Reuss selected the texts for his funeral and had them printed posthumously. See pdf
Abdruck_texte_1636Musikalische Exequien
Ontstaansgeschiedenis
De tekst
Ongeveer een jaar voor zijn dood begint Heinrich Posthumus Reuss (1572-1635, landheer van Gera etc.) zijn eigen uitvaart voor te bereiden. Hij besluit om de koperen grafkist (sarcofaag) waarmee hij in de graftombe van zijn voorouders zal worden bijgezet, te laten versieren met 25 teksten, een afwisseling van bekende bijbelverzen en geliefde lied-strofen. De ‘idee’ komt bij Martin Luther zelf vandaan. Die heeft in 1542 in een voorwoord bij een gezangboek met ‘liederen voor een christelijke begrafenis’ zelf een schot voor de boeg gegeven, en geschikte bijbelteksten opgelijst. ZIjn statement: “Zulke spreuken en grafschriften zijn veel zinvoller dan al die wereldlijke tekenen, helmen, schilden …” De bijbelteksten zijn bij Reuss ‘gepaard’ aan een liedstrofe (beetje zoals een aria en een koraal in de Cantates/Passies van Bach). De teksten moeten dienen om straks bij zijn uitvaart de aanwezigen op te wekken om zich op een opbouwende manier op de dood voor te bereiden en over het sterven na te denken (zu Erweck: und Übung Gottseliger SterbensGedancken, zo staat het op de liturgie die gedrukt werd). De staatsbegrafenis is een geloofsstatement bij uitstek, met sociale en politieke functie (het is volop oorlogstijd! Heinrich was – overtuigd Luthers – adviseur van de keizer geweest, zelfs van drie opeenvolgende. Hij wist heel goed wat er speelde.)
Hij kiest ook alvast de preektekst waarover de dominee moet spreken in de dienst: Psalm 73, 25-26: Heer, als ik U maar heb, dan heb ik niets meer nodig op hemel, of op aarde. Tenslotte spreekt hij de wens uit dat de inscripties op zijn grafkist , evenals andere door hem gekozen teksten (o.a. de lofzang van Simeon) tijdens zijn begrafenisdienst zouden worden ten gehore gebracht op muzikale wijze. Zijn vrouw wordt pas enkele dagen voor zijn overlijden ingelicht over het bestaan van de kist en de opzet van zijn uitvaart.
Als de vorst na een kort ziekbed overlijdt (3 december 1635), krijgt – dat lijkt tenminste het aannemelijkste scenari – Heinrich Schütz de opdracht om de teksten op muziek te zetten. Schütz stamt uit Kostritz en zijn vader was gehuwd met de dochter van de burgemeester van Gera. Gezien de diplomatieke carrière van Heinrich Reuss, kan het haast niet anders dan dat ze elkaar gekend hebben. In 1617 had Schütz trouwens op verzoek van de vorst een aanbeveling geschreven voor de organisatie van het muziekleven in Gera (kerk, hof en school). Schütz kwijt zich op ingenieuze wijze van zijn taak en componeert de Musikalische Exequien: een volledige Duitse ‘begrafenismis’ op muziek.
Op 4 februari 1636 (niet toevallig Maria-lichtmis) vond de plechtige uitvaart plaats in de Skt. Johanniskirche in Gera. Hoogstwaarschijnlijk werd de muziek door Gera-er musici uitgevoerd (8 zangers en 1 toetsenist, die op een ‘verdackt orgel’ moet spelen. Een orgel met een kleed erover? discreet opgesteld? Of met ‘gedackt’ register?) Het eerste deel van de muziek klonk voor de preek als Missa brevis, het tweede deel na de preek (als Schriftmotet). Bij de bijzetting in de familiecrypte onder de kerk, klonk het derde muziekstuk, waarbij het koor de lofzang van Simeon zong, terwijl verderop in de kerk twee vrouwenstemmen antwoordden met ‘Zalig zijn de doden, die in de Here sterven’.
Zelden klonken bijbelse ‘krachtspreuken’ troostrijker dan in deze muzikale toonzetting van 386 jaar geleden.
