Notice sur Jacques Arcadelt (de Namur)

Notice sur Jacques Arcadelt destinée
à
l’Histoire de la Musique et des
musiciens du pays de Namur

Paul Moret

Depuis le xve siècle au moins, la famille de Jacques Arcadelt est établie dans le Pays de Namur. Il s’agit des d’Arche d’Elte (en latin Arca de Elte ), membres d’une puissante famille bourgeoise de maîtres de forges. Leurs biens sont établis à Profondeville sur le Burnot, à Marche-les-Dames sur la Gelbressée et le W artet, à Thon sur le Samson et à Namur même, où la famille est propriétaire d’un immeuble de pierre. Ces propriétés sont des moulins, des marteaux dits «makas» et autres usines, «antres de Vulcain>> selon Guicciardini qui a connu la Meuse namuroise avant «la guerre de Henri Il». Des ouvriers fondent, coulent, allient et façonnent la matière au profit des hommes et surtout des armées. Le maître de forge mesure, infléchit, module et harmonise son alliage en recherchant «l’oeuvre au noir>>.

Jacques Arcadelt, fils de Gérard Fayl dele Arche d’Elte, est baptisé à Namur en 1507 par Edouard Astin, curé de l’église Saint-Jean-Baptiste et chanoine. de la collégiale Saint-Aubain. En 1515, le petit Jacques fait partie d’un groupe de trois enfants instruits par Alexandre de Clèves, maître d’école de la collégiale Saint-Pierre-au-Château. Cette même année, comme tous les autres chanteurs de la cité de Namur, ils seront récompensés par le gouverneur Jean de Berghes et par le mayeur Jean de Spontin pour leur participation à la «Peste des III Eglises» et pour une manifestation d’hommage organisée à l’Hôtel du Sire de Croy où loge le jeune archiduc Charles (le futur Charles-Quint) en visite pour la première fois à Namur.

Nous retrouvons le jeune Jacquet del Arche d’Elte parmi les “vicariots” (enfants de choeur) de la collégiale Satin-Aubain chez le maître Lambert Masson1 en 1519, puis chez le maître de la grande école, Charles de Nicquet, de 1522-1526. Il a dix-neuf ans: “Jacobus de Arca d.Elta alias Jaquet dele Arche d Elte [ … ], et Petrus Certo”. Ce dernier est le Pierre Certon, compositeur connu, dont la carrière s’écoulera en France.2 Jacques Arcadelt est cité en 1526 en même temps que Symon Burnet, “succentor et magister”, et quelques chantres dont Thomas Crecquillon, Corneille Canis alias Deschiens. Le 28 décembre 1526, ils participent aux festivités offertes au Gouverneur du comté Jehan de Berghes pour teter la victoire des «piétons» namurois sur le duc de Gueldre et Robert de La Marck, alliés du roi de France.

PAUL MORET, Bulletin de la Société liégeoise de Musicologie 1993

Onze Lieve Vrouwe van Europa

Je bent christelijk, Europa, kijk niet weg

De brand in de Notre-Dame dwingt Europa ertoe in het reine te komen met zijn christelijke geschiedenis. Die is even verwerpelijk als grandioos, maar niet met terugwerkende kracht corrigeerbaar, schrijft Benno Barnard.

  • Leestijd 6 minuten

Het weekblad geniet geen grote theologische faam, maar dankzij de Donald Duck maakte ik wel kennis met de Notre-Dame. Het verhaaltje speelde in Parijs en de kathedraal heette de ‘Notre-Duck’. Toen mijn vader dat zag, ontstak hij in een milde pedagogische toorn. Of ik begreep dat het godshuis dus ‘Onze Lieve Eend’ werd genoemd? Hij legde het uit. Niet het blasfemische maar het banale ervan ontstemde hem; later begreep ik dat hij de devotie rondom een moederfiguur als heilzaam voor een beschaving beschouwde.

Sinds die dag heb ik de Notre-Dame natuurlijk bezocht. Ik heb er het veelkleurige licht over de pilaren zien dansen, geprojecteerd door gebrandschilderde ramen: de zonnebril van God. In dit gebouw werd de tijd tot ruimte; bij de brand gebeurde het omgekeerde.

