Vézelay – very short history en bouwgeschiedenis

Vézelay is een stadje op een heuvel van 302 m (relatieve hoogte t.o.v. het omringende landschap: ca. 100m) in het departement Yonne (89), regio Bourgogne-Franche-Comté.

De geschiedenis is nauw verbonden met het klooster dat er in de 9e eeuw werd gesticht (eerst voor vrouwen, nadien voor mannen). Een trekpleister werd de abdijkerk in de 11de eeuw, toen een – op dubieuze wijze verworven – reliek van Maria Magdalena ‘wonderen’ begon te doen, en Vézelay één van de vier Europese startplaatsen werd voor de ‘camino ‘ (pelgrimstocht naar Santiago de Compostella, de Via Lemovicensis.

De belangrijkste gebeurtenissen – chronologie

  • Ca. 860 : Girart de Vienne (ook wel van Roussilon) en zijn vrouw Berthe stichten een vrouwenklooster in/bij Vézelay. Vanwege gevaren (invallen van de Noormannen) wordt de kerk al snel verplaatst naar de heuvel (beter verdedigbaar). wrsch. ca. 877. De kloosterkerk is gewijd aan Petrus en Paulus. De vrouwen worden mannen.
  • 907: brand. De kerk wordt pas herbouwd/hersteld 926.
  • 1026/27 (Al eerder invloed, maar nu ook geboekstaafd): de kloosterhervormingsbeweging vanuit Cluny neemt de regie van het klooster over.
  • 1050 eerste officiële vermelding van de reliek van Maria Magdalena (wrsch. al eerder aanwezig): een mirakel wordt aan haar toegeschreven. Haar reliek is in de crypte tentoongesteld. Een legende over de ‘redding’ van de relieken uit de Provence rechtvaardigt de aanwezigheid. De kerk krijgt als derde heilige Maria Magdalena toegewezen. Wordt officieel startpunt van de Via Lemovicensis naar Santiago.
  • 1058: paus bevestigt dat Vézelay bij het Cluny-netwerk hoort (tot 1162). Vézelay behoudt grote zelfstandigheid (bijv. abtbenoeming).
  • De ‘basilica’ uit de Carolongische tijd wordt te klein. Eerst wordt het koor aangepakt, daarna het schip (Romaanse stijl)
  • Ca 1100 : afbraak van het Carolingische koor.
  • 1104: Inwijding van het nieuwe Romaanse koor. Nog altijd: boven de crypte.

De onderstaande afbeelding (archeology-based) laat de opeenvolgende bouwfasen zien van de 9de tot de 12de eeuw: Artikel https://journals.openedition.org/archeomed/2838.
1. Carolingische kerk.
2. Eerste uitbreiding ca. 1100 (Romaans koor).
3. nieuwbouw fase in twee etappes:
3a ca. 1120-1132
3b ca. 1132-1140 (voltooiing narthex en klooster)

  • 1120, 21 juli (vooravond van het feest van Maria Magdalena): brand. Veel slachtoffers, en het hele schip naar de vaantjes (houten dak) Het koor met crypte blijft gespaard. Start van een nieuwe bouwcampagne… voor het schip. (3a)
  • 1132: inwijding van ecclesia peregrinorum bisschop van Autun, bijgewoond door paus (Innocentius II)
  • 1135, uiterlijk 1140: voltooiing van de hele structuur. Het portaal conceptueel voorbereid voor 1120, uitgevoerd gelijk op met de bouw van schip/narthex: 1120-1135. (Is dan de Westelijke gevel). De hele kerk is nu Romaans, tongewelven (barrel-vaults).
  • 1146: Bernard van Clairvaux roept op tot een nieuwe kruistocht op de helling van de heuvel (richting Asquins). Ter herinnering wordt daar een kapel gebouwd (Cordeliers, met bijgebouwen)
  • 1180-1215: het Romaans koor, wordt – nu pas ! – vervangen door een gothisch koor (kruis-rib gewelven – état 4). De kerk ziet er nu ongeveer uit zoals wij hem vandaag kennen. Met klooster natuurlijk (dat nu totaal weg is).
  • 1240: toren en buitengevel worden voltooid (tot ca. 1250)
  • 1260-1270: De relieken van Magdalena verliezen hun (aantrekkings-)kracht
  • 1279: De paus verklaart het lichaam dat zich in Saint-Maximim-la-Sainte-Baume bevindt het echt lichaam van Madeleine is.
  • 1280: Vézelay wordt een van de 16 franse steden, die ‘koninklijk domein’ zijn. Men blijft dus relatief onafhankelijk (d.w.z. de bisschop van Autun heeft niets te zeggen over de stad).

Na het verval van de pelgrimage, blijft klooster wel bestaan, maar krijgt een meer besloten karakter. De monniken breiden nog wel het gothische klooster kerkinwaarts uit (3 traveeën) zodat ze rond de crypte een soort eigen gothische kerk hadden.

ingekleurde tekening van Viollet-le-Duc, ‘stand van zaken’ die hij aantrof bij het begin van de werken. Hier ziet u duidelijk nog de 3 verhoogde traveeën, die dat deel van het schip uitlijnen met het gothische koor.

Viollet le Duc heeft deze gothische uitbreiding ongedaan gemaakt, d.w.z. deze drie traveeën afgebroken en daarna muren, gewelven, vensters terug opgebouwd conform de eerste 6 traveeën met hun Romaanse ton-gewelf. Zouden we nu niet meer doen, maar ik ben wel blij dat hij dat gedaan heeft.

  • 1458: De zuidwestelijke toren vat vlam na een blikseminslag.
  • 1538: Op verzoek van de monniken wordt het klooster geseculariseerd (François I-er). De kerk wordt een ‘collegiale’ kerk (met kanunniken). De kloostergoederen werden ‘in commendam’ gegeven, d.w.z. een externe persoon (leek of gewijd) kon de opbrengst ervan krijgen.
  • 1569: Hugenoten bezetten de stad, vernielen het graf van Magdalena (de beenderen worden weggegooid). Ook de in de kerk aanwezige beelden worden ‘gestormd’. De sculpturen (tympaan en kapitelen) blijven gespaard.
  • 1570: de rooms-katholieke liga probeert tevergeefs Vézelay te heroveren. Vézelay wordt één van de steden, waar ook de Hugenoten eredienst mogen vieren.
  • 1793 Revolutionairen beschadigen de beeldhouwwerken, met name die van de portalen van de westgevel (ze zijn blijkbaar gek op ‘onthoofdingen’). Ook werden alle draagbare voorwerpen uit de kerk verwijderd en verkocht.
  • 1795 De kloostergebouwen, die al gedeeltelijk waren afgebroken in 1760, werden gekocht door twee particulieren en met de grond gelijk gemaakt.
  • 1819 De toren en het dak van de narthex worden door de bliksem getroffen en raken zwaar beschadigd.
  • 1829 De inwoners maken zich ongerust over de bouwvallige staat van de basiliek (ze kerken in wat er van de oude kapittelzaal rest). Ze wensen het kerkgebouw te gebruiken, maar hebben niet de middelen om het te herstellen. Ze roepen de hulp in van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
  • 1834. Prosper Merimée (inspecteur historische monumenten) komt poolshoogte nemen en stelt vast het een quasi een ruïne is, maar zonder meer bewaard/hersteld moet worden, vanwege de enorme cultuur-historische waarde (het tympaan alleen al…)
  • 1840: Emmanuel Viollet-le-Duc neemt de werf ter hand, stut, breekt af, herstelt, studeert, reconstrueert, ver/herbouwt… 21 jaar later is hij klaar
  • 1861: Het gebouw dat wij vandaag kennen staat er.

Eén plaatje (van de andere kant – Asquins) – Les Cordeliers

Hieronder ziet u de locatie van de kapel van de Cordeliers: een ‘hermitage’ gesticht ter herinnering aan de kruistochtpreek van Bernard van Clairvaux in 1146. Het kruis – eveneens ter gedachtenis daarvan opgericht – staat op het driehoekig veldje links.
Meer info https://www.inrap.fr/nouvelles-donnees-archeologiques-sur-l-ermitage-de-la-cordelle-vezelay-yonne-19537

les cordeliers - vezelay
Les cordeliers, Vezelay, ermitage. Source: nouvelles-donnees-archeologiques-sur-l-ermitage-de-la-cordelle-vezelay-yonne-19537

Via Lemovicensis

[kaart van wikipedia]

Vézelay – een kosmisch tympaan

When entering the Sainte-Madeleine this is what your physical eyes see.

Dit is wat je ziet met je fysieke ogen als je de Sainte-Madeleine binnen gaat.

This is the mental image of it:

Dit is wat je geestesoog ziet:

Diagram of the half-circle of the central narthex tympanum of Sainte-Madeleine,
Vézelay, extended into a full circle
Diagram of the half-circle of the central narthex tympanum of Sainte-Madeleine, Vézelay, extended into a full circle (digital construction: Ferens/Rudolph). from: Conrad Rudolph, Macro/Microcosm at Vézelay: The Narthex Portal and Non-elite Participation in Elite Spirituality in Speculum 96/3 (July 2021), p. 624. Overgenomen met permissie van de auteur.

Het enige dat in deze ontvouwing is weggelaten zijn de twee groepen apostelen, links en rechts. Ze komen verderop ter sprake.

SOURCE/BRON: Conrad Rudolph, “Macro/Microcosm at Vézelay: The Narthex Portal and Non-elite Participation in Elite Spirituality” Speculum 96/3 (July 2021) – open source

De Mens als microkosmos, de kosmische harmonie

We zien dus niet zozeer Christus tijdens het Pinksterfeest, of het ‘Zendingsbevel’ (rond Hemelvaart) en z’n gevolgen – de twee meest gangbare identificaties, maar de hele wereld (macrokosmos) rondom de Heer der wereld, Christus, “De Mens” (microkosmos). In die tijd een heel gewone voorstelling van de schepping. Hieronder bijv. een illustratie van dit principe van ‘god-mens-wereld’ uit een vroeg 13de eeuwse editie van Hildegard van Bingen’s Liber Divinorum Operum (geschreven tussen 1163-1174). De triniteit is er ook: U ziet God/Vader/Schepper (bovenste hoofd), daaronder de Geest (rood) en dan in het midden de Zoon (de Mens). Ook de vier elementen zijn aanwezig. Dit visioen van Hildegard komt niet uit de lucht vallen. Zij ‘ziet’ de visie van bijv. Hugo van St-Victor of Honoré van Autun, twee geleerde monniken die begin 12de eeuw het wetenschappelijke terrein beheersten. Hun aller bron: Saint-Denis (Pseudo-Dionysius de Areopagiet).

De kosmische sfeer met ‘de Mens’ in het centrum Biblioteca Statale di Lucca, MS 1942,
fol. 9r (vroeg 13de eeuw) – in Hildegard van Bingen ‘het boek van de goddelijke werken’

Wat zien we op het tympaan?