De muziek
Het eerste deel van de Musikalische Exequien was dus bedoeld als een Missa Brevis, d.w.z. kyrie en gloria. Het 3-voudige kyrie is gemakkelijk te herkennen in de drievoudige roep om erbarming, gericht tot Vader, Zoon en Heilige Geest, zeer gebruikelijk in de Lutherse traditie. Hier heeft Schütz – na de intonatie (uit Job) de bijbelspreuken getoonzet die op de sarcofaag rondom de crucifix afgedrukt en op het hoofdeind zijn afgedrukt. De ‘hoofd-teksten’ zogezegd:
De rest van de compositie vervangt het Gloria. De intonatie is Joh 3:16a (Alzo lief heeft God de wereld gehad… vervangt dus ‘Gloria in excelsis Deo), waarbij het ‘in terra pax’ – waar gewoonlijk het koor begint – de woorden van het vervolg krijgt toegewezen (opdat allen die geloven, niet verloren gaan, maar…). Daarna worden de bijbelteksten die op de sarcofaag staan getrouw door Schütz getoonzet, steeds gevolgd door de liedstrofen die op de sarcofaag er ook bij geplaatst zijn. Deze verbinding van Bijbel met liedstrofen is het echt originele van de tekstkeuze van Heinrich Reuss. Die liedteksten waren even bekend als de bijbelse ‘krachtspreuken’ en men kende ook de melodie die erbij hoorde. In zijn voorwoord verontschuldigt Schütz zich dat hij de gekende melodieën nogal een geweld heeft aangedaan (eerder thematische inspiratie dan citaat). Hij wilde ze qua sfeer, ritme en tonaliteit, integreren in het totaalconcept dat hij muzikaal voor ogen had. Tussen de door solisten vertolkte bijbelteksten en de daaropvolgende door de capella (6-stemmig) gezongen liedboek-teksten bestaat een sterk inhoudelijk verband, vergelijkbaar met de wijze waarop later Bach in de diverse passies, de koralen laat reageren op de aria’s. Schütz heeft zelf een uitgave verzorgd van de muziek. In het voorwoord spreekt hij de hoop uit dat de muziek verder mag leven, niet enkel als begrafenismuziek, maar als een Duitse Missa brevis. Dit was te revolutionair voor zijn tijd. Men was nog gehecht aan de gewone bewoordingen van m.n. het Gloria. Eigenlijk wel jammer, want wat Schütz (en Reuss) hebben bereikt met hun tekstkeuze is een kyrie dat verankerd is in de beleving van sterfelijkheid, eindigheid van de mens, en een gloria dat antwoordt op die ‘condition humaine’ door te verwijzen naar de dragende en reddende kracht van een verinnerlijkt evangelie. Christo-centrisch en tegelijk humaan, humanistisch.
Overzicht en opbouw
klik op de afbeelding
Orde van dienst
- Introïtus: Nacket bin ich vom Mutterleibe kommen…
- Kyrie en Gloria
= deel 1 van de Exequien „Concert in Form einer teutschen Begräbnis-Missa“ - Lied: Herzlich lieb hab‘ Ich dich, o HERR
- Predikatie door Christoph Richter over Psalm 73, vers 25: Wenn ich, HERR, nur dich habe
- Aanknopend aan de preek (als Schriftmotet) : het dubbelkorige Motet HERR, wenn Ich nur dich habe
= deel 2 van de Exequien - Bijzetting van de sarcofaag in de crypte, terwijl het Canticum Simeonis klinkt
- als dubbelkorig motet: HERR, nun lässest du deinen Diener « unterlegt mit » Selig sind die Toten. = deel 3 van de Exequien
- als lied: Mit Fried und Freud Ich fahr dahin (=Luthers strofische versie van het Canticum Simeonis )
- Na de zegenspreuk die de viering besluit, zingt de gemeente nog:
Hört auff mit weinen und klagen,
Ob dem Todt niemand zage.
Er ist gestorben als ein Christ
Sein Todt ein Gang zum Leben ist.
De kist


NBV21 – Less is more
Mijn zoon, zo ge dichter wilt worden,
gewen uw pen om te delgen.
Hebt ge zeven woorden geschreven,
gij zult er zes met de ban slaan.
Ida Gerhardt, ‘Dichterspreuken I’ (uit de bundel Het sterreschip)
Het begin: de eerste verzen van Genesis 1
1In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest.
