepuurde, steeds weer opnieuw geredigeerde (vermoed ik, anderen betwijfelen dat) vorm van schrijven. Na-denken om vooruit te komen op de ‘weg’ of om te zien wat de ‘te gane weg’ is. Het motto – voorin het manuscript – luidt niet voor niets:

‘Alleen de hand die doorhaalt, kan waarheid schrijven.’ 3

Hier zijn meest bekende gedicht (begin jaren 1950, op het hoogtepunt van zijn carrière, nog voor hij het ambt van ‘secretaris-generaal van de VN aanvaardde). Hij heeft alles bereikt, vanuit de wereld gezien. Zelf is hij van mening dat het nu pas begint. De vertaling is lichtjes aangepast t.o.v. de Nederlandse uitgave van 1965, p. 72 – hier het origineel.

De langste reis
is de reis naar binnen.
Wie zijn lot 4
gekozen heeft,
de tocht begonnen is
naar zijn eigen bodem
(is er een bodem?), 5
is nog midden onder u
maar staat al buiten het leven,
geïsoleerd in uw gevoel
zoals een ter dood veroordeelde
of zoals hij, 
die door een naderend afscheid
al van tevoren wordt toegewijd
aan de uiteindelijke eenzaamheid van ieder mens.

Tussen u en hem is afstand,
onzekerheid –
omzien. 6

Hij zelf zal u zien, 
almaar verder weg,
de lokroep van uw stemmen horen,
steeds zwakker.

Ik voel in dit gedicht, maar ook in andere teksten van Hammarskjöld, vaak verwijzingen naar T.S. Eliot. Vergelijk bijvoorbeeld het openingsgedicht van Merkstenen, p. 23, met de sfeer die Eliot oproept in de Journey of the Magi, of met The Waste Land…

Verder word ik gedreven,
een onbekend land in.
De grond wordt harder,
De lucht prikkelender, kouder…


Welkom in Vézelay

https://youtu.be/r8t6K3QCYJU?si=enkmDBeEfz1WiNY-

De schoonheid van de basiliek van Vézelay is een wonder. Je hebt geen geloof of kennis van zaken nodig. Je hoeft enkel onder het tympaan door, de kerk binnen te gaan en het geheel op je laten inwerken. Wat je vervolgens niet moet doen is met een toeristische gids in de hand de kerk doorwandelen en met een verrekijker alle kapitelen bekijken. De meesten zeggen (ons) niets. En je krijgt er gegarandeerd pijn in de nek van. Neen, het geheim van de basiliek is dat ze samenspant met het licht, ze is een vriendin van de zon. Als de zomerzonnewende nadert kun je tegen het middaguur zelfs via het licht opgaan naar het Licht:

Dat wil zeggen: als je de kerk in mag…. Want als je je omdraait, zie je dit:

midzomernachtsdroom in Vézelay vanuit het koor (of is het nachtmerrie?)

Echter daarom niet getreurd: Laat de obsessie voor het uitzonderlijke de vreugde om het gewone toch niet verhinderen: Ga gewoon wanneer het u uitkomt… en geniet, want het gebouw (kleuren, licht, verhoudingen) is altijd mooi. Trouwens: de hele week voor of na de zonnewende zie je het ook, alleen niet meer zo precies in het midden. En: rond de dag-nacht-evening (lente/herfst) belichten de stralen van de middagzon de kapitelenrij. Dat kan geen toeval zijn. Daar moet iemand de hoek/stand van de zon hebben berekend.

licht in vezelay - ecliptica
afbeelding van de webpagina van Michel Lacos (studie Paul Gagnaire). De link boven de afbeelding in de tekst.