Ik kan verstaan dat u de logica van deze ‘ex-plicatie’ (ont-vouwing) niet meteen vat, daarom eerst een korte beschrijvende weergave van wat er op het tympaan te zien is. Uitgebreider kunt hier lezen

  • 1 = verheerlijkte Christus
  • 2 = twee keer 6 apostelen (links Petrus zeker want met sleutel rechts Paulus waarschijnlijk)
  • 3-10 eerste halve cirkel = groepjes mensen (volken). In 6 mensen met hondskoppen, in 7 met afgeplatte neuzen (resp. cynocephali en scirit(i)aemeer info)
  • 11-12 = twee optochten van groepjes mensen (volken), beide richting centrum.
    • 11 jagers en dan mensen die offers aanbrengen (van korenaren tot een stier).
    • 12 volkeren, lijken soldaten bij te zijn, oo reuzen en mini-mensen (Pygmeeën) mensen met flaporen (panotiimeer info)
      • NB: bij de ontvouwing à la Conrad Rudolph wordt deze horizontale band uitgevouwen tot de onderste helft van de cirkel. (3-12 vormen dan één geheel)
  • 13 = twee apostelen (Petrus en Paulus) die staande in de onderste band, zich tegelijk ook in het daarboven liggende register bevinden.
  • 14-42 tweede halve cirkel = 29 medaillons, met aan het begin en einde nog twee halve medaillons (als je deze halve cirkel openvouwt, krijg je dus 30 médaillons). Wie goed kijkt (in het echt natuurlijk), ziet tussen 26-27 nog een half médaillon in de dierenriemplus cirkel. (hier aangeduid met een ‘?’).
    • Het zijn de 12 dierenriemsymbolen, afgewisseld met maand/seizoenstaferelen, maar de volgorde plaatsing is niet perfect, of wel (maar dan met een speciale bedoeling).

Wat wil dat beduiden?

Christus staat afgebeeld in een mandorla (amandelvormig kader, duidend op een verheerlijkt bestaan) . Hij zit op een troon (zie afbeelding verderop). Hij wordt omringd door de twaalf apostelen, die bepaald niet statisch zijn afgebeeld. Ze hebben boeken bij zich (al dan niet opengeslagen). Dit is opvallend: geen Laatste oordeel (Conques, Autun, Moissac e.v.a.), geen hel, geen duivel.1. Wat dan wel? De hele mensenwereld in al z’n soms bevreemdende diversiteit wordt in de halve cirkel en de horizontale band weergegeven. Zij worden – via de apostelen – verbonden met de verheerlijkte Christus. En kijk nu eens naar deze Mensenzoon (uit wie, door wie, en tot wie alle dingen geschapen zijn, en in wie God ook alles weer zal bijeenbrengen (als onder ‘één hoofd’ – Efeze 1: ἀνακεφαλαιώσασθαι τὰ πάντα ἐν τῷ Χριστῷ: anakephalaiosis, re-capitulatie). Wat een harmonieuze gestalte inderdaad wat een ‘gracieuze’ houding (full of grace), en die golvende kleding, luchtig opwaaiend zelfs (de wind van de Geest?)… Wat een grootmeester die beeldhouwer, zo ca. 1140.

Het dichtstbij deze afbeelding komt nog een fresco (schilderkunst), dat de absis van privékapel van de abt van Cluny siert: Berzé-la-Ville. Daar troont Christus ook in heerlijkheid, de pantocratoor en heeft links en rechts van zich z’n apostelen (en onder zich de abten…). Hier in juxtapositie. De boeken zijn er ook, zij het deze keer in de vorm van boekrollen. Ook zijn Petrus en Paulus van plaats verwisseld (Petrus aan de linkerhand van Christus (hij ontvangt een boekrol en de sleutel). Paulus aan de rechterhand. Hij heeft reeds een boekrol in de hand.

En als je nu je blik verruimt, letterlijk, dan zie je niet alleen de mensenwereld in al z’n diversiteit rondom de verheerlijkte Heer (in de ‘eerste cirkel’), maar ook de hele natuurwereld. Die zit in de tweede halve boog die het geheel omkadert:
= de tekens van de dierenriem (= de tijd) afgewisseld met de menselijke arbeid hier op aarde per seizoen geordend (Alles heeft z’n tijd).

Op de ‘uitgevouwen versie’ vormen die natuurlijk een cirkel. Zoals in toenmalige ‘kalenders’. Hieronder een ‘klassieker’. Eentje die sterrebeelden, maanden en dagen aangeeft (Très riches heures – gebroeders van Limburg, ja ik weet het: ruim twee-en-een-halve eeuw later, maar de idee is nog dezelfde)

In Vézelay zijn er – als we de twee halve (zonder afbeelding: beide met een half ‘zonnetje’ erop ) meetellen – in totaal 30,5 médaillons, niet toevallig het gemiddelde aantal dagen van een maand (in een zonnejaar).

En nu we toch bezig zijn met visuele context: Hieronder de beroemde T-O kaart (Terrarum Orbis), waarbij de wereld rond is met de oceaan alom, en in het midden de ‘Middellandse Zee’ (medi-terraneum). Let hier op de verdeling van de continenten. Ze past naadloos op de volkerenwereld in het tympaan van Vézelay: Boven de horizontale streep (dus in de boog met vakjes) Azië, daaronder Europa en Afrika. NB: de kaart is geöriënteerd (D.w.z. het oosten – Oriens – is boven), net als de kerk en het tympaan van Vézelay.

T O kaart van Isidorus van Sevilla
Wereldkaart uit De rerum natura (Isidorus van Sevilla), ‘Etymologiae’datering: 623. Dit is de eerstse gedrukte versie (1472 Augsburg). Ook de drie zonen van Noach zijn aanwezig.

Het was toch een Pinkstertympaan ??

Mooi, maar deze afbeelding had toch Pinksteren als onderwerp? Dat lees ik in elke gids, en op bijna iedere internetpagina en… Okay: Laten we het eens van naderbij bezien: Letterlijk. Zien, kijken. Ik zie een verheerlijkte Christus omringd door 12 apostelen. Hij spreidt zijn armen en opent z’n handen. Niet meteen een Pinksterafbeelding (daar is Christus meestal in een ander register te vinden (boven) en is er een duif, vuur, wind… Verder valt op dat er enorm veel en veelsoortige mensen (volkeren, stammen) zijn afgebeeld in de eerste boog rond de afbeelding (vakjes links/rechts – horizontale band eronder). Die kun je met Pinksteren verbinden (daar een opsomming van ‘Joden en Jodengenoten’ en hun land van origine), maar eigenlijk passen al die volkeren beter bij het verhaal van de Hemelvaart, waar Christus zijn apostelen uitzendt tot de einden der aarde, om die te onderwijzen en te dopen in zijn naam, waarna hij ‘hen zegenend’ ten hemel wordt opgenomen. Beide interpretaties zijn voorgesteld, en hoeven elkaar ook niet uit te sluiten. Toch wringt er iets… en blijft er een en ander onverklaard… Vandaar dat ik hierboven (met dank aan prof. Conrad Rudolph, die mij toestemming gaf de afbeelding uit één van zijn recente artikelen hierover te gebruiken) de tympaan eerst maar eens heb opengevouwen, dan wordt de kosmische dimensie van de afbeelding duidelijker. Naar mijn aanvoelen degene die de meeste puzzelstukjes kan leggen, zonder te forceren…

Ik ga hieronder de standaard ‘lezingen’ van het tympaan langs, om tenslotte de uitleg van Conrad Rudolph met u te delen (daar ook de bronvermelding). Als u niet kunt wachten, jump to de kosmische interpretatie

Eerste ‘lezing’ : Handelingen 2 (Pinksteren)

Een wereldomspannende missie

Zoals gezegd, wordt dit ensemble geduid als ‘Pinksteren’. En inderdaad rondom Christus staan zijn 12 apostelen (2 groepen van 6), en ze zijn al in actie gekomen, lijkt het wel. U ziet overal de kleren opbollen. Wat een dynamiek δύναμις – vermogen, kracht zit erin, gaat er vanuit. Door de wind van de Geest wordt dit visioen (performatief – heilbrengend en genezend) tot aan de einde der aarde gebracht: alle mensen, alle volkeren mogen erin delen. In de boog links en rechts, en de band eronder zien we ze: De mensheid (in alle soorten en maten), woonachtig in alle windrichtingen (gedétailleerder op deze pagina). Tesamen geven ze een goed beeld, van hoe bont en divers (en hoe raar) men zich in de Middeleeuwen de aardbewoners (nabij en veraf) voorstelde. De ‘bron’ voor deze voorstelling is bijna altijd de Historia naturalis van ‘Plinius de oudere’ uit de 1e eeuw.2. De vreemdste wezens – voor ons – zijn de ‘hondskopmensen'(Cynocephalii, links bij het hoofd van Christus in het kader. Men dacht er India een stam leefde die er zo uitzagen) en de ‘Flaporen’ (Panotii = in de horizontale fries, uiterst rechts : een echtpaar met kind (bij wie de oren nog als een soort ‘schelp’ rondom hem zitten). Men geloofde dat deze wezens in verre oorden werkelijk bestonden en dus ook met het Evangelie moesten worden bereikt. Umberto Eco brengt ze in Baudolino tot leven. Lezen, dat boek! En hier wat meer uitleg

Opvallend is dat in de onderste strook twee figuren ‘uit de band springen’, d.w.z. ze zijn groter dan de overigen en staan ‘van de schouderen opwaarts’ al in het centrale tympaan, bij de voeten van Christus. Ze zijn sinds de 18de eeuw hun hoofd kwijt, maar gezien een van de twee een sleutel bij zich heeft, moet het wel Petrus zijn (en de ander dus Paulus?). Suggestief (expres natuurlijk): Zij zijn het die al die volken daar toegang verschaffen tot de ruimte waar Christus zijn gaven uitdeelt. Hier komt een tweede lezing ons te hulp. Ze is van recenter datum.

Tweede ‘lezing’ van het tympaan – Efeziërs 2

Een eengemaakte mensheid

Dit brengt ons bij de tweede lezing van het tympaan. Niet zozeer Pinksteren zelf, maar het effect van Pinksteren is het onderwerp: de realiteit van de universele (katholieke) kerk , samengesteld uit Joden en heidenen. Het tympaan laat zien hoe Christus via zijn apostelen ‘de twee’ heeft één gemaakt. Dit verklaart de verticale tweedeling, zowel in de centrale afbeelding als in de kaders met volkeren en de twee optochten onderaan. Dat zou – volgens Peter Low (1999) – wel eens een visuele evocatie kunnen zijn van Efeziërs 2:11-22 , waar de ‘ecclesia’ wordt beschreven als een vereniging van twee groepen die voorheen gescheiden waren, d.w.z. : de Joden (links – Petrusluik) en de heidenen (rechts – Paulusluik). Het zegenende gebaar gaat naar beide groepen uit. Je kunt het dan ook als een ‘samenbrengend’ gebaar lezen. De architecturale structuur (de centrale zuil, met Johannes de Doper, en de beide andere zuilen (o.a. met opnieuw Petrus en Johannes – rechts) worden zo ook in de lezing betrokken. Als je nog eens naar het algemene beeld kijkt, dan zie je trouwens dat de bovenste helft van de pijlers inderdaad suggereren de ‘onderbouw’ van de voorstelling daarboven te zijn. Het zijn ook echt de funderende zuilen onder afbeelding. Ze zijn zelf ook als zodanig gesculpteerd met de bijbehorende pilaarheiligen. Trouwens het geldt hier ook letterlijk: Die zuilen dragen het gewicht van de stenen. Kijk maar eens met ingenieursogen…

Deze interpretatie, ‘lezing’, van de tympaan is een suggestie van dr. Peter Low, die hier een proefschrift aan heeft gewijd (1999) en in een tweetal artikelen ook de cultuurminnende leek heeft laten delen in zijn inzichten3Christus is in dit alles de hoeksteen, de sluitsteen, in het Engels: keystone. Ook in het Nederlands wordt de vaak mooi versierde sluitsteen in een een gewelf de ‘gewelfsleutel’ genoemd. Low ziet die in de nimbus van Christus die het gebouw bekroont en de delen samenhoud.