Illustratie Cyprian Koscielniak

Maar een nog markantere herinnering bewaar ik aan de Romaanse kerk van Notre-Dame-la-Grande in Poitiers, waar de Maagd vanaf de westgevel neerkijkt op de hedendaagse mens, hoewel ze geen enkele uitdrukking heeft, want haar gelaat is weggesleten door de zon, de regen en tien eeuwen. Ze is zwanger van een ter dood veroordeeld kind.

Stelt u zich voor dat het dak van de Parijse Notre-Dame ten gevolge van een of andere constructiefout bij de restauratie was ingezakt en min of meer dezelfde hoeveelheid schade had aangericht. Onze reactie was niet vergelijkbaar geweest. Het verschil is het vuur, dat ons Europese bewustzijn aan de helletaferelen van Jeroen Bosch herinnert; het wekt de angst voor een apocalyps, waarbij niet alleen opvallend veel bisschoppen en mooie vrouwen in het inferno worden geworpen, maar ook u en ik, figuurlijk misschien, maar evengoed.

De cantates van Bach, sonnetten van Shakespeare, zijn van ons, van u en mij. Maar Shakespeare en Bach kunnen niet afbranden

Bepaalde wonderen die dit continent heeft voortgebracht – de sonnetten van Shakespeare, de cantates van Bach, de Notre-Dame – zijn van ons, van u en mij. Ze zijn de veruitwendiging van het onvatbare – door Marsman nog onbekommerd als ‘de europeesche geest’ aangeduid – dat ons tot ons maakt. Maar Bach en Shakespeare kunnen niet afbranden.

We ervaren allemaal de symboliek van een hoop stenen, in de gotische stijl op elkaar gestapeld en voorzien van heiligen, roosvensters en arabesken, als de harde, onvergankelijke vorm van onze identiteit (als dat woord nog is toegestaan).

Maar zie, een week voor Pasen bleek die vorm niet hard genoeg, en nu voelt het minstens een paar dagen lang alsof er niets anders over is dan het inspiratieloze Europa van de Unie, dat zich tot de Europese geest verhoudt als het afgestroopte vel van de heilige Bartolomeüs – zoals geschilderd door Michelangelo in de Sixtijnse kapel – tot de levende kerel met die naam.

De symboliek is nog sterker: de muren van de Notre-Dame zijn blijven staan, maar de structuur heeft geen binnenkant meer en haar ziel is ontsnapt toen het dak in de vlammen viel. De beroemdste van alle kathedralen staat dan ook nog eens in Frankrijk, de oudste dochter van de Kerk en tegelijk sinds 1905 de meest seculiere staat van Europa, waar de islam zich soms maar moeizaam naar de laïcité voegt, de officiële areligiositeit van de Franse Republiek.

En zo dringt de vraag zich op of het einde van een groot gebouw – ondanks de replica die er straks van zal worden vervaardigd – ook het einde van de vanzelfsprekende christelijke cultuur uitdrukt.

Frankrijk is ontzet en de hele westerse wereld is in de war, alsof we nu pas beseffen dat we zijn wat we kwijt zijn.

Substituutsgodsdienst

Ons tijdperk is er een van extremen: enerzijds westerse zelfverwerping, anderzijds veel instortend Avondland. De substituutgodsdienst van de zelfverwerpers is het manicheïsme. In oude tijden verkondigde die leer dat er in de wereld een conflict tussen licht en donker werd uitgevochten. Het seculiere manicheïsme van vandaag ziet de werkelijkheid uitsluitend in zwart en wit, en zijn bevlogen predikers zorgen ervoor dat de anderen, wit als lijken, hun racisme, kolonialisme en noem maar op niet vergeten.

Op de Engelse universiteit van mijn zoon woedt een rel omdat een kwaaie lesbische studente al bij voorbaat heeft geklaagd over de bisschoppenconferentie van de anglicaanse Kerk. Daartoe is een deel van de campus in de zomer van volgend jaar verhuurd: de bedgenoten van de heteroseksuele anglicaanse bisschoppen (mannen en vrouwen) zijn uitgenodigd, maar die van de weinige homoseksuele bisschoppen niet. Met beverige stem erkent de universiteit nu dat dit een belangrijke morele kwestie is, die gestreng onderzocht zal worden.