Dit zonnepad is overigens nu ook weer niet zo uniek als men soms suggereert. Bijna alle romaanse (en gothische) kerken hebben een muur op het Zuiden en vaak hoge vensters. Het zou zelfs zomaar per ongeluk kunnen lukken, want het is een kwestie van verhouding hoogte-breedte van de kerk – positie van de ramen.1 Terzijde: dit fenomeen is inmiddels al bijna 900 keer voorgekomen, maar is pas sinds 1976 een attractie. De toenmalige vicaris van Vézelay, Hugues Delautre (1922 – 2008, franciscaan) vond het zo opvallend en betekenisvol, dat hij het wereldkundig heeft gemaakt; waarvoor dank!

De kerk is altijd mooi, ook in de donkerste weken van het jaar – als de zon eigenlijk nog maar nauwelijks boven de horizon uitkomt. Ook dan heeft Vézelay een verrassing in petto: Rond de middag wordt dan door de midwinterzon een kapitelenrij in het zonnetje gezet die je misschien nog nooit gezien had: Daar hoog in de kerk, waar de ribben van het gewelf/dak beginnen.

Winterzonnewende, middaguur
4-marches-lumiere-web-

Wat erop staat, wat er is uitgebeeld: je moet al arendsogen hebben, wil je het zien. 2

Onderstaand filmfragment brengt je in de winter in de donkere voorhal, waar de gids de deur opendoet (France 2)

De narthex

En dan, even een stap terug, de narthex, de donkere voorhal… Het contrast doet ertoe, is bewust.

De grote hal met galerijen, geeft via drie portalen (elke met hun eigen tympaan) uit op de kerk. Je moet er doorheen, d.w.z. onderdoor … dat betekent dat je hun betekenis meeneemt als je opgaat naar het licht, doorheen de poorten. Dat was de bedoeling van de bouwers en beeldhouwers (sculpteurs). Bezoekers vandaag – de pelgrims gisteren. Er schijnen trouwens ook toen al ‘gidsen’ zijn geweest (in de Middeleeuwen) om duiding te verschaffen voor de minder geleerden onder de pelgrims/bezoekers. De pelgrims kwamen overigens niet voor het gebouw, ook niet voor de lichtsymboliek, maar voor de relikwie van Maria Magdalena. Vaak begonnen ze hier aan hun bedevaart naar Santiago de Compostella. De grote hal werd zelfs speciaal voor hen gebouwd, ergens tussen 1120-1135.

Timpaan

De tympaan boven de hoofdpoort is een van de fraaiste en sterkst uitgewerkte voorbeelden van de Romaanse kunst. Echt een ‘meesterwerk’, een chef d’oeuvre. Ook de afbeelding intrigeert. Christus staat centraal, tronend in heerlijkheid (gevat in een mandorla – amandelvorm: duidt op een verheerlijkt lichaam, ‘aan gene zijde’). Alleen is dit geen doorsnee Christus. Vézelay is the odd one out temidden van andere vroeg-twaalfde eeuwse timpanen (nabij : Autun, ver weg: Moissac, Conques: Altijd het laatste oordeel, met links van hem de verdoemden en rechts de gelukzaligen). Dat is hier niet het geval. Het tympaan is ook interessant door wat er in de halve bogen rond de centrale afbeelding te zien is: De hele wereld, met allen die daarop wonen. Nieuwsgierig? Hier kunt u een beschrijving lezen van wat er te zien is, en een emeritus professor vroeg-middeleeuwse kunst en cultuur Conrad Rudolph meent dat in deze voorstelling wordt samengevat Christus van ‘kosmische’ betekenis is. Hiervoor vouwt hij de halve cirkel van het tympaan open tot een volledige cirkel: (afbeelding overgenomen met toestemming van prof. Conrad Rudolph)

Dick Wursten

Blaise Pascal over lichamelijk lijden

Divers traitez de piété

Cologne [Paris ?], Balthazar d’Egmondt, 1666.
Bibliothèque nationale de France, Réserve des livres rares, RÉS P-D-183
© Bibliothèque nationale de France
[onderaan de pagina een PDF van deze editie, die u kunt doorbladeren en desgevallend zelfs lezen. You never know]