Het beeld van de kerk in Efeziërs 2

De nog jonge kerk, waarin de scheidslijn tussen de volkeren der wereld, tussen messias-belijdende Joden en Christus-belijdende gojiem (Grieken/Romeinen), in/door Christus worden opgeheven, overwonnen. Hij heeft de muur die scheiding maakte afgebroken en de ‘twee één gemaakt’. Samen zijn ze een woonstede Gods in de Geest, een heilige tempel, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten. Een citaat: Hij heeft vrede verkondigd aan u die veraf was en vrede aan hen die dichtbij waren.  18 Want door Hem hebben wij beiden in één Geest toegang tot de Vader.   19 Zo bent u dus geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God,   20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus zelf de hoeksteen is.   21 Op Hem, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt, groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer.   22 Op Hem wordt ook u mee opgebouwd tot een woning van God, in de Geest. 

Als je  vanuit deze ‘invalshoek’ (lezing) het tympaan nog eens bekijkt (leest), is het feit dat het tympaan zelf ‘rust’ op apostelen en profeten betekenisvol: De middenzuil beeldt Johannes de doper af. Hij is Elia (zelfs méér dan), de laatste profeet die het lam aanwijst als salvator mundi . De inscriptie onder de zuil en op de rand van het médaillon (de schaal) met het Paaslam, bevestigt deze duiding.

Johannes de Doper met het lam (tekening van hoe het er ongeveer zou hebben kunnen uitgezien volgens Viollet-le-Duc)

Misschien toch ook relevant om te melden, dat de 24 juni de feestdag van Johannes de Doper is. Dat is ongeveer (en volgens de toenmalig levenden heel precies) de dag van de zonnewende, die dat mooie lichtpad in de kerk doet verschijnen.

De twee inscripties op de zuil – Johannes de doper, en het zegevierend Paaslam

Op de voet van de zuil is een inscriptie (volledig leesbaar, met veel verkortingen): 4 AGNOSCANT OMNES QUIA DICITUR ISTE JOHANNES * CONVENIT ET POPULUM DEMONSTRANS INDICE XPISTUM (Laten allen erkennen dat dit Johannes is * Hij verzamelt ook het volk, door met zijn vinger Christus aan te wijzen.) Zoals zo vaak in dit soort afbeeldingen bestaan de teksten uit ‘leonijnse verzen’ (6 of 5 versvoeten met binnenrijm). In dit geval twee hexameters. Op de onderste rand van de schaal met het lam heeft ooit een tekst gestaan. Enkel het slot van het laatste woord is nog leesbaar: ‘NDI’. De suggestie Agnus Dei qui tollis peccata MUNDI ligt voor de hand, maar is onmogelijk, gezien het feit dat er ook nog andere (fragmentarische) letters zichtbaar zijn. ES[T(?].. D… ERIS …[MU]NDI. De redacteurs van deze uitgave doen een – voorzichtige – hypothese: Hypothese: ES[SE] D[IC]ERIS [SALUS MU]NDI Jij wordt gezegd te zijn (men belijdt dat jij bent) het heil van de wereld.

De rechterzuil: Petrus en Johannes

Op de rechterzuil zijn beide kern-apostelen nog maar eens afgebeeld Petrus en Paulus (Petrus met sleutel, Paulus met wijkende haarlijn). Op de linkerzuil staan twee gedecapiteerde figuren, beide met een boek. Meestal dan ook maar als ‘apostelen’ geduid. Zouden binnen de visie van Low ook profeten kunnen zijn geweest… Best wel een toepasselijke lezing, zou ik zeggen. Elke pelgrim die hier binnengaat wordt zo aangesproken, dat ook hij/zij welkom is en behoort tot ‘de heilige woonstede Gods’ in de Geest en moet ‘groeien tot een heilige tempel in de Heer’. Iets om over na te denken bij het binnengaan onder dit tympaan, door de deur omflankt door Johannes in het midden en Petrus/Paulus aan de andere kant.

Derde lezing van het tympaan: Openbaring 21 en 22

het hemelse Jeruzalem

Elke kerk werd geacht een voor-afbeelding (prefiguratie) van het hemelse Jeruzalem zijn. Dus ook de Sainte Madeleine van Vézelay. Elk bezoek aan een ‘aardse kerk’ moet dan ook een stap zijn op weg naar het ‘hemels Jeruzalem’, waar Christus in heerlijkheid troont (kijkt u nog maar eens goed: de troon is ook afgebeeld. !

Daar is geen tempel meer (noch kerk), want God is daar zelf, en het Lam. Het bijbelboek waarin de ideale kerk (de ‘Idee’ Kerk, als huis/stad Gods – paradise restored) voor het geestesoog wordt opgeroepen, geschilderd, is de Openbaring van/aan Johannes (Apocalyps), met name de hoofdstukken 21-22: Het Nieuwe Jeruzalem neerdalende vanuit de hemel. Volmaakt. Daar staat de troon, vanwaaruit de rivier ontspringt met levend water (water dat eeuwig leven schenkt). En in het midden van de stad staat “de boom des levens die elke maand vruchtdraagt en wier loof genezing brengt aan alle volkeren” . Ziet u de verheven Christus hier op de troon zitten. We zijn hier dus ook in de hemelse stad..

Nieuwe lezing van het tympaan: ‘het boek der Natuur’

micro- en macrocosmos

En dat gedurende alle uren, dagen, maanden en jaren des levens (de boog met de dierenriem en de ‘werken waarmee de mens zich aftobt onder de zon’. 30,5 médaillons (= de duur van een maand in een zonne-jaar) omkaderen het centrale tafereel. 29,5 maal (= de duur van een echte maancyclus) is op zo’n médaillon een afbeelding te vinden. De 12 tekens van de dierenriem ordenen de tijd en bepalen wat de mens te doen staat in die periode van het jaar (in bijna alle andere figuratieve médaillons afgebeeld, tussen de sterrebeelden in, meestal met 1 médaillon, soms ook met 2). Maar wat doen dan die 3 (of 4) wonderlijke figuren daar, bovenaan in de halve cirkel? Hier is oneindig veel over gespeculeerd, gefantaseerd, etc. Laten we ze eens op ons gemak bekijken:

Ter oriëntatie:

In détail:

  1. Het zijn rondgemaakte figuren (d.w.z. begin en einde raken elkaar, symbool van eindeloosheid, eeuwigheid). Dit doet ons vermoeden dat het niet ‘maar gewoon wat afbeeldingen zijn om een gat op te vullen’. Integendeel. Cirkelvormig, en dat dan ook nog eens bovenin de cirkel der getijdens. Dat moet toch betekenis hebben. NB Ook de vogel (in het afgeplatte médaillon) valt op dat deze de cirkelvorm nastreeft (hoewel de toegemeten plaats natuurlijk te krap is om die te bereiken): De poot reikt naar de snavel en zo wordt toch de kring gesloten, een ‘cirkel’ gesuggereerd.
  2. Ze bevinden zich boven het hoofd van Christus, tussen het symbool van de Kreeft (links) en de Leeuw (rechts), d.w.z. dit is de apex em het hoogtepunt – niet alleen op het tympaan, maar ook in de jaarkring: 24 juni (de dag van de zonnewende) . U weet het: Dit is de kerk van het licht, een tempel voor de zon.
  3. V.l.n.r. een kraanvogel (ooievaar? pelikaan?, in elk geval een vogel) een hond (onverwacht dier, meestal niet zo positief), een mens (opgerold: acrobaat, salto, maar ja wat doet die daar dan?), een zeermeermin (of een vis met een vrouwengezicht). Dat hierbij de mens middenin staat, en echt recht boven de ‘Nieuwe Mens’ lijkt me alvast geen toeval.
  4. Betekenis? Hier tast iedereen in het duister en zijn eigenlijk alle met meer of minder stelligheid geponeerde verklaringen evenveel waard. Er zullen parallellen gevonden moeten worden in de toenmalige ‘literatuur’ wil iets overtuigingskracht hebben. Onder de afbeelding vat ik de meest recente bijdrage op dit terrein samen, afkomstig van prof. Conrad Rudolph kunsthistoricus, UCLA.

de vier soorten levende wezen

Professor Rudolph zoekt naar een verklaring binnen het middeleeuwse ‘wereldbeeld’, en dan niet van de ‘gewone man’, maar van de ‘geschoolde elite’. Don’t underestimate the 12th century intelligentsia. Die was te vinden in kloosters met hun ‘kloosterscholen’ (voorlopers van de universiteiten (Cluny, Chartres, St. Victor – Parijs). Daarin spelen sterrekundige (astro-nomo-logische) en kosmografische voorstellingen een grote rol, bijbels en (neo-)platoons op wonderlijke wijze gemengd. De schepping is een ‘kosmos’ en de ‘harmonia mundi’ (mundus is de Latijnse equivalent van kosmos) is God’s scheppingswil/kracht die alles maakt wat er is. En zie het was ‘zeer goed’ (bijbel), ‘harmonieus’ (filosofie). Micro- en macrokosmos corresponderen. Alles verhoudt zich tot alles – volgens enkele welbepaalde en steeds weerkende regels: Mens en wereld, tijd en ruimte, hemel en aarde. Harmonie is dus een kwestie van ‘verhoudingen’, vaak getallen. De ‘cirkelvorm’ past hierbij: de volmaakte vorm. Dat kenmerkt alle vier (ook de kraanvogel: poot reikt naar snavel). Ook Plato schetst ze ‘sferisch’. Het afgebeelde staat dus niet voor zichzelf maar voor een iets anders, iets ‘generisch’. Vanuit zijn inzicht in en kennis van het toenmalige wereldbeeld, komt prof. Rudolph tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat die vier figuren verwijzen naar de vier soorten (genera) levende wezens, die er (volgens Plato in zijn Timaeus, en nadien overgenomen en uitgewerkt in het Latijnse westen), zijn
1. luchtdieren (= kraanvogel),
2. aardedieren (=hond),
3. vuurdieren (=mens),
4. waterdieren (=vis, zeemeermin).
Dit is dus de ‘filosofische’ (griekse) pendant van de bijbelse (hebreeuwse) schepping in zeven dagen.5 U herkent ook de vier elementen (lucht, aarde, vuur, water) – daarover straks meer. Er blijven nog wel wat vragen. Niet over de vogel en de vis, die zijn in resp. de lucht en het water ‘in hun element’, maar over de hond en de mens.

  1. De mens als vuurdier? Vuur is toch de ‘substantie’ van de hemel waar de ‘engelen’ zich in hun element voelen (letterlijk). Denk aan de vlammende afbeeldingen van de ‘cherubiem’ (rond de troon van de Heilige). In de christelijke middeleeuwen wordt echter steeds vaker benadruk dat de mens alle elementen in zich verenigd, en ook het goddelijke : de ziel (of misschien nog beter: zijn verstand: de mens is een animal rationale. Dat is wat hem onderscheidt van de andere aarddieren, dat is ook wat hem ‘heiligt’. Dit werd in die tijd de ‘goddelijke vonk‘ genoemd. Zie bijv. Honorius van Autun (Augustodunensis), in zijn Clavis physicae.
  2. Waarom een acrobaat? Antwoord: het is geen acrobaat, het is gewoon een ‘rondgeplooide mens’.
  3. Waarom een hond voor de levende wezens die zich op aarde thuis voelen? Misschien omdat de vorm van dit dier redelijk makkelijk te plooien is tot een cirkel? (Ja soms, moet je het ook niet zover zoeken). Maar toevallig of niet. Rudolph laat zien dat ook in het reeds genoemde boek van Honorius (streekgenoot) de aardbewoners verschijnen in de gestalte van (mensen en) honden. De hond kon in de Middeleeuwen trouwens zowel een positieve als negatieve lading hebben. Hier is de hond ook ‘generisch’, d.w.z. ze verwijst niet naar een hond, of een ras, maar naar het ‘genus’ van de landdieren (zoogdieren).
honorius van Autun clavis
Honorius van Autun “Clavis Physicae” (12de eeuw) Paris, Bibliothèque nationale Ms lat. 6734, fol. 3 v. De schepping van de wereld wordt hier niet volgens de bijbelse 7 dagen afgebeeld, maar volgens de griekse 4 soorten levende wezens (genera) uit Plato’s Timaeus.