De anglicaanse Kerk in Europa maakt helemaal geen probleem van homoseksualiteit, maar de anglicaanse zusterkerken in Afrika doen dat wel; vandaar dat onvermijdelijke gemanoeuvreer. Maar als iemand zegt dat de niet-acceptatie van homoseksualiteit door de Afrikaanse anglicanen de reden is van de dubbele standaard, dan wordt hij voor baarlijke racist uitgemaakt. Gebruik ik in de vorige zin ‘hij’, dan bewijst dat mijn… In deze eeuw hoef je veel zinnen niet eens meer af te maken.

Puriteinse wereldvreemdheid

Aldus zakt weldenkend Europa in dit tijdsgewricht weg in de zompen van onderling tegenstrijdige minderheidsideologieën, die alleen hun bezetenheid en puriteinse wereldvreemdheid gemeen hebben. Dat zeg ik als ouwe sociaal-democraat van de volksverheffing.

En uitgerekend nu brandt de Notre-Dame af.

Illustratie Cyprian Koscielniak

Onze verstoorde verhouding met het christendom lijkt me een verheviging van de verstoorde verhouding met onszelf. Het heeft geen enkele zin te loochenen dat het merg van onze beschaving christelijk is, en nee, ik onderschat de invloed van de antieke wereld en het Jodendom niet. God werd uit de preambule van de Europese grondwet gegooid (uit wraak zorgde Hij ervoor dat die niet werd aangenomen). Dat was even stompzinnig als de opmerking van Hugo Claus dat de kathedraal van Reims van hem ‘gedynamiteerd’ mocht worden.

Eind vorig jaar stond er een recensie van Messiaens Et exspecto resurrectionem mortuorum in het voorheen katholieke Vlaamse dagblad De Standaard. Laat ik die even onder het vergootglas leggen.

Messiaen heeft in zijn modernistische compositie enkele beroemde citaten uit de Bijbel verwerkt, zoals ‘Uit de diepten roep ik tot u, o Heer’. Halverwege de uitvoering, zo schreef de recensente, drong het opeens tot haar door dat ze naar propaganda voor een ‘bedenkelijke ideologie’ luisterde. Ik wreef mijn ogen uit: arme Messiaen.

Ook menig atheïst met smaak en gevoel en kennis van de Europese beschaving zou bevreemd opkijken bij de bewering dat enkele van de ontroerendste woorden uit onze traditie, tekstflarden die het leven boven de dood verheffen, uitingen van een soort kwaadaardig fundamentalisme zouden zijn.

Zou die sukkel na haar twaalfde geen opvoeding meer hebben genoten? Paste Latijn op de middelbare school soms niet in haar belevingswereld en had ze niet begrepen dat de titel van Messiaens werk ‘En ik verwacht de wederopstanding van de doden’ betekende?

Tableaux vivants

Als Messiaens nobele schepping ‘bedenkelijk’ is, zijn de cantates van Bach dat ook; ja, de hele westerse kunstgeschiedenis is dan een voortbrengsel van een abjecte ideologie, tot en met de gedichten van een wereldberoemd hedendaags dichter als Les Murray of de verbluffende tableaux vivants naar Caravaggio, uitgebeeld door acteurs van het Italiaanse Malatheatre.

En vergis u niet, ook het gebeente van atheïstische kunstenaars is geformeerd uit christelijke grondstof; en hoe meer beelden ze kapotslaan, hoe harder God moet lachen – zie bijvoorbeeld de Pietà van de immer in zichzelf verdiepte Jan Fabre.

In elk geval kwam die recensie mij voor als het gekwetter van een beschaving in verwarring.

Ik zal u iets vertellen. Orgelmuziek van Messiaen werd bij mijn vaders uitvaart gespeeld (dat had hij zo bepaald, hij speelde zelf goed orgel). En op de grafsteen van mijn doodgereden dochter, in saecula saeculorum achttien, staat een citaat uit de brief van Paulus aan de Romeinen.