Zo begint de Nieuwste Bijbelvertaling, de NBV21. In de oorspronkelijke versie uit 2004 stond er één woordje meer: ‘De aarde was nog woest en doods’. Ook is er één voegwoord vervangen: De slotzin begint nu met ‘en’. Oorspronkelijk stond er het tegenstellende ‘maar‘.
Is dit belangrijk? Jazeker. Het is een kwestie van brontekstgetrouwheid (het eerste principe van het NBV-vertaalcharter).
nog: In het Hebreeuws staat geen tijdsaanduiding. ‘nog’ is dus een toevoeging. Heeft de doeltaal die toevoeging nodig (= tweede vertaalprincipe van NBV): Antwoord ‘neen’. Dus geschrapt.
en: Het hebreeuwse voegwoord dat gebruikt wordt is meerduidig. Het kan tegenstellend zijn, maar dat hoeft niet. Is hier een tegenstelling verondersteld in de tekst? neen. Dus open laten.
Less is more bij vertalingen.
Elke onnodige toevoeging brengt namelijk een stukje uitleg aan in de tekst. En daar moeten we mee oppassen. Want uitleg in de vertaling, beneemt het zicht op de tekst, of beter: stuurt het spreken van de tekst. Door de toevoeging weg te halen, en de tegenstelling in het midden te laten kan de lezer bijv. ook spontaan op andere gedachten komen bij het lezen. Bijv. de alternatieve vertaling die in de voetnoot genoemd wordt blijft zo mogelijk:
1In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en een geweldige wind joeg over het water…
Laat God zelf aan de kar trekken..
Een origineel lied voor Hervormingsdag (van Zwingli)
Het origineel van Zwingli’s Lied Heer stuur zelf het schip der kerk (gezang 306) is veel interessanter dan de vertaling doet vermoeden.

Herr, nun heb den Wagen selb. Schelb wird sunst all unser Fart, Das brächt Lust der Widerpart, Die dich verachten so freventlich. Gott erhöh den Namen din In der Straf der bösen Böck! Dine Schaf wieder erweck, Die dich lieb habend so inniglich. Hilf, daß alle Bitterkeit Scheide fern, und alte Treu Wiederkehr und werde neu, Daß wir ewiges lob singend dir!
Het beeld dat Zwingli kiest voor de ‘kerk’ is : een kar, een boerenwagen… helaas verdwenen in de vertaling in het Liedboek (‘Heer stuur zelf het schip der kerk‘ – in navolging van de Franse versie: notre barque est en danger.) Het is trouwens ook een knap gedicht/lied, rederijkersrijk aan binnen- en buitenrijm. Val niet over het lastige ritme van de laatste regel. Als je de melodie correct zingt, loopt ze vanzelf. Eigenlijk bidt/zingt Zwingli hier :
Heer trek gij zelf de kar van uw kerk, want als wij het doen, schiet het niet op en dan is het gauw gedaan met ‘Gods volk onderweg’. en ligt de kar beneden in het ravijn...
De gedachtengang spreekt mij veel meer aan dan het klassieke beeld van het ‘bootje in de storm, het schip der kerk’. Trouwens: Het is ook gewoon waar wat Zwingli hier zegt ! God moet de kar trekken… Wij zijn – hoe hoog geplaatst en invloedrijk – nooit meer dan zijn ‘hulpjes’.
Wat was ik daar graag bij geweest !
Zwingli’s experiment
Zürich, koor van de Grossmünster, 1525: Huldrych Zwingli roept iedereen samen rond de bijbel om vanuit de grondtalen God te horen spreken.