Helemaal overtuigd ben ik (nog) niet, maar het is op dit moment beslist the best a man can get. U kunt het nalezen – met alle argumenten en nog veel meer context – in zijn opstel uit 2023/2024 “Astrological Theory and Elite Knowledge in Non-Elite Public Art: Order in the Zodiacal Archivolt at Vézelay,” Studies in Iconography 44 (2023) 1-30. 6.

De vier elementen

Professor Rudolph geeft trouwens wel een zeer aannemelijke verklaring voor een ander aspect van de afbeelding: de twee wonderlijke elementen die we links en rechts boven in de centrale afbeelding zien uitgehouwen: Een golfpatroon links (boven de rechterhand van Christus – blauw) en een gekarteld patroon rechts (boven de ontbrekende linkerhand als een soort afdakje, rood).

geel: vier soorten levende wezens. De andere vier kleuren zijn resp. lucht, vuur, water en aarde.

Ik zag hierin tot voor kort – bij gebrek aan beter – het ‘water des levens’ (uit de rivier die ontspringt in het hemels Jeruzalem) en het ‘genezende bladerdak’ (van de levensboom) uit de Openbaring van Johannes (Apoc. 22:1-3, zelfde passage als over de ‘troon’). Dat was een verlegenheidsoplossing (want de ‘rivier’ moet ontspringen aan de voet van de troon van het Lam – quod non; en waar is de boom des levens?), maar er was geen betere theorie voorhanden.7 Prof. Rudolph redeneert opnieuw vanuit het pre-wetenschappelijke en mystieke wereldbeeld (mens/natuur micro-macrokosmos/wereld) dat toen opgeld deed bij de ‘elite’ van West-Europa (vooral monniken uit de school van Hugo van Sint-Victor nabij Parijs bijv., maar eigenlijk West-Europa breed, ook aanwezig zoals u begrijpt in Vézelay). Het werd juist in die periode tot in de puntjes uitgewerkt, doordacht, doorgerekend, en uitgetekend. Er zijn talrijke voorbeelden van illustraties uit die tijd waarin de wereld / kosmos wordt afgebeeld, waarin we naast de zodiak, en de maanden, ook de vier elementen voorkomen, en ook vaak met een figuur in het midden die de kosmos voorstelt (= een Mens dus). Daar gaat het dus om theologie, astronomielogie en elementaire fysica (de vier ‘elementen’). Altijd zit er een grote scheut neo-platoons denken bij (Plato’s Timaeus, en pseudo-Dionysius de Areopagiet). Voor ons nu allemaal zeer vreemd, maar toen het standaardmodel. Vanuit dat mental fame (dat perspectief) kijkend naar het tympaan van Vézelay, het absolute topstuk van die tijd, ziet hij niet alleen in de beide bovenste hoeken van de afbeelding twee van de vier elementen: links ‘lucht’ , en rechts ‘vuur’, maar ontwaart hij ook in het golvende massieve patroon onder de voeten van de apostelen links ‘water’ en rechts ‘aarde’. Dat laatste vind ik niet zo overtuigend (want ik zie weinig verschil, maar dat hoeft ook niet volgens middeleeuwse fysica-symbolen. Een beetje meer golvend is genoeg om een ‘ander element’ te suggereren. Dit zou dus nadere inspectie ter plaatse vereisen. Of gedetailleerde drie-dimensionale foto’s). Dat de twee afdakjes boven resp. de elementen ‘lucht’ en ‘vuur’ verbeelden, lijkt me in elk geval het meest zinvolle voorstel dat ik tot op heden heb gelezen.

Salvator mundi – Ο Χριστός Παντοκράτωρ 

Het maakt van de tympaan in Vézelay een universele afbeelding, bevattend the theory of everything, anno 1140. Micro-macrocosmos: Christus salvator mundi, en nieuwe Mens tegelijk. Hierboven een afbeelding van het geheel, als het een echte cirkel zou zijn geweest (bijv. als illustratie / illuminatie in een toenmalige geschrift). Prof Rudolph noemt het tympaan van Vézelay de eerste publieke afbeelding van dit wereldbeeld (dat in geschriften al langer te vinden was),

Een korte toelichting:

  1. De ontvouwing van de dierenriem- en jaarkring / maanden, tot een cirkel spreekt voor zich.
  2. Belangrijk is te zien dat de ‘archivolt’ (halve boog met 2 x 4 vakken met de volken) en de horizontale band (de ‘fries’) met nog eens een hele serie mensen samen tot één volledige cirkel worden uitgevouwen. ‘Alle volken‘ waren tot op heden verdeeld over die twee delen van de archivolt en de horizontale fries. Iedereen vroeg zich af: wat is het verschil? waarom de Flaporen in de fries, en de Hondskoppen links in de boog. Nu zie je ze als een doorlopend geheel met volgens Rudolph zelfs een geografische ordening: Links ziet Rudolph Europa en rechts Afrika. De rest is het eindeloze Azië. Tot in het détail heeft Rudolph dit in het artikel proberen (aan) te tonen.
  3. De vier elementen zitten nu ook keurig symmetrisch in het ronde geheel (zoals bij veel andere afbeeldingen van de schepping/kosmos).
  4. De naam ‘Mary Magdalene‘ in het midden heeft te maken met de vaststelling (op grond van een gedétailleerde tekening van het tympaan uit 1807) dat het lijkt alsof er op de lege plek aan Christus voeten (waar nu trouwens inderdaad een vierkant gat zit) nog een kleine gestalte moet aanwezig zijn geweest. Die is niet identificeerbaar (als je m al vindt op die tekening). Die gestalte wordt natuurlijker, als je je voorstelt dat die uitstak. Dit zou dan – eindelijk – Maria Magdalena kunnen zijn die Jezus voeten zalft. Hypothetisch, maar niet willekeurig. Zie hiervoor het reeds genoemde artikel uit 2023.

26 januari 2025, Dick Wursten

mundus annus homo
Kalender, De natura rerum, Isidorus van Sevilla, c. 9de eeuw (MS 422, fol. 3v, Laon, Bibliothèque Nationale).


Wat doet die acrobaat daar in Vézelay?

Over Christus, acrobaten en de wereld op z’n kop

Voor een (nadere of eerste) kennismaking met de basiliek van Vézelay: iets over de lichtsymboliek, over het tympaan. En toch ook maar een very short history of Vézelay met de lotgevallen van het gebouw.

Op deze pagina iets over een détail dat mij (en anderen) opviel in de afbeeldingen (sculpturen): de aanwezigheid van een acrobaat, of iemand die een radslag doet (of een hand-stand). Ik heb er drie gevonden: twee in het tympaan, en één in de kerk. En vroeg me af wat waarom die daar staan. Is het gewoon een knipoog? (die een glimlach oplevert bij degene die’m ziet) of is het meer dan dat? Een verslag van een zoektocht van meer dan 40 jaar (want toen zag ik ‘m voor het eerst).

Van de drie acrobaten is er eentje quasi verstopt (links in de florale sierlijst) en zijn er twee goed zichtbaar. Het meest opvallend is die op het centrale tympaan in de voorhal, recht boven het hoofd van de verheerlijke Christus. Toch beslist een eervolle plaats. Het is het middelste van drie (of vier) medaillons die de halve cirkel met dierenriemtekens + seizoensarbeiden doorbreken in de hoogzomer (Ze staan tussen het sterrebeeld van de ‘Kreeft’ (links) en de ‘Leeuw’ (rechts)). Dan staat de zon op z’n hoogst en u weet wat er dan gebeurt in Vézelay: je kunt via het licht opgaan naar het licht. Dus toch zeker die kan toch niet ‘gratuit’ zijn. We zullen ‘m eens van wat naderbij bezien.

Acrobaat 1. Boven het hoofd van Christus

Hier lijken – zo op het eerste gezicht – een aantal willekeurige figuren samengebracht: een hond, een mens, en een zeemeermin of een sirene/zeemeermin. Ze hebben gemeenschappelijk dat ze cirkelvormig worden weergegegeven. De hond plooit zich rond in zichzelf (Maar bijt zich niet in de staart), de sirene pakt zichzelf vast bij de staart, en de mens/acrobaat maakt een radslag, een salto, en houdt met beide handen z’n enkels vast. Vandaar: acrobaat. Gezien de context (de dierenriem – de voortschrijdende tijd) is de cirkelvorm wellicht een verwijzing naar de cyclus, de oneindigheid. Als je goed kijkt, dan zie je tussen het laatste sterrebeeld (‘Kreeft’) en de hond nog een ‘halve’ médaillon (op de afbeelding hierboven uiterste links), waarin een vogel is gepropt1. Ook deze probeert een ‘cirkel’ te vormen: de ene poot raakt de snavel, wel lastig in zo’n klein vak.

Zoals gezegd, doorbreken deze figuren de gang van de sterren (dierenriem) en de seizoensarbeid van de mens (de medaillons tussen de sterrebeelden). Ze staan op het hoogtepunt van het tympaan. (meer over de figuren op het tympaan). En precies boven het hoofd van de verheerlijkte Christus staat die acrobaat. De grote kenner van de Middeleeuwse sculpteurs (Francis Salet) schrijft “Il semble que ces trois médaillons n’ont été ajoutés que pour compléter la longueur de la voussure …”,2 maar niets let ons om het anders te zien. En velen hebben dat ook gedaan.

Ik kwam op het spoor van de acrobaat, doordat C.W. Mönnich (de man die mij Vézelay heeft doen ontdekken, zie opstel uit 1994) er een mooie beschouwing aan wijdde in zijn boekje Pelgrimage (1954). Hij is aangekomen in Vézelay en in gesprek geraakt met een top-theoloog, Lucifer geheten. Die vindt het maar niks, een theologische uitglijer van formaat: een acrobaat op de hoogste plaats. Als hij een advies had mogen geven voor de schikking van de figuren rond Christus, dan zou hij daar een heilige geplaatst hebben. Zoiets past toch veel beter bij een Kerk dan een op de kop staande nar, een acrobaat. Mönnich is het daar niet mee eens. Theologisch gezien klopt het juist wel. Hij schrijft:

“Een heilige zou daar niet op zijn plaats zijn geweest. Voor heiligen is Christus niet gekomen; en als er heiligen zijn, dat is het omdat hij zijn apostelen heeft uitgezonden naar de wonderlijke wezens, die Gods aardbodem bevolken en die je in die vakken rondom de uitzendingsgeschiedenis en langs de bovendrempel van de deuren kunt zien. Ik ben eigenlijk heel blij met die acrobaat recht boven Christus’ hoofd. Allicht, dat hij er mag staan; hij is een verkondiging van Gods erbarmen over de mens, die zich in alle bochten wringt om het leven maar te kunnen behouden. Hij behoort er wel degelijk bij. Zie het dan zo, dat hij als het ware de samenvatting is van alle arbeid, in de andere cirkels aan de zijkanten uitgebeeld. Of dat de bedoeling van de beeldhouwer is geweest weet ik niet; maar theologisch zou de zaak heel wel zo bekeken kunnen worden.” (C.W. Mönnich, Pelgrimage, blz. 84)

Mooie gedachtenoefening, vooral ook omdat ze niet wordt geponeerd als zijnde de juiste (zoals veel anderen doen. Don’t trust the guide, who knows everything), maar ter overdenking aangeboden. Een eigentijdse wetenschappelijk-onderbouwde visie op het tympaan waarin ook deze figuur (samen met z’n 3 kompanen) binnen het wereldbeeld van die tijd een plaats krijgt kunt u hier lezen (micro-macrokosmos – Conrad Rudolph)


Maar u hebt nog een andere radslagende mens, acrobaat, te goed, niet op het tympaan, maar in de kerk zelf.