Het wordt tijd dat Europa in het reine komt met zichzelf en zijn geschiedenis, die even verwerpelijk als grandioos is, maar niet met terugwerkende kracht corrigeerbaar. Ja, als ik in therapeuten geloofde, die handelaars in de aflaten van het narcisme, zou ik zeggen dat Europa naar de therapeut moest in het kader van zijn zelfaanvaarding.

Schoonheid en ethiek

Het belangrijkste dat wij Europeanen moeten leren aanvaarden is al dat christelijke erfgoed in onze straten, koppen, boeken en burgerlijke salons. En dat wil vooral zeggen onze oorspronkelijke noties van schoonheid en ethiek.

De schoonheid behelst beeld, muziek, taal en roosvenster, maar impliceert ook onze kijk op het lichaam en het gelaat. Het portret drukt sinds de vroege Renaissance onze verhouding tot de ander uit – en de statische middeleeuwse gezichten wijzen al vooruit naar die ontwikkeling. Dat vreemde gezichtvormige stuk steen in Poitiers, met zijn nog intacte aureool, is het gezicht van de maagd Maria, zwanger van haar stenen kindje, en als dusdanig staat het in mijn Europese brein geperst, ook al zijn haar trekken uitgewist.

Het menselijk gelaat, het gezicht van ‘de ander’, is tevens het wezen van de Europese ethiek. Ons hoogste ethische gebod luidt niet per ongeluk dat we de andere wang moeten toekeren, ergo ons gezicht vanuit een andere hoek moeten laten zien (zij het misschien in het besef dat het aantal andere wangen beperkt is).

Ook van dit alles is de Notre-Dame de manifestatie, net als de licht asymmetrische kerk in het Engelse dorp waar ik woon.

U wilt helemaal niet christelijk worden? U had al die onzin net zo fijn van u afgeschud? U hebt mij niet begrepen.

Een versie van dit artikel verscheen in NRC Handelsblad van 20 april 2019.

Clément Marot : Als een vogel zo vrij

Rondeau parfait. En liberté…
A ses amis après sa délivrance

Een gedicht van de Franse dichter Clément Marot (1496-1544) over de eerste mei, de dag dat hij zijn vrijheid hervond.

Clément Marot, Cahors
foto: Jetty Janssen

Qua vorm is het gedicht een rondeau parfait. Alle regels van het eerste kwatrijn keren, één voor één, terug als slotregel van de volgende kwatrijnen. De beginwoorden En liberté ronden het geheel af (vandaar ‘Rondeau’). Er zijn maar twee rijmklanken toegelaten, alternerend per couplet (abab / baba etc.). In ‘t Frans is dat te doen als je slim kiest (hier: …aine (of …ène) en …é), in ‘t Nederlands zou ik het niet proberen, zelfs als ik dichten kon.
Qua inhoud behandelt Marot zijn verblijf in de gevangenis in het voorjaar van 1526: Eerst in le Châtelet (Parijs), daarna in Chartres. Hij kwam vrij dankzij een interventie van het Franse hof, in het bijzonder van Marguérite d’Alençon, the King’s sister en zijn goede vriend Lyon Jamet. De tussenstop in Chartres kwam tot stand met medewerking van de bisschop, Louis Guillard. De impact van dit gebeuren op Marot is na te lezen in zijn lange gedicht, L’enfer, dat vanwege z’n felle aanklacht tegen de Magistratuur en de (corruptie van) het gerecht zelfs lange tijd enkel in manuscript kon circuleren, zeker omdat er ‘een reuk van ketterij’ aan Marot kleefde.3.

In het onderhavige gedicht (eerste publicatie 15344) giet de dichter dit verhaal in de klassieke gesloten vorm van een Rondeau. Opmerkelijk. Zeker als je je realiseert dat het extra couplet (niet meer gebonden aan de regels van het eerste couplet) eindigt met En liberté in vrijheid. De meest gesloten dichtvorm wordt opengebroken terwijl ze voltooid wordt. Rondeau parfait: (etym. per-ficere). ‘Aufgehoben’ zouden de Duitsers zeggen. Op de eerste dag van mei, wordt voor Marot, de dichter, een tijdperk afgesloten, voltooid en breekt een nieuwe tijd aan.5