Toelichting (uit de catalogus van een tentoonstelling):

Le trente-deuxième et dernier chapitre de l’édition des Pensées de 1670 est occupé par la Prière pour demander à Dieu le bon usage des maladies, l’une des plus hautes expressions de la « spiritualité pascalienne de l’anéantissement » (Gouhier 1986). Dans la continuité de sa méditation sur l’entrée du Christ dans son agonie au Jardin des Oliviers, Pascal y rapporte à la figure du Christ de douleur tout l’effort d’imitation du Christ qui anime la vie du chrétien : « Faites, ô mon Sauveur, que si mon corps a cela de commun avec le vôtre, qu’il souffre pour mes offenses, mon âme ait aussi cela de commun avec la vôtre, qu’elle soit dans la tristesse pour les mêmes offenses ; et qu’ainsi je souffre avec vous, et comme vous, et dans mon corps, et dans mon âme, pour les péchés que j’ai commis. »
Vraisemblablement composée en 1659 ou 1660, et non pas au lendemain de la « première conversion » de Pascal comme le croyaient les éditeurs de 1670, l’œuvre tranche sur les Pensées par son achèvement et l’ampleur du style. Pascal la destinait de toute évidence à une publication, qui n’intervint toutefois qu’après sa mort : elle parut pour la première fois, de manière anonyme, en tête du recueil des Divers traités de de piété imprimé sans doute à Paris mais publié sous l’adresse fictive de Balthazar d’Egmondt à Cologne. Le livre réunissait un ensemble de méditations et d’oraisons à l’usage des religieuses de Port-Royal. La fausse adresse s’explique par les circonstances de la publication : le conflit qui opposait Port-Royal au pouvoir royal et ecclésiastique autour de la signature du Formulaire battait son plein et avait conduit en juillet 1665 à l’expulsion des religieuses réfractaires du monastère de Paris, regroupées par force dans celui des Champs. Une copie de la Prière de Pascal se trouvait probablement parmi les « deux ou trois coffres de papiers » que, selon le récit de Racine dans son Abrégé de l’histoire de Port-Royal, les religieuses « confièrent à M. Arnauld lorsqu’elles furent dispersées » et d’où l’on tira, dans les années suivantes, la matière de plusieurs éditions subreptices de textes port-royalistes. En 1670, les éditeurs indiquèrent que la prière avait été « déjà imprimée deux ou trois fois sur des copies assez peu correctes ». Trois éditions antérieures sont aujourd’hui connues : le texte de 1666 fut réédité sans doute peu après, dans une édition sans date portant elle aussi l’adresse fictive de Balthazar d’Egmondt à Cologne – et au titre de laquelle est inscrit le mot de saint Augustin, « Prenez et lisez » –, puis en 1669 à Châlons en Champagne à l’instigation de l’évêque janséniste du lieu, Félix Vialart de Herse. Les quelques différences textuelles entre ces éditions et celle de 1670 tiennent vraisemblablement au fait que les éditeurs ont utilisé une copie manuscrite  ; mais en dépit de ce que déclare leur avertissement, ils se sont également servi de l’édition de 1666, beaucoup moins incorrecte qu’ils ne le laissaient entendre.

Katrina’s Sun-dial

Hours fly & Time is

Beide gedichten staan onder de heading ‘Katrina’s sun-dial’, gelegenheidsgedichtjes van Henry Van Dyke. Ze zijn afgedrukt in de bundel Music and other Poems uit 1919 (zie afbeelding hieronder). Het tweede gedichtje Time is staat op het ‘Memorial’ voor de Britse slachtoffers van de terreuraanslag van nine-eleven (11/9/2001)

Hours fly,
Flowers die:
New days,
New ways:
Pass by !
Love stays.

Time is
Too Slow for those who Wait,
Too Swift for those who Fear,
Too Long for those who Grieve,
Too Short for those who Rejoice;
But for those who Love,
Time is not.