Acrobaat 2: klein kapiteel uitziend op het koor

Saillant détail: Op één van de gebeeldhouwde kapitelen die de kerk rijk is, keert dezelfde persoon terug, bijna helemaal vooraan in de kerk, vlakbij het koor. Terwijl hij met een radslag bezig is, kijkt hij naar het altaar. Dat kun je toch niet laten liggen als ‘predikant’: Is het koor (het altaar) niet de ruimte waar men het offer van Christus gedenkt. Welnu: Om echt te begrijpen wat daar gebeurt, bij het altaar, wat daar ‘herdacht’ wordt (en dus ‘verwacht’ wordt), moet je wel op de kop gaan staan, d.w.z. een Umwertung aller Werte… Het evangelie (Jezus’ woorden en daden) geeft er ook zelf wel aanleiding toe om zulke gedachten te ontwikkelen. Kenners vertellen mij echter, dat een acrobaat voor Middeleeuwse sculpteurs en toeschouwers gewoon een ‘vulmiddel’ was, en geen diepe betekenis. Ik was mijn handen in onschuld, als u toch diepzinnige gedachten pleegt n.a.v. deze handstand.

Vezelay – acrboaat-in volle actie: salto mortale/vitale- kapiteel (foto Marc Labouret)

Acrobaatje 3: verstopt in het struikgewas van de buitenste sierboog.

Terug naar de narthex: Als u de tympaan goed bestudeert en ook de buitenste sierlijst eens scant, zult u nog een acrobaat aantreffen. Je ziet ‘m pas als je het weet. Hieronder: eerste een foto ter oriëntatie (achter het symbool van de ‘Waterman’). Daaronder de enige foto die ik op het internet vond waarop het goed zichtbaar is, afkomstig van een heel nuttige site met alle kapitelen: https://www.hicsum-hicmaneo.com/ (helemaal naar onderen scrollen). En daaronder de foto van dezelfde acrobaat, die met een telelens dit verborgen figuurtje helemaal tot z’n recht doet komen. Hij kijkt u aan..

Vézelay, acrobaat in de sierlijst van het tympaan – foto gekopieerd van hicsum-hicmaneo.com

De laatste foto is een scan uit de ‘guide’ die ik in 1994 kocht in de voorhal van de toen nog ongerestaureerde basiliek.3 Een heel aansprekend figuurtje vind ik.

Vézelay, acrobaat in de sierlijst van het tympaan – zoom

Dick Wursten

De paus-ezel te Rome (cartoon met duiding)

Het verhaal gaat… dat men op 14 januari 1496 na een overstroming van de Tiber te Rome een wonderlijk gedrocht (een ‘monstrum‘) heeft gevonden.  Een vrouw met een ezelskop en allerlei dierlijke extremiteiten. Dat moest wel een ‘teken’ zijn, daarover was iedereen het in die tijd eens. Kort daarop drukt Wenzel von Olmütz (Olomouc) in Bohemen een prent waarop het gedrocht wordt afgeeld (klik hier voor deze prent). De suggestie dat dit wezen iets met de paus te maken heeft is dan ook al aanwezig (Alexander VI, Borgia…)
In 1523 vist de Wittenbergse schilder/graveur (entrepreneur), Lucas Cranach sr., de prent weer op. De anti-roomse stemming is hoog. Luther is in 1520/21 geëxcommuniceerd en ter dood veroordeeld. De repressie is hard: Op 1 juli 1523 brandt de brandstapel (te Brussel) voor twee augustijnse broeders. Het eerste bloed heeft gevloed, gevolg van een joint venture van staat en clerus tegen de ketters. De Leuvense professoren verzorgden de kerk-juridische onderbouwing. De paus (symbool voor het instituut) handelt tegen het evangelie. Zou hij misschien de antichrist zijn? Zo bijv. in het Passional christi und antichristi uit 1521.

Terug naar de paus-ezel. Lucas Cranach herwerkt de gravure en vraagt professor Philippus Melanchthon een duiding te geven van dit verschijnsel. Wat betekent dit teken? De Wittenberse drukker Rhau-Grunenberg verzorgt de uitgave.11. Herdruk op herdruk volgt. In zijn commentaar interpreteert Melanchthon alle lichaamsdelen van dit gedrocht als een allegorie van de rooms-katholieke kerk, die zwaar misgroeid is. Dat de ‘ezelskop’ op het ‘hoofd der kerk’ duidt, de paus, spreekt voor zichOnder de prent een samenvatting van Melanchthon’s duiding per lichaamsdeel.

De paus-ezel. afbeelding van Lucas Cranach sr. Editie 1523, Wittenberg, Rhau-Grunenberg (folio aii-v) USTC 635749

Toelichting van Ph. Melanchthon

  • De ezelskop duidt op de paus. Die past niet bij het lichaam. Immers de kerk is een geestelijk lichaam, dat geestelijk geregeerd en in de geest bijeengehouden wordt. Daarom moet en mag (soll und darf) ze geen lichamelijk hoofd of externe heer hebben. Enkel Christus, wiens bewind geestelijk is, kan haar hoofd zijn. De paus past kortom net zo slecht bij het lichaam van Christus (de kerk) als een ezelskop bij een menselijk lichaam. 
  • De rechterhand is een hoef, waarmee aangeduid wordt hoe de pauselijke heerschappij de zwakke gewetens van de mensen vertrappelt en de zielen van de christenen plet onder z’n hoef (met het volle gewicht van een olifant, voegt Melanchthon nog toe)
  • De linkerhand is menselijk, wat erop wijst dat de paus ook gewone menselijke instellingen kan gebruiken om zijn macht door te drukken.
  • De rechtervoet heeft een ossenhoef. Dat symbolisiert de dienaren van de paus, die hem helpen het hele gebouw te dragen (als zuilen), te weten de leraren, predikers, en biechtvaders, in het bijzonder echter de ‘theologi Scolastici’.
  • De linkervoet is als een klauw van een roofvogel (duits: Greife). Dit beduidt de leraren kanoniek recht (echt waar, dat schrijft Melanchthon, niet ik), die de paus helpen om de wereldlijke goederen te grijpen en vast te houden.
  • Het vrouwenlichaam (buik en borsten) is het pauselijk lichaam, d.w.z. kardinalen, bisschoppen, monniken en studenten die zich prostitueren om te delen in het decadente leven van de curie. 
  • De vis-schubben op benen, armen, hals duiden werelds gezinde mensen aan (vorsten, machtigen en rijken) die de ‘paus aankleven’ en met hun bezit de pauselijke macht beschermen en vergroten. Dat er op de buik geen schubben zijn, duidt op de groep mensen die daaraan wel niet mee doen, maar zich daar ook niet tegen verzetten.
  • De kop van een oude man op z’n achterste signaleert dat het pauselijke kerk oud is en de verdwijning nabij.  
  • De draak aan het eind van de staart duidt op de paus, die bullen und boeken uitspuwt – zoals een draak vuur spuwt – om de waarheid te bestrijden. Tevergeefs: de waarheid is aan het licht gebracht en kan niet meer ontkend worden.

(samenvattende vertaling, Dick Wursten, 25 september 2024)

Door goede machten (Bonhoeffer, twee vertalingen)

Dietrich Bonhoeffer: Von guten Mächten … Originele duitse tekst met twee Nederlandse vertalingen. Sinds 1988 is het handschrift (slot van een brief aan Maria von Wedemeyer, d.d. 19/12/1944) raadpleegbaar, wat tot enkele kleine correcties heeft geleid.1

Handschrift van Dietrich Bonhoeffer (slot van de brief aan Maria) http://www.predigten.uni-goettingen.de/archiv-8/bonhoeffer-faksimile.jpg, Gemeinfrei

Geschreven voor de jaarwisseling 1944-1945, in de gevangenis onder het Gestapohoofdkwartier in Berlijn (Prinz-Albrecht-Straße), door Dietrich Bonhoeffer (1906 – 9 april 1945).

Short bio & background

Bonhoeffer was een nog jonge, maar reeds internationaal bekende Duitse theoloog en predikant, toen in 1933 de Arier paragraaf in Duitsland werd ingevoerd: Elke ambtenaar (incl. dominees) moest een bewijs voorleggen dat hij geen Joodse voorouders had. Dietrich en enkele anderen tekenden protest aan. Tegen de stroom van het Volkschristentum richtte hij samen met o.a. Karl Barth en Martin Niemöller de Pfarrenotbund op, die een tegenwicht wilden bieden tegen de deutsche Christen, die onder leiding van bisschop Müller helemaal meeging in de nationalistisch, arische nachtmerrie. Kenmerkend voor de ‘tegenbeweging’ binnen de kerk is de geloofsverklaring (Belijdenis, Bekenntnis) opgesteld in Barmen (de Barmer Thesen). Nr. 1: “Er is maar één Woord dat wij moeten volgen en gehoorzamen, dat is Jezus Christus, zoals die in de Heilige Schrift ons wordt betuigd (Dus geen keine andere Führer…). Dietrich wordt directeur van een eigen seminarie / predikanenopleiding (Finkenwalde – in 1937 door de gestapo gesloten) en onderhoudt internationale contacten, waar hij veel van verwacht (proto-oecumenische beweging, ook volkenbond). Na de Kristallnacht (1938) beseft hij dat het gewelddadig bewing van Hitler met geweld zal moeten worden bestreden (hoewel hij zelf neigde tot pacifisme). Overtuiging leidt tot engagement: Hij werkt mee aan ‘Officieren tegen Hitler‘. Op 5 april 1943 wordt hij gearresteerd (nog los hiervan). Zijn laatste brief dateert van 19 december 1944. Deze is aan zijn verloofde Maria von Wedemeyer gericht. Ze eindigt met de mededeling dat hem een paar regels zijn ingevallen, die hij als kerstgroet aan Maria en de overige familie op papier heeft gezet (zie boven): het gedicht ‘Von guten Mächten treu und still umgeben’.

Lees de tekst. Laat ‘m maar op u inwerken. Diepe eenvoud.

Het godsvertrouwen is bij Bonhoeffer geïnterioriseerd. Geen ‘geloof’. Het ìs. Hij ontvangt z’n leven uit Gods hand, het goede en ook het kwade (liever niet, natuurlijk, maar als het moet, dan toch ook… van harte. Ja – lees het derde couplet). Ik vermoed dat dit enkel mogelijk is omdat hij van jongs af aan zichzelf getraind heeft om contemplatief-actief te leven, en die beide aspecten nooit van elkaar los te koppelen: geestelijke oefeningen (discipline) om je leven echt ten dienste te stellen van God (en dus de mens), en dan meteen weer terugkoppelen, bezinnen… een rijk innerlijk leven maakt handelingsbekwaam.