De wat vergeten Reformator van Zürich, Huldrych Zwingli (1484-1531) heeft in de jaren 1520 een bijzonder experiment gedaan rond het ‘samen lezen van de Bijbel’: een bijbelstudie àls ochtendgebed. Zwingli was een echte talenman en vond de herontdekking van de brontalen van de Bijbel fascinerend. Al snel las hij het Nieuwe Testament niet meer in het Latijn (de toen gangbare vertaling) maar in het Grieks (en wat klonk het opeens anders, fris, bevrijdend !). Het Oude Testament wilde hij in het Hebreeuws horen, maar – klein probleem – die taal beheerste hij nog niet (dit tekort heeft hij snel geremedieerd). Daarvoor deed hij dan maar een beroep op de eerste generatie geleerden, die zich het Hebreeuws hadden eigengemaakt: Konrad Pellikan en Leo Judae. Mooi, maar wat is hier origineel aan? Dat deden Luther en Calvijn toch ook ? Zeker, maar Zwingli ging een stap verder: hij vond dat alle christenen er recht op hadden de Bijbel in de grondtalen te horen. In die talen schuilt immers een hele wereld, die je buiten die talen nooit kunt ontdekken. En zonder die wereld te kennen, kun je God ook niet echt verstaan, vond hij. Het Woord is ‘vlees’ geworden en toen Hij (maar u mag ook Zij zeggen) weer ‘Woord’ werd, bleek God Hebreeuws en Grieks te spreken.
Nu besefte Zwingli natuurlijk wel, dat niet ieder mens tijd heeft om zich de bijbelse talen eigen te maken. Dus zorgde hij – enerzijds – dat er snel deelvertalingen van de Bijbel ter beschikking kwamen (uitmondend in de Zürcher Bibel (van 1531). Maar dat was voor hem geen eindpunt, zo van ‘Nu zijn we klaar: iedereen heeft Gods Woord in z’n moedertaal: we kunnen de Hebreeuwse en Griekse tekst wel opzij leggen’. Neen, nog steeds moesten de mensen (niet alleen de theologen) God kunnen horen spreken in zijn eigen taal. Zwingli was ervan overtuigd dat de Bijbel een ‘voorleesboek’ was. En de kerk in essentie een bijeenkomst van leergierige en luisterbereide mensen. Dus organiseerde hij samenkomsten waarin de echte Bijbel werd voorgelezen en toegelicht vanuit de grondtalen. Prophezei noemde hij deze bijeenkomsten (zie 1 Korinthiërs 14:26-33).
Ze vonden plaats in het koor van de hoofdkerk (Grossmünster) van Zürich. En iedereen was welkom. Men begon gewoon bij Genesis 1. Nadat een student een stuk had voorgelezen in de gangbare vertaling (Latijn, Vulgaat) , kreeg Konrad Pellikan of Leo Judae het woord en las hetzelfde stuk voor in het Hebreeuws, met toelichting. Filologisch, exegetisch. Dan ontstond er een gesprek tussen de aanwezigen over wat er nu bedoeld zou zijn. Het is bekend dat men hier ook tot tweemaal toe beroep heeft gedaan op een Joodse stadsgenoot, omdat men er gewoon niet uitkwam. Ter afronding van dit ‘onderwijs-leergesprek’ rond een bijbelgedeelte legde de leider van de vergadering (meestal Zwingli) een nieuwe tekst op tafel die als vertaling zou kunnen dienen. Daarna werd een van de predikanten aangeduid om een overdenking te houden naar aanleiding van de zopas ont-dekte bijbeltekst. Voordat hij het woord mocht nemen, sprak Zwingli echter nog een gebed uit – elke keer precies hetzelfde. In dat gebed maakt hij de oversteek ( ik parafraseer): ‘God, wij hebben ons best gedaan om U niet in de weg te lopen met te haastig te menen te weten wat U wil zeggen. Nu is het aan U. Spreek ons nu zelf aan, zodat ons leven verandert.’ 1 De Bijbel is een instrument in Gods handen, waarmee Hij – als wij samen luisterend op zoek gaan naar wat er echt staat – ons leven kan en wil beïnvloeden, ten goede. Hierbij geld:
Een bijbeltekst in vertaling lezen is slechts een etappe op weg naar het verstaan van God.
Samen luisteren
Zwingli vond vertalingen dus een geweldig hulpmiddel voor de niet-grondtaalkundigen. Zij konden zo ook deelnemen aan de Prophezei. De vertaling diende dus niet om ermee in een hoekje te kruipen en die voor jezelf in stilte te gaan lezen (dat mag, maar daar is de Bijbel dus niet het meest geschikte boek voor), maar om aan het gesprek te kunnen deelnemen, waarin God tot ons wil spreken. Al lezend, uitleggend, luisterend (!), reagerend gaan bijbelgetrouwe christenen op zoek naar wat God nu eigenlijk zeggen wil. Dat is niet de platte bijbeltekst zelf. Dat gebeurt in het gesprek dat daarrond ontstaat. Welke bijbelvertaling je gebruikt, is dan ook niet zo belangrijk, als ze maar door degelijke taalwetenschappers is vertaald. Trouwens: waarom zou je niet eens meerdere vertalingen tegelijk aan het woord laten komen – en waarom ook niet eens een anderstalige? Dan wordt het gesprek al tijdens de leesfase op gang gebracht. Zo wordt het lezen van de Bijbel een aanzet tot een gesprek onder mensen, waarin Gods Woord kan geschieden.