Rondeau parfaitVolmaakt rondeel
À ses amis après sa délivranceAan zijn vrienden, na zijn vrijlating
En liberté maintenant me pourmène,
Mais en prison pourtant je fus cloué :
Voilà comment Fortune me démène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Nu ben ik vrij, ik ga mijn eigen gang,
Toch zat ik vast, in het gevang
Dat is het lot, zo gaat het leven:
‘t zij goed of kwaad: God zij geprezen.
Les Envieux ont dit, que de Noé
N’en sortirais : que la Mort les emmène !
Maulgré leurs dents le nœud est dénoué.
En liberté maintenant me pourmène.
Ze snauwden me toe: ‘denk maar niet
dat je met Kerst buiten bent.’ Val dood,
knars je tanden, de knoop is ontward.
Nu ben ik vrij, ik ga mijn eigen gang,
Pourtant si j’ai fâché la Cour romaine,
Entre méchants ne fus oncq alloué :
Des bien famés j’ai hanté le domaine :
Mais en prison pourtant je fus cloué.
Wat zeg je? Ik zou Rome ambeteren?
In slecht gezelschap verkeerde ik nooit,
t’ waren goede heren, die ik frequenteerde:
Toch zat ik vast, in het gevang.
Car aussitôt que fus désavoué
De celle-là, qui me fut tant humaine,6
Bientôt après à saint Pris fus voué :
Voilà comment Fortune me démène.
‘t is waar: Toen zij mij liet vallen,
zij die mij als mens zo dierbaar was,
werd ik bijster snel aan Bajes toegewijd:
Dat is het lot, zo gaat het leven.
J’eus à Paris prison fort inhumaine,
À Chartres fus doucement encloué :
Maintenant vois, où mon plaisir me mène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
De conciergerie, onmenselijk was het
de cel in Chartres, dat was te doen.
Maar nu ga ik, waar mijn lust mij leidt.
t zij goed of kwaad, God zij geprezen.
Au fort, Amis, c’est à vous bien joué,
Quand votre main hors du pair7 me ramène.
Écrit, et fait d’un cœur bien enjoué,
Le premier jour de la verte Semaine,8
En liberté.
Kortom, mijn vrienden, goed gespeeld.
Onovertroefbaar, hier ben ik weer.
Geschreven en gaarne goedgekeurd,
De eerste dag van de bloeimaand mei:
Nu ben ik vrij.
Gedaan, vertaald en toegelicht, 1 mei 2024, Dick Wursten,

Bronvermelding voor nieuwsgierigen

  • Gedicht: eerste publicatie in 1534 (zonder autorisatie door de auteur) als toevoeging aan Le Premier Livre de la Métamorphose d’Ovide. De teksteditie hierboven een (gedeeltelijk) gemoderniseerde spelling voor de leesbaarheid.
  • Over dit gedicht: Leve Open access:
    Frank Lestringant schreef in 2018 een boek over L’adolescence clementine (Marot’s bestseller uit 1532). Titel « Ce sont œuvres de jeunesse, ce sont coups d’essai »Clément Marot, L’Adolescence clémentine. (PURH, 2018). Sinds 2021 is dit boek online leesbaar: https://books.openedition.org/purh/14385. Section VII. Rondeaux (I à LXVII, AC, p. 277-346). Bij de bespreking van ‘ons’ rondeau parfait (nr. LXVII) citeert hij ook andere relevante literatuur, o.a. Gérard Defaux (over de betekenis van de literaire vorm), en Guillaume Berthon (over de motieven en m.n. over het spelen met het begrip spel):
  • Guillaume Berthon, ‘Marot “joueur” : portrait de l’auteur en saltimbanque’, in: Babel, hors-série – aggrégation | 2019 Les voix de “L’Adolescence clémentine. Ook deze tekst is vrij online te lezen: https://journals.openedition.org/babel/5537.
Hier het grootste deel van het gedicht in de editie die in 1540 in Lyon verscheen, ed. Etienne Dolet (L’Enfer). Hij groepeert een aantal gedichten rond de gevangenschap onder de titel ‘La prinse de Marot’