Vertaling uit “Verzet en overgave“, 1956 (Jos Tielens?)

Door goede machten stil en trouw omgeven,
beschermd, getroost, beveiligd wonderbaar,
zo wil ik deze dagen met u leven
en met u binnengaan in ’t nieuwe jaar.

Nog drukt de zware last van kwade dagen,
nog komt het oude kwellen hart en hoofd.
Voor onze opgejaagde zielen vragen
wij, Heer, het heil dat Gij ons hebt beloofd.

En zo Gij ons de bittere kelk wilt geven
vol leed, gevuld tot boven aan de rand,
dan nemen wij hem dankbaar, zonder beven
uit uw goede en getrouwe hand.

Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken
aan deze wereld en de glans der zon,
dan willen wat voorbijging wij gedenken:
U zij ons leven dat uit U begon.

Laat warm en stil vandaag de kaarsen branden:
Gij hebt ze in onze duisternis gebracht.
Breng, als het zijn kan, ons weer bij elkander.
Wij weten het : uw licht schijnt in de nacht.

Zij het dat diepe stilten ons omringen,
laat ons toch horen, Heer, nu als voorheen,
het lofgezang dat al uw kindren zingen
het volle lied der wereld om ons heen.

Door goede machten wonderbaar geborgen
wachten wij rustig wat ons lot ook zij.
God is met ons in de avond en de morgen,
en elke nieuwe dag is Hij nabij.

J.W. Schulte Nordholt (Liedboek voor de kerken, 1973)

1 Door goede machten trouw en stil omgeven,
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar,
zo wil ik graag met u, mijn liefsten, leven,
en met u ingaan in het nieuwe jaar.

2 Wil nog de oude pijn ons hart vernielen,
drukt nog de last van ‘t leed dat ons beklemt,
o Heer, geef onze opgejaagde zielen
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.

3 En wilt Gij ons de bitt’re beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.

4 Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken
om deze wereld en haar zonneschijn,
leer ons wat is geleden dan herdenken,
geheel van U zal dan ons leven zijn.

5 Laat warm en stil de kaarsen branden heden,
die Gij hier in ons duister hebt gebracht,
breng als het kan ons samen, geef ons vrede.
Wij weten het, uw licht schijnt in de nacht.

6 Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen,
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet,
laat ons dan allerwege horen stijgen
tot lof van U het wereldwijde lied.

7 In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.

Duitse tekst uit brief aan Maria von Wedemeyer (19/12/1944)

in de voetnoten de varianten die in de overgetypte versie stonden en tot 1988 dus als origineel werden aanzien

Von guten Mächten treu und still umgeben,
behütet und getröstet wunderbar,
so will ich diese Tage mit euch leben
und mit euch gehen in ein neues Jahr.

Noch will das alte2  unsre Herzen quälen,
noch drückt uns böser Tage schwere Last.
Ach Herr, gib unsern aufgeschreckten3 Seelen
das Heil, für das du uns geschaffen4 hast.

Und reichst du uns den schweren Kelch, den bittern
des Leids, gefüllt bis an den höchsten Rand,
so nehmen wir ihn dankbar ohne Zittern
aus deiner guten und geliebten Hand.

Doch willst du uns noch einmal Freude schenken
an dieser Welt und ihrer Sonne Glanz,
dann wolln wir des Vergangenen gedenken,
und dann gehört dir unser Leben ganz.

Laß warm und hell5 die Kerzen heute flammen,
die du in unsre Dunkelheit gebracht,
führ, wenn es sein kann, wieder uns zusammen.
Wir wissen es, dein Licht scheint in der Nacht.

Wenn sich die Stille nun tief um uns breitet,
so laß uns hören jenen vollen Klang
der Welt, die unsichtbar sich um uns weitet,
all deiner Kinder hohen Lobgesang.

Von guten Mächten wunderbar geborgen,
erwarten wir getrost, was kommen mag.
Gott ist bei6 uns am Abend und am Morgen
und ganz gewiß an jedem neuen Tag.


[1] Maria von Wedemeyer maakte al in 1944 een kopie voor de familie. Deze werd in 1945 hectografisch vermenigvuldigd en was de basis voor de eerste publiaties en is dus ook gepubliceerd door E. Bethge in Widerstand und Ergebung. Vandaar dat dit tot 1988 de ‘standaardtekst’ was.
[2] Urtext zonder hoofdletter, dus adjectief van ‘Jahr’ !
[3] Getypte versie: aufgescheuchten
[4] Getypte versie: bereitet
[5] Getypte versie: still
[6] Getypte versie: mit

Notice sur Jacques Arcadelt (de Namur)

Notice sur Jacques Arcadelt destinée
à
l’Histoire de la Musique et des
musiciens du pays de Namur

Paul Moret

Depuis le xve siècle au moins, la famille de Jacques Arcadelt est établie dans le Pays de Namur. Il s’agit des d’Arche d’Elte (en latin Arca de Elte ), membres d’une puissante famille bourgeoise de maîtres de forges. Leurs biens sont établis à Profondeville sur le Burnot, à Marche-les-Dames sur la Gelbressée et le W artet, à Thon sur le Samson et à Namur même, où la famille est propriétaire d’un immeuble de pierre. Ces propriétés sont des moulins, des marteaux dits «makas» et autres usines, «antres de Vulcain>> selon Guicciardini qui a connu la Meuse namuroise avant «la guerre de Henri Il». Des ouvriers fondent, coulent, allient et façonnent la matière au profit des hommes et surtout des armées. Le maître de forge mesure, infléchit, module et harmonise son alliage en recherchant «l’oeuvre au noir>>.

Jacques Arcadelt, fils de Gérard Fayl dele Arche d’Elte, est baptisé à Namur en 1507 par Edouard Astin, curé de l’église Saint-Jean-Baptiste et chanoine. de la collégiale Saint-Aubain. En 1515, le petit Jacques fait partie d’un groupe de trois enfants instruits par Alexandre de Clèves, maître d’école de la collégiale Saint-Pierre-au-Château. Cette même année, comme tous les autres chanteurs de la cité de Namur, ils seront récompensés par le gouverneur Jean de Berghes et par le mayeur Jean de Spontin pour leur participation à la «Peste des III Eglises» et pour une manifestation d’hommage organisée à l’Hôtel du Sire de Croy où loge le jeune archiduc Charles (le futur Charles-Quint) en visite pour la première fois à Namur.

Nous retrouvons le jeune Jacquet del Arche d’Elte parmi les “vicariots” (enfants de choeur) de la collégiale Satin-Aubain chez le maître Lambert Masson12 en 1519, puis chez le maître de la grande école, Charles de Nicquet, de 1522-1526. Il a dix-neuf ans: “Jacobus de Arca d.Elta alias Jaquet dele Arche d Elte [ … ], et Petrus Certo”. Ce dernier est le Pierre Certon, compositeur connu, dont la carrière s’écoulera en France.13 Jacques Arcadelt est cité en 1526 en même temps que Symon Burnet, “succentor et magister”, et quelques chantres dont Thomas Crecquillon, Corneille Canis alias Deschiens. Le 28 décembre 1526, ils participent aux festivités offertes au Gouverneur du comté Jehan de Berghes pour teter la victoire des «piétons» namurois sur le duc de Gueldre et Robert de La Marck, alliés du roi de France.

PAUL MORET, Bulletin de la Société liégeoise de Musicologie 1993

Onze Lieve Vrouwe van Europa

Je bent christelijk, Europa, kijk niet weg

De brand in de Notre-Dame dwingt Europa ertoe in het reine te komen met zijn christelijke geschiedenis. Die is even verwerpelijk als grandioos, maar niet met terugwerkende kracht corrigeerbaar, schrijft Benno Barnard.

  • Leestijd 6 minuten

Het weekblad geniet geen grote theologische faam, maar dankzij de Donald Duck maakte ik wel kennis met de Notre-Dame. Het verhaaltje speelde in Parijs en de kathedraal heette de ‘Notre-Duck’. Toen mijn vader dat zag, ontstak hij in een milde pedagogische toorn. Of ik begreep dat het godshuis dus ‘Onze Lieve Eend’ werd genoemd? Hij legde het uit. Niet het blasfemische maar het banale ervan ontstemde hem; later begreep ik dat hij de devotie rondom een moederfiguur als heilzaam voor een beschaving beschouwde.

Sinds die dag heb ik de Notre-Dame natuurlijk bezocht. Ik heb er het veelkleurige licht over de pilaren zien dansen, geprojecteerd door gebrandschilderde ramen: de zonnebril van God. In dit gebouw werd de tijd tot ruimte; bij de brand gebeurde het omgekeerde.

Illustratie Cyprian Koscielniak

Maar een nog markantere herinnering bewaar ik aan de Romaanse kerk van Notre-Dame-la-Grande in Poitiers, waar de Maagd vanaf de westgevel neerkijkt op de hedendaagse mens, hoewel ze geen enkele uitdrukking heeft, want haar gelaat is weggesleten door de zon, de regen en tien eeuwen. Ze is zwanger van een ter dood veroordeeld kind.

Stelt u zich voor dat het dak van de Parijse Notre-Dame ten gevolge van een of andere constructiefout bij de restauratie was ingezakt en min of meer dezelfde hoeveelheid schade had aangericht. Onze reactie was niet vergelijkbaar geweest. Het verschil is het vuur, dat ons Europese bewustzijn aan de helletaferelen van Jeroen Bosch herinnert; het wekt de angst voor een apocalyps, waarbij niet alleen opvallend veel bisschoppen en mooie vrouwen in het inferno worden geworpen, maar ook u en ik, figuurlijk misschien, maar evengoed.

De cantates van Bach, sonnetten van Shakespeare, zijn van ons, van u en mij. Maar Shakespeare en Bach kunnen niet afbranden

Bepaalde wonderen die dit continent heeft voortgebracht – de sonnetten van Shakespeare, de cantates van Bach, de Notre-Dame – zijn van ons, van u en mij. Ze zijn de veruitwendiging van het onvatbare – door Marsman nog onbekommerd als ‘de europeesche geest’ aangeduid – dat ons tot ons maakt. Maar Bach en Shakespeare kunnen niet afbranden.

We ervaren allemaal de symboliek van een hoop stenen, in de gotische stijl op elkaar gestapeld en voorzien van heiligen, roosvensters en arabesken, als de harde, onvergankelijke vorm van onze identiteit (als dat woord nog is toegestaan).

Maar zie, een week voor Pasen bleek die vorm niet hard genoeg, en nu voelt het minstens een paar dagen lang alsof er niets anders over is dan het inspiratieloze Europa van de Unie, dat zich tot de Europese geest verhoudt als het afgestroopte vel van de heilige Bartolomeüs – zoals geschilderd door Michelangelo in de Sixtijnse kapel – tot de levende kerel met die naam.

De symboliek is nog sterker: de muren van de Notre-Dame zijn blijven staan, maar de structuur heeft geen binnenkant meer en haar ziel is ontsnapt toen het dak in de vlammen viel. De beroemdste van alle kathedralen staat dan ook nog eens in Frankrijk, de oudste dochter van de Kerk en tegelijk sinds 1905 de meest seculiere staat van Europa, waar de islam zich soms maar moeizaam naar de laïcité voegt, de officiële areligiositeit van de Franse Republiek.

En zo dringt de vraag zich op of het einde van een groot gebouw – ondanks de replica die er straks van zal worden vervaardigd – ook het einde van de vanzelfsprekende christelijke cultuur uitdrukt.