Dick Wursten
Hervormingsdag 2021 (met andere inleiding en korte vorm ook verschenen als blog voor het NBG)


NBV21 – beter, maar vromer
De herziene editie van de Nieuwe Bijbelvertaling die zopas is verschenen, is op veel punten een verbetering. Dat wil zeggen: men is consequenter geweest in het handhaven van de eigen vertaalprincipes. Aanbevolen dus.
Er zitten echter ook twee addertjes onder het gras:
1. Men heeft – zo zegt men – geluisterd naar de opmerkingen, brieven, analyses, etc die na de publicatie van de NBV in 2004 zijn toegekomen op het vertaalhoofdkwartier in Haarlem. En daar heeft men ook iets mee gedaan, zo laat men in de pers graag uitschijnen. Alleen leidt dat tot een spagaat: Men claimt immers tegelijk dat de herzieningscomités (wetenschappers van diverse pluimage) zich daardoor niet hebben laten beïnvloeden. Ik denk dan: Het is van tweeën één: of onafhankelijk, of beïnvloed. Je kunt niet beiden tegelijk zijn. Ik vrees dat de beïnvloeding reëel is. Ik zie dat in twee tendenzen : er is meer ‘eerbiedigheid’ en meer ‘theologische correctheid’. Dat eerste merk je in de terugkeer van de eerbiedskapitaal . Over dat tweede heb ik een apart artikel geschreven voor Met Andere Woorden… Daar ga ik in op de schokkende dreigtekst uit de 10 geboden dat God ‘de kinderen zal doen boeten voor de zonden van de ouders’ (die is in NBV21 ‘verbeterd’.

Eerbiedskapitaal
Van het eerste getuigt de terugkeer van de Eerbiedskapitaal in voornaamwoorden die verwijzen naar God (“Ik geloof Hem op Zijn woord”). In de NBV 2004 deed men dat niet meer. Dat was een echte vernieuwing t.o.v. bijvoorbeeld de vertaling van 1951, maar ook de nog de Willibrordvertaling van 1995. Nu keert men dus weer terug naar de situatie zoals die voorheen was. Dat heeft toch wel gevolgen, en niet alleen esthetisch (voor het woordbeeld). God wordt – zo wordt al snel duidelijk – door het Bijbelgenootschap verondersteld ‘drie-enig’ te zijn, want ook alle voornaamwoorden die naar Jezus en de heilige Geest verwijzen krijgen een hoofdletter. Het dogma van de triniteit werpt zo een schaduw op een pre-trinitaire tekst. En ook de christologisch lezing van het Oude testament (m.n. Psalmen, Profeten) wordt plots een discussiepunt voor vertalers. Hiernaar gevraagd, verschuilt het bijbelgenootschap zich achter het Groene Boekje en de Taalunie. Het is geen principiële keuze, zo stellen ze, maar een ‘trendvolgende’. TERZIJDE: In de propaganda wordt dit wel degelijk als een voorbeeld van ‘Wij hebben naar u geluisterd, vrome lezer’ verkocht
Trendvolgend
Op zich is de redenering van het bijbelgenootschap wel interessant. De afgelopen 20 jaar is blijkbaar het ontzag voor God (in alle soorten en maten) weer toegenomen in onze samenleving. Of u dat positief/negatief waardeert, is aan u. Directeur R. Buitenwerf schrijft daarover:
“Een aantal jaar geleden heeft het NBG een gesprek gehad met de Nederlandse Taalunie. Daar is de vraag voorgelegd of de verwachting was dat deze hoofdletters op afzienbare termijn uit het Groene Boekje zouden verdwijnen. Voorlopig in elk geval niet, was het antwoord, hoewel de hoofdletters van respect wel tot de ‘softere’ grammaticale regels behoren; het zijn meer adviezen dan strikte regels. Daarbij komt: de regels zijn trendvolgend. En de voorzichtige trend uit de jaren zeventig en tachtig dat de religieuze eerbiedshoofdletter ging verdwijnen, is niet verder doorgezet. Sowieso zou ten minste één andere grote uitgever op gebied van geloof en religie moeten stoppen met de eerbiedshoofdletter om deze regel uit het Groene Boekje te krijgen. Een goede kandidaat was het Nieuwe Liedboek voor de kerken dat in 2013 verscheen. Maar ook in het liedboek krijgen de persoonlijke voornaamwoorden die naar God, Jezus of de heilige Geest verwijzen, een hoofdletter.”