Frankrijk is ontzet en de hele westerse wereld is in de war, alsof we nu pas beseffen dat we zijn wat we kwijt zijn.

Substituutsgodsdienst

Ons tijdperk is er een van extremen: enerzijds westerse zelfverwerping, anderzijds veel instortend Avondland. De substituutgodsdienst van de zelfverwerpers is het manicheïsme. In oude tijden verkondigde die leer dat er in de wereld een conflict tussen licht en donker werd uitgevochten. Het seculiere manicheïsme van vandaag ziet de werkelijkheid uitsluitend in zwart en wit, en zijn bevlogen predikers zorgen ervoor dat de anderen, wit als lijken, hun racisme, kolonialisme en noem maar op niet vergeten.

Op de Engelse universiteit van mijn zoon woedt een rel omdat een kwaaie lesbische studente al bij voorbaat heeft geklaagd over de bisschoppenconferentie van de anglicaanse Kerk. Daartoe is een deel van de campus in de zomer van volgend jaar verhuurd: de bedgenoten van de heteroseksuele anglicaanse bisschoppen (mannen en vrouwen) zijn uitgenodigd, maar die van de weinige homoseksuele bisschoppen niet. Met beverige stem erkent de universiteit nu dat dit een belangrijke morele kwestie is, die gestreng onderzocht zal worden.

De anglicaanse Kerk in Europa maakt helemaal geen probleem van homoseksualiteit, maar de anglicaanse zusterkerken in Afrika doen dat wel; vandaar dat onvermijdelijke gemanoeuvreer. Maar als iemand zegt dat de niet-acceptatie van homoseksualiteit door de Afrikaanse anglicanen de reden is van de dubbele standaard, dan wordt hij voor baarlijke racist uitgemaakt. Gebruik ik in de vorige zin ‘hij’, dan bewijst dat mijn… In deze eeuw hoef je veel zinnen niet eens meer af te maken.

Puriteinse wereldvreemdheid

Aldus zakt weldenkend Europa in dit tijdsgewricht weg in de zompen van onderling tegenstrijdige minderheidsideologieën, die alleen hun bezetenheid en puriteinse wereldvreemdheid gemeen hebben. Dat zeg ik als ouwe sociaal-democraat van de volksverheffing.

En uitgerekend nu brandt de Notre-Dame af.

Illustratie Cyprian Koscielniak

Onze verstoorde verhouding met het christendom lijkt me een verheviging van de verstoorde verhouding met onszelf. Het heeft geen enkele zin te loochenen dat het merg van onze beschaving christelijk is, en nee, ik onderschat de invloed van de antieke wereld en het Jodendom niet. God werd uit de preambule van de Europese grondwet gegooid (uit wraak zorgde Hij ervoor dat die niet werd aangenomen). Dat was even stompzinnig als de opmerking van Hugo Claus dat de kathedraal van Reims van hem ‘gedynamiteerd’ mocht worden.

Eind vorig jaar stond er een recensie van Messiaens Et exspecto resurrectionem mortuorum in het voorheen katholieke Vlaamse dagblad De Standaard. Laat ik die even onder het vergootglas leggen.

Messiaen heeft in zijn modernistische compositie enkele beroemde citaten uit de Bijbel verwerkt, zoals ‘Uit de diepten roep ik tot u, o Heer’. Halverwege de uitvoering, zo schreef de recensente, drong het opeens tot haar door dat ze naar propaganda voor een ‘bedenkelijke ideologie’ luisterde. Ik wreef mijn ogen uit: arme Messiaen.

Ook menig atheïst met smaak en gevoel en kennis van de Europese beschaving zou bevreemd opkijken bij de bewering dat enkele van de ontroerendste woorden uit onze traditie, tekstflarden die het leven boven de dood verheffen, uitingen van een soort kwaadaardig fundamentalisme zouden zijn.

Zou die sukkel na haar twaalfde geen opvoeding meer hebben genoten? Paste Latijn op de middelbare school soms niet in haar belevingswereld en had ze niet begrepen dat de titel van Messiaens werk ‘En ik verwacht de wederopstanding van de doden’ betekende?

Tableaux vivants

Als Messiaens nobele schepping ‘bedenkelijk’ is, zijn de cantates van Bach dat ook; ja, de hele westerse kunstgeschiedenis is dan een voortbrengsel van een abjecte ideologie, tot en met de gedichten van een wereldberoemd hedendaags dichter als Les Murray of de verbluffende tableaux vivants naar Caravaggio, uitgebeeld door acteurs van het Italiaanse Malatheatre.

En vergis u niet, ook het gebeente van atheïstische kunstenaars is geformeerd uit christelijke grondstof; en hoe meer beelden ze kapotslaan, hoe harder God moet lachen – zie bijvoorbeeld de Pietà van de immer in zichzelf verdiepte Jan Fabre.

In elk geval kwam die recensie mij voor als het gekwetter van een beschaving in verwarring.

Ik zal u iets vertellen. Orgelmuziek van Messiaen werd bij mijn vaders uitvaart gespeeld (dat had hij zo bepaald, hij speelde zelf goed orgel). En op de grafsteen van mijn doodgereden dochter, in saecula saeculorum achttien, staat een citaat uit de brief van Paulus aan de Romeinen.

Het wordt tijd dat Europa in het reine komt met zichzelf en zijn geschiedenis, die even verwerpelijk als grandioos is, maar niet met terugwerkende kracht corrigeerbaar. Ja, als ik in therapeuten geloofde, die handelaars in de aflaten van het narcisme, zou ik zeggen dat Europa naar de therapeut moest in het kader van zijn zelfaanvaarding.

Schoonheid en ethiek

Het belangrijkste dat wij Europeanen moeten leren aanvaarden is al dat christelijke erfgoed in onze straten, koppen, boeken en burgerlijke salons. En dat wil vooral zeggen onze oorspronkelijke noties van schoonheid en ethiek.

De schoonheid behelst beeld, muziek, taal en roosvenster, maar impliceert ook onze kijk op het lichaam en het gelaat. Het portret drukt sinds de vroege Renaissance onze verhouding tot de ander uit – en de statische middeleeuwse gezichten wijzen al vooruit naar die ontwikkeling. Dat vreemde gezichtvormige stuk steen in Poitiers, met zijn nog intacte aureool, is het gezicht van de maagd Maria, zwanger van haar stenen kindje, en als dusdanig staat het in mijn Europese brein geperst, ook al zijn haar trekken uitgewist.

Het menselijk gelaat, het gezicht van ‘de ander’, is tevens het wezen van de Europese ethiek. Ons hoogste ethische gebod luidt niet per ongeluk dat we de andere wang moeten toekeren, ergo ons gezicht vanuit een andere hoek moeten laten zien (zij het misschien in het besef dat het aantal andere wangen beperkt is).

Ook van dit alles is de Notre-Dame de manifestatie, net als de licht asymmetrische kerk in het Engelse dorp waar ik woon.

U wilt helemaal niet christelijk worden? U had al die onzin net zo fijn van u afgeschud? U hebt mij niet begrepen.

Een versie van dit artikel verscheen in NRC Handelsblad van 20 april 2019.

Clément Marot : Als een vogel zo vrij

Rondeau parfait. En liberté…
A ses amis après sa délivrance

Een gedicht van de Franse dichter Clément Marot (1496-1544) over de eerste mei, de dag dat hij zijn vrijheid hervond.

Clément Marot, Cahors
foto: Jetty Janssen

Qua vorm is het gedicht een rondeau parfait. Alle regels van het eerste kwatrijn keren, één voor één, terug als slotregel van de volgende kwatrijnen. De beginwoorden En liberté ronden het geheel af (vandaar ‘Rondeau’). Er zijn maar twee rijmklanken toegelaten, alternerend per couplet (abab / baba etc.). In ‘t Frans is dat te doen als je slim kiest (hier: …aine (of …ène) en …é), in ‘t Nederlands zou ik het niet proberen, zelfs als ik dichten kon.
Qua inhoud behandelt Marot zijn verblijf in de gevangenis in het voorjaar van 1526: Eerst in le Châtelet (Parijs), daarna in Chartres. Hij kwam vrij dankzij een interventie van het Franse hof, in het bijzonder van Marguérite d’Alençon, the King’s sister en zijn goede vriend Lyon Jamet. De tussenstop in Chartres kwam tot stand met medewerking van de bisschop, Louis Guillard. De impact van dit gebeuren op Marot is na te lezen in zijn lange gedicht, L’enfer, dat vanwege z’n felle aanklacht tegen de Magistratuur en de (corruptie van) het gerecht zelfs lange tijd enkel in manuscript kon circuleren, zeker omdat er ‘een reuk van ketterij’ aan Marot kleefde.14.

In het onderhavige gedicht (eerste publicatie 153415) giet de dichter dit verhaal in de klassieke gesloten vorm van een Rondeau. Opmerkelijk. Zeker als je je realiseert dat het extra couplet (niet meer gebonden aan de regels van het eerste couplet) eindigt met En liberté in vrijheid. De meest gesloten dichtvorm wordt opengebroken terwijl ze voltooid wordt. Rondeau parfait: (etym. per-ficere). ‘Aufgehoben’ zouden de Duitsers zeggen. Op de eerste dag van mei, wordt voor Marot, de dichter, een tijdperk afgesloten, voltooid en breekt een nieuwe tijd aan.16

Rondeau parfait Volmaakt rondeel
À ses amis après sa délivrance Aan zijn vrienden, na zijn vrijlating
En liberté maintenant me pourmène,
Mais en prison pourtant je fus cloué :
Voilà comment Fortune me démène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Als een vogel zo vrij ga ik op weg,
Toch zat ik vast, in het gevang,
Dat is het lot, zo gaat het leven:
‘t zij goed of kwaad: God zij geprezen.
Les Envieux ont dit, que de Noé
N’en sortirais : que la Mort les emmène !
Maulgré leurs dents le nœud est dénoué.
En liberté maintenant me pourmène.
Jaloers zeiden ze: ‘Voor kerstmis
geraak je er niet uit!’ Ik zeg :’Val dood’,
hoe je ook knarst, de knoop is ontward.
als een vogel zo vrij ga ik op weg ,
Pourtant si j’ai fâché la Cour romaine,
Entre méchants ne fus oncq alloué :
Des bien famés j’ai hanté le domaine :
Mais en prison pourtant je fus cloué.
Wat zeg je? Ik zou Rome ambeteren?
In slecht gezelschap verkeerde ik nooit,
t’ waren goede heren, die ik frequenteerde:
Toch zat ik vast, in het gevang.
Car aussitôt que fus désavoué
De celle-là, qui me fut tant humaine,17
Bientôt après à saint Pris fus voué :
Voilà comment Fortune me démène.
‘t is waar: Toen zij mij liet vallen
die mij als mens zo dierbaar was,
viel heilige hechtenis mij ten deel:
Dat is het lot, zo gaat het leven.
J’eus à Paris prison fort inhumaine,
À Chartres fus doucement encloué :
Maintenant vois, où mon plaisir me mène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
De conciergerie, onmenselijk,
de cel in Chartres, was te doen.
Maar nu ga ik, waar mijn lust mij leidt.
t zij goed of kwaad, God zij geprezen.
Au fort, Amis, c’est à vous bien joué,
Quand votre main hors du pair18 me ramène.
Écrit, et fait d’un cœur bien enjoué,
Le premier jour de la verte Semaine,19
En liberté.
Kortom, mijn vrienden, goed gespeeld,.
onovertroefbaar. Hier ben ik weer.
Gaarne geschreven en goedgekeurd,
De eerste dag van de bloeimaand mei,
als een vogel zo vrij
Gedaan, vertaald en toegelicht, 1 mei 2024, Dick Wursten,