NBV21 en Liedboek 2013: tekenen der tijden, tekens aan de wand.
QED & With this I rest my case,
Meer lezen over hoe veel consequenties deze herinvoering heeft voor de verhouding vertaling/exegese: lees dit artikel https://www.pthu.nl/bijbelblog/2020/11/hoofdletters-voor-god-in-de-bijbelvertaling/
Bach & Bijbel
Lezing over Bachs bijbel
Spreker: Dick Wursten, historicus en theoloog

Wat geloofde Bach zelf eigenlijk? Was hij een ‘vijfde evangelist’ zoals men vroeger wel eens schreef, of was hij gewoon een ambachtsman in dienst van de kerk? Niemand die het weet, want Bach heeft zich over die zaken nooit uitgesproken.
Of toch? In de vorige eeuw werd geheel bij toeval een 17de eeuwse Bijbel met aantekeningen gevonden in Amerika, die aan Bach bleek te hebben toebehoord. Sterker nog: hij heeft passages onderstreept, en af en toe in de kantlijn opmerkingen geplaatst. Niet voor publicatie, maar voor zichzelf.
Pas sinds kort beginnen onderzoekers te beseffen welk een schat aan informatie hierin verborgen zit. De kriebels in de kantlijn, de enkele uitgebreide aantekeningen en de vele onderstrepingen geven ons een inkijkje in Bachs hart.
Dick Wursten neemt ons bij de hand en laat aan de hand van deze bijzondere bijbel zien wat Bach nu echt dacht over de rol van muziek in de eredienst, over het geloof en het christelijk leven.
De Bachliefhebber en boekenuitgever Dingeman Van Wijnen heeft enkele jaren geleden
een facsimile-editie van de ‘Bach-bijbel’ laten maken. Tijdens de lezing zal er een inkijkexemplaar aanwezig zijn.
https://bachindestad.be/evenementen/bach-bijbel/

Jef van Boven….
Orgel en klavecimbelbouwer: niet te missen reportage van ATV
Een plek om op verhaal te komen (derde plek)
Wat was eigenlijk Jezus’ favoriet plek ?
Van Jezus weten we veel, maar tegelijk ook weinig. Zo kennen we de kleur van zijn ogen of haar niet, we weten niet hoe groot (of klein) Hij was, of Hij een bas-, bariton of tenorstem had. We weten niet waar zijn huis stond als Hij dat had; al vermoeden we dat Hij in Kapernaüm woonde. En als Hij in Jeruzalem was: waar sliep Hij dan? Op de Olijfberg? Vast wel, maar meestal zal Hij toch wel gelogeerd hebben bij een van z’n vrienden of vriendinnen (in Betsaïda bijvoorbeeld bij Maria, Martha en Lazarus). Wat we wel weten, is dat Hij overdag het liefst in de tempel vertoefde.
Bij het woord tempel moet je niet denken aan een plek waar een gewijde stilte hangt. Nee, ik denk eerder aan een ‘grote Markt’ in een mediterrane stad, met zuilengalerijen (stoa, in het Grieks). En denk er het geroezemoes van de handelaren maar bij; gesprekken met priesters of discussies tussen Schriftgeleerden. Een constant komen en gaan van mensen. Jezus was er graag. Het is daar, op die plek, dat Hij het evangelie heeft verkondigd. Niet roepend vanaf een zeepkist of galmend vanaf een kansel, nee: in de gewone dagelijkse gesprekken met mensen die Hij daar tegenkwam ‘geschiedde het evangelie’. ‘Dagelijks was Ik bij jullie in de tempel om onderricht te geven’, zegt Hij bij zijn arrestatie (Marcus 14:49).