Bronvermelding voor nieuwsgierigen

  • Gedicht: eerste publicatie in 1534 (zonder autorisatie door de auteur) als toevoeging aan Le Premier Livre de la Métamorphose d’Ovide. De teksteditie hierboven een (gedeeltelijk) gemoderniseerde spelling voor de leesbaarheid.
  • Over dit gedicht: Leve Open access:
    Frank Lestringant schreef in 2018 een boek over L’adolescence clementine (Marot’s bestseller uit 1532). Titel « Ce sont œuvres de jeunesse, ce sont coups d’essai »Clément Marot, L’Adolescence clémentine. (PURH, 2018). Sinds 2021 is dit boek online leesbaar: https://books.openedition.org/purh/14385. Section VII. Rondeaux (I à LXVII, AC, p. 277-346). Bij de bespreking van ‘ons’ rondeau parfait (nr. LXVII) citeert hij ook andere relevante literatuur, o.a. Gérard Defaux (over de betekenis van de literaire vorm), en Guillaume Berthon (over de motieven en m.n. over het spelen met het begrip spel):
  • Guillaume Berthon, ‘Marot “joueur” : portrait de l’auteur en saltimbanque’, in: Babel, hors-série – aggrégation | 2019 Les voix de “L’Adolescence clémentine. Ook deze tekst is vrij online te lezen: https://journals.openedition.org/babel/5537.
Hier het grootste deel van het gedicht in de editie die in 1540 in Lyon verscheen, ed. Etienne Dolet (L’Enfer). Hij groepeert een aantal gedichten rond de gevangenschap onder de titel ‘La prinse de Marot’

Voetnoten

Clément Marot : Als een vogel zo vrij

Rondeau parfait. En liberté…
A ses amis après sa délivrance

Een gedicht van de Franse dichter Clément Marot (1496-1544) over 1 mei, de dag dat hij zijn vrijheid hervond.

buste van Marot, Cahors
foto: Jetty Janssen

Qua vorm is het gedicht een rondeau parfait. Alle regels van het eerste kwatrijn keren, één voor één, terug als slotregel van de volgende kwatrijnen. De beginwoorden En liberté ronden het geheel af (vandaar ‘Rondeau’).
Qua inhoud vertelt Marot over zijn tijd in de gevangenis (voorjaar van 1526): Eerst in le Châtelet (Parijs), daarna in Chartres (met milder régime) en hoe hij – dankzij interventie van het Franse hof – is bevrijd. Inhoud en vorm vertellen in dit gedicht hetzelfde verhaal.

Wilt u meer weten over de achtergrond van dit gedicht, lees dan de parallel gepubliceerde uitgebreide webpagina.

Rondeau parfait
À ses amis après sa délivrance
En liberté maintenant me pourmène,
Mais en prison pourtant je fus cloué :
Voilà comment Fortune me démène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Les Envieux ont dit, que de Noé
N’en sortirais : que la Mort les emmène !
Maulgré leurs dents le nœud est dénoué.
En liberté maintenant me pourmène.
Pourtant si j’ai fâché la Cour romaine,
Entre méchants ne fus oncq alloué :
Des bien famés j’ai hanté le domaine :
Mais en prison pourtant je fus cloué.
Car aussitôt que fus désavoué
De celle-là, qui me fut tant humaine,
Bientôt après à saint Pris fus voué :
Voilà comment Fortune me démène.
J’eus à Paris prison fort inhumaine,
À Chartres fus doucement encloué :
Maintenant vois, où mon plaisir me mène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Au fort, Amis, c’est à vous bien joué,
Quand votre main hors du pair20 me ramène.
Écrit, et fait d’un cœur bien enjoué,
Le premier jour de la verte Semaine,21
En liberté.
Rondeau LXVII (Oeuvres, 1538), orthographe (partiellement) modernisée

Aan zijn vrienden, na zijn vrijlating

Volmaakt rondeel
Aan zijn vrienden, na zijn vrijlating
Ik ben vrij en ga mijn eigen gang,
Toch zat ik vast, in het gevang
Dat is het lot, zo gaat het leven:
‘t zij goed of kwaad: God zij geprezen.
Jaloers zeiden ze: ‘Voor kerstmis
geraak je er niet uit!’ Ik zeg :’Val dood’.
grom maar, knars, de knoop is ontward
Ik ben vrij en ga mijn eigen gang,
Wat zeg je? Ik zou Rome ambeteren?
In slecht gezelschap verkeerde ik nooit,
t’ waren goede heren, die ik frequenteerde:
Toch zat ik vast, in het gevang.
‘t is waar: Toen zij mij liet vallen
die mij als mens zo dierbaar was,
viel heilige hechtenis mij ten deel:
Dat is het lot, zo gaat het leven.
De conciergerie, onmenselijk,
de cel in Chartres, was te doen.
Maar nu ga ik, waar mijn lust mij leidt.
t zij goed of kwaad, God zij geprezen.
Kortom, mijn vrienden, goed gespeeld,.
onovertroefbaar. Hier ben ik weer.
Gaarne geschreven en goedgekeurd,
De eerste dag van de bloeimaand mei:
Ik ben vrij.
Gedaan, vertaald en toegelicht, 1 mei 2024, Dick Wursten,
Buste van Clément Marot, Cahors (1904)
https://e-monumen.net/patrimoine-monumental/monument-a-clement-marot-cahors/


Bronvermelding voor nieuwsgierigen

zie onderaan de parallel gepubliceerde uitgebreide pagina


Voetnoten

Christendom – culturele matrix van onze wereld

Kun je nog zinvol spreken over de sterke band tussen christendom en westerse cultuur zonder in identitair vaarwater te komen (cultuurchristendom heeft al een negatieve connotatie, jammer). Jawel, maar er is een voorwaarde:

Enkel als het (west-europese) christendom de mogelijkheid van zijn ontkenning serieus neemt èn het atheïsme zich bezint op zijn christelijke afkomst, heeft het europese cultuurproject nog toekomst. (Jean-Luc Nancy) 1

Want:

Hoe je het ook wendt of keert, het christendom is de culturele ‘matrix’ (matrice, moederschoot) van de wereld waarin wij ons bevinden. En als men zich daarvan niet bewust is, dan zie ik niet goed hoe men onze wereld zou kunnen begrijpen. (Marcel Gauchet) 2


De eerste twee-zijdige quote is een samenvattende vertaling van twee observaties die Jean-Luc Nancy vooropstelt voor hij het christendom gaat ‘deconstrueren’ (La déconstruction de christianisme (1998), opgenomen in La Déclosion – English: Dis-enclosure, 2008). Hier met context:

“Le premier s’énoncera ainsi: “Seul peut être actuel un christianisme qui contemple la possibilité présente de sa negation.” C’est une phrase de Luigi Pareysson, un philosophe italien qui fut le maître d’Umberto Eco. […] Le second précepte est corrélatif du premier. En parodiant la première formule, je l’énoncerai ainsi: “Seul peut être actuel un athéisme qui contemple la réalité de sa provenance chrétienne.” Sous ces deux préceptes, en attente, cette question: qu’y a-t-il donc au fond de notre tradition, c’est a-dire au fond de nous ? Ou bien: qu’est-ce qui nous est transmis par notre propre tradition du fond de ce fond d’évidences chrétiennes, qui est si evident que, justement, nous n’y regardons pas de plus près?”

Eerst gepubliceerd in Les études philosophiques 4/1998, quote op p. 504, dan in genoemd boek.

“Let us attempt to proceed toward it – thinking christianity – directly, by laying down two principles. The first is: ‘‘The only Christianity that can be actual is one that contemplates the present possibility of its negation.’’ This is a phrase of Luigi Pareysson, an Italian philosopher who was Umberto Eco’s teacher. […] The second principle is a correlative to the first. Parodying the first formula, I will express it as follows: ‘‘The only thing that can be actual is an atheism that contemplates the reality of its Christian origins.’’ Underlying both of these principles, I formulate tentatively this question: ‘‘What is there, then, in the depths of our tradition, that is, in our own depths?’’ or, ‘‘What has been handed down to us by our own tradition from the depths of this storehouse of Christian self-evidence, which is so self-evident to us that we do not examine it more closely?’’ (p. 140)

De tweede quote is een vertaling van een uitspraak van Marcel Gauchet (de man van de baanbrekende sociologische religiestudie ‘De onttovering van de wereld’) in een interview, verschenen in Télérama nr. 3178, 2010): “Le christianisme est quand même la matrice culturelle du monde dans lequel nous sommes, et si l’on n’a pas cette mémoire, je ne vois pas bien ce que l’on peut y comprendre.”

Geïnteresseerd in de originele quote in context in het Frans, die kun je hier lezen. Hieronder de Nederlangse vertaling (maar pas op… het Frans is meerduidiger dan de vertaling).

Nederlandse vertaling (fragment uit interview Marcel Gauchet, Télérama nr. 3178)

“Is de achteruitgang van het christendom onvermijdelijk?”

Gauchet: “Niets in de geschiedenis is onvermijdelijk, en er zijn talloze voorbeelden van mensen of dingen die, na men iets te snel begraven heeft, en die opnieuw tot leven zijn gekomen. Wat de afgelopen decennia is verdwenen, is het politieke christendom: de ambitie van religieuze macht om een normatieve overkoepelende rol binnen de gemeenschap te spelen. Ook het sociologische christendom is verdwenen aan het begin van de jaren zestig: het parochiale christendom dat zich richtte op het bieden van structuur aan gemeenschappen en het levensritme. Maar de vitaliteit van het christelijke geloof blijft bestaan. Wat nieuw is, is dat het geloof nu een minderheid vormt, terwijl het vroeger het kader was waarbinnen alles plaatsvond. Dit schept een totaal nieuwe intellectuele situatie: alle voorwaarden waaronder het christendom zich historisch heeft gedefinieerd, zowel theologisch als pastoraal, zijn veranderd. Maar tegelijk ligt de ruimte nu ook open voor een heruitvinding van het christelijke geloof: in de manier waarop het zich uitdrukt, in de perspectieven die het aan zijn praktijken biedt, en in de rol die het in de samenleving wil spelen. In veel opzichten zijn in onze samenlevingen alle elementen aanwezig voor een hernieuwe activering van het religieuze, in nieuwe vormen, die heel anders zijn dan die uit het verleden.”

“Maar wat betekent uw dialoog met religie?”

Gauchet: “Het christendom is per slot van rekening de culturele matrix (basis) van de wereld waarin we leven, en als we dat historisch besef niet hebben, begrijp ik niet goed hoe we iets van die wereld kunnen begrijpen. Bovendien ligt het debat tussen seculiere versus religieuze mensen achter ons, behalve voor een paar hard-liners. De echte scheidslijn vandaag de dag ligt – voorbij politieke stromingen – tussen degenen voor wie reflectie op het menselijk avontuur noodzakelijker is dan ooit, en degenen die die reflectie als achterhaald beschouwen, omdat voorspoed, hedonisme of een bepaalde vorm van vrijheid alle antwoorden bieden. Hoe seculier ik ook ben, ik voel me veel meer verwant met de religieuze geest, dan bij veel seculieren die me lijken af te glijden in een soort spontaan in-humanisme, een neiging in onze samenlevingen tot nieuwsgierigheid-loosheid , cultuurloosheid en deculturalisatie. Veel mensen noemen het blijvend onderzoek naar het menselijk mysterie ‘spiritueel’. Welnu, dat is een term waarin ik me kan vinden.”