Voorhof
Ik denk zelfs dat ik weet waar Hij het liefste zat in de tempel: op de trap in de ‘voorhof der vrouwen’. Hoe ik dat weet? The Bible tells me so. Ik weet niet hoe het met u is, maar ik probeer me bij het lezen van bijbelverhalen altijd de situatie voor te stellen. Ik wil Jezus zien, de mensen om Hem heen, de gebouwen op de achtergrond, de straatstenen, de bomen, het licht, het geluid. En als ik lees dat Jezus – na een nacht te hebben doorgebracht op de Olijfberg – de volgende ochtend weer in de tempel was, en ging zitten (Johannes 8:2), dan stel ik me dat ook echt voor. En dan vraag ik me af: waarop ging Hij dan zitten? Want denk maar niet dat daar banken en stoeltjes stonden. Nee, de enige plek waar je kon gaan zitten in de tempel is op een traptree tussen de verschillende ‘voorhoven’.
Vreemde vrijspraak
Op die plek is het, dat enkele rechtzinnige gelovigen komen aangestormd en een vrouw voor Hem neerwerpen die overspel heeft gepleegd. Enfin, je kent het verhaal. Je ziet het voor je. Jezus tekenend in het zand, je hoort de stenen één voor één vallen in het zand als de mannen afdruipen. Dat is allemaal gebeurd bij de trap aan het eind van de ‘voorhof der vrouwen’. Echt waar, want als Jezus na die vreemde vrijspraak een heel nieuw licht op het wereldgebeuren heeft geworpen, besluit de evangelist de episode met de droge mededeling: ‘Dit zei Hij bij de schatkamer van de tempel, waar Hij onderricht gaf’ (Johannes 8:20). Dezelfde plek overigens als waar de weduwe haar penninkske in de offerkist werpt en Jezus de financiële wereld op zijn kop zet door haar gift de hemel in te prijzen (Marcus 12:41). En dat is rechts van de trap die toegang verschafte naar de Voorhof (waar de vrouwen niet mochten komen. Tsja, andere tijden)
Een derde plek
Wat wil ik hier nu eigenlijk mee zeggen? Niet zoveel. Ik wil er alleen maar op wijzen dat het evangelie in zijn oervorm niet wordt meegedeeld in een speciaal daarvoor ingericht gebouw (zoals een kerk), maar op wat de Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg ooit genoemd heeft een ‘third place’, een van die speciale plekken in de mensenwereld waar je met je vrienden naartoe gaat, waar je van gedachten wisselt, je hart lucht, ervaringen deelt, verhalen vertelt. Sinds de pandemie op z’n laatste benen loopt (fingers crossed) weten we weer precies waar die plekken zijn: de Graslei in Gent, de kaaien in Antwerpen, de terrassen voor de cafés. Skatepleinen, speeltuinen, parken en hangplekken.
De eerste plek, aldus Oldenburg, is je (t)huis. De tweede is je werkplek, die je deelt met collega’s. Allebei belangrijk, maar daarnaast hebben mensen informele plekken nodig om elkaar te ontmoeten: ‘third places’. Het gesprek is er ontspannen, er hoeft niets, maar er gebeurt veel. Je kunt er (weer) ‘op verhaal komen’. Lokale bibliotheken en boekhandels proberen zich vandaag de dag om te vormen tot zulke third places. Gelijk hebben ze! De ‘voorhof der vrouwen’ was er ook eentje. En ik vraag me af: waarom zouden onze kerken (en de ruimtes eromheen) niet zo’n derde plek kunnen worden? Zet ze open en laat maar komen, laat het evangelie maar gebeuren, die ‘blijde tijding’: al die dingen in een mensenleven waardoor je ervaart dat het leven goed is, en dat het goed komt.
Dick Wursten (geschreven voor Open Kerkendag (Belgie, 5-6 juni)

Strange fruit hanging from the trees
Over Absalom, David en Jezus
Ooit was er een tijd dat men het heel gewoon vond in de USA om negers op te hangen aan bomen. Substantial Evidence was voor zo’n lynch-partij niet nodig. De aanklacht hoefde enkel van een blanke te komen, dat was genoeg. Het lied over dit ‘strange fruit hanging from the trees’ heeft vele gewetens doen ontwaken vooral toen Billie Holliday het in 1939 op haar repertoire zette. Dit leidde uiteindelijk – dat is veel te laat – tot meer recht voor de zwarte burgers van dat land.
Ik moest aan dit lied denken, toen wij op 18 januari lazen over het einde van Absalom. Ook hij hing aan een boom, geklemd tussen twee takken van een ‘terebint’ (een boomnaam met een bijna religieuze klank), verstrikt in zijn mooie haren zoals de traditie wil. Ab-salom: de vrede van zijn vader, cynisch klinkt zijn naam.
Wie het zwaard opneemt, zal door het zwaard vergaan. Het was zìjn vader, David, die het zwaard had opgenomen en de Hethiet Uria had omgebracht om diens vrouw (Bathseba) ongestoord tot zich te kunnen nemen. Sindsdien is het zwaard niet meer geweken van zijn huis. “De zonden der vaderen worden bezocht aan de kinderen tot in het 3de en het 4de geslacht.” Dat is geen rare zin uit de tien geboden, dat is gewoon een ware zin uit een oud en wijs boek. Ook de rest van Absaloms leger werd verzwolgen door het woud van Efraïm, als het al niet viel door de scherpte des zwaards.
De associatie met het lied van Billie Holliday is trouwens niet de enige link die vanuit het beeld van de hangende Absalom bij mij opkwam. Toen ik in de tekst namelijk ook nog las dat hij tussen hemel en aarde hing. (2 Samuël 18:9), schoot mij het bekende gedicht ‘Memlinc’ (uit ‘Vormen’ 1924) van Martinus Nijhoff te binnen:
Ernstig en eenzaam staat
Tussen de holten van
Hemel en aarde de man
Die Gods woorden verstaat,
Antwoord weet, maar nog zwijgt
Zo lang de vraag nog klinkt,
Wacht tot de wereld verzinkt
En een ster de zon overstijgt.
Hong’rend naar eeuwigheid
Brak hij zijn leven als brood,
Proefde in dit voedsel de dood,
Deed afstand, en houdt zich bereid.
Luisterend, zwijgend, en in
Vroomheid bereid: voorwaar,
Dit is geen einde nog, maar
Een voorgoed begonnen begin.
Dit gedicht heeft niets met Absalom te maken, net zo min trouwens als het lied van Billie Holliday, eerder met Jezus, vermoed ik, maar – zoals een goed gedicht betaamt – ook dat is niet zeker.
Anderzijds: Zou het geloof in Jezus, hangend aan het hout, dan niets te maken hebben met negers die gelyncht werden en met Absalom die te gronde ging aan z’n brandende ambitie (of was het een in z’n tegendeel verkeerde vaderliefde….of had het nog met de verkrachting van z’n zus te doen… of… Wie kent nou echt een ander mens? Met de maat waarmede gij meet, zult gij ook zelf gemeten worden).
Wij moeten die toch juist bij elkaar houden: al die lijdende mensen, al die stervenden, al die vastgelopenen èn die ene die lijdt in Gods opdracht, als knecht des Heren. Hun lijden is toch – ergens – in zijn dood begrepen. Hun dorst (naar gerechtigheid of naar zin of naar léven) is toch in zijn kruiswoord ‘Mij dorst’ vervat ?
Hij is toch geen wereldvreemde ‘Here Jezus’ geweest. Hij was toch onzer één, zijn voetstap is toch op onze aarde geplant, déze met bloed bevlekte aarde, vol ‘strange fruit’. De Messias van Israel is toch Gods heil, dat Hij bereid heeft voor het oog van alle volken (lofzang van Simeon, Luk 2: 31, Evangelieezing voor 2 februari).
Nu ik het zo op schrijf: Zou het toevallig zijn dat David in de rouwklacht over ‘zijn zoon, Absalom’ over plaatsbekleding begint te spreken: Och, dat ik, ik in uw plaats gestorven ware…en dat de dichter van het lied ‘Strange Fruit’, Abel Meeropol, een Jood was ?
Ds. Dick Wursten