Voetnoten

Clément Marot : Als een vogel zo vrij

Rondeau parfait. En liberté…
A ses amis après sa délivrance

Een gedicht van de Franse dichter Clément Marot (1496-1544) over 1 mei, de dag dat hij zijn vrijheid hervond.

buste van Marot, Cahors
foto: Jetty Janssen

Qua vorm is het gedicht een rondeau parfait. Alle regels van het eerste kwatrijn keren, één voor één, terug als slotregel van de volgende kwatrijnen. De beginwoorden En liberté ronden het geheel af (vandaar ‘Rondeau’).
Qua inhoud vertelt Marot over zijn tijd in de gevangenis (voorjaar van 1526): Eerst in le Châtelet (Parijs), daarna in Chartres (met milder régime) en hoe hij – dankzij interventie van het Franse hof – is bevrijd. Inhoud en vorm vertellen in dit gedicht hetzelfde verhaal.

Wilt u meer weten over de achtergrond van dit gedicht, lees dan de parallel gepubliceerde uitgebreide webpagina.

Rondeau parfait
À ses amis après sa délivrance
En liberté maintenant me pourmène,
Mais en prison pourtant je fus cloué :
Voilà comment Fortune me démène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Les Envieux ont dit, que de Noé
N’en sortirais : que la Mort les emmène !
Maulgré leurs dents le nœud est dénoué.
En liberté maintenant me pourmène.
Pourtant si j’ai fâché la Cour romaine,
Entre méchants ne fus oncq alloué :
Des bien famés j’ai hanté le domaine :
Mais en prison pourtant je fus cloué.
Car aussitôt que fus désavoué
De celle-là, qui me fut tant humaine,
Bientôt après à saint Pris fus voué :
Voilà comment Fortune me démène.
J’eus à Paris prison fort inhumaine,
À Chartres fus doucement encloué :
Maintenant vois, où mon plaisir me mène.
C’est bien, et mal. Dieu soit de tout loué.
Au fort, Amis, c’est à vous bien joué,
Quand votre main hors du pair9 me ramène.
Écrit, et fait d’un cœur bien enjoué,
Le premier jour de la verte Semaine,10
En liberté.
Rondeau LXVII (Oeuvres, 1538), orthographe (partiellement) modernisée

Aan zijn vrienden, na zijn vrijlating

Volmaakt rondeel
Aan zijn vrienden, na zijn vrijlating
Nu ben ik vrij, ik ga mijn eigen gang,
Toch zat ik vast, in het gevang
Dat is het lot, zo gaat het leven:
‘t zij goed of kwaad: God zij geprezen.
Ze snauwden me toe: ‘denk maar niet
dat je met Kerst buiten bent.’ Val dood,
knars je tanden, de knoop is ontward.
Nu ben ik vrij, ik ga mijn eigen gang,
Wat zeg je? Ik zou Rome ambeteren?
In slecht gezelschap verkeerde ik nooit,
t’ waren goede heren, die ik frequenteerde:
Toch zat ik vast, in het gevang.
‘t is waar: Toen zij mij liet vallen,
zij die mij als mens zo dierbaar was,
werd ik bijster snel aan Bajes toegewijd:
Dat is het lot, zo gaat het leven.
De conciergerie, onmenselijk was het
de cel in Chartres, dat was te doen.
Maar nu ga ik, waar mijn lust mij leidt.
t zij goed of kwaad, God zij geprezen.
Kortom, mijn vrienden, goed gespeeld.
Onovertroefbaar, hier ben ik weer.
Geschreven en gaarne goedgekeurd,
De eerste dag van de bloeimaand mei:
Nu ben ik vrij.
Gedaan, vertaald en toegelicht, 1 mei 2024, Dick Wursten,
Buste van Clément Marot, Cahors (1904)
https://e-monumen.net/patrimoine-monumental/monument-a-clement-marot-cahors/


Bronvermelding voor nieuwsgierigen

zie onderaan de parallel gepubliceerde uitgebreide pagina


Voetnoten

Christendom – culturele matrix van onze wereld

Kun je nog zinvol spreken over de sterke band tussen christendom en westerse cultuur zonder in identitair vaarwater te komen? Jawel, maar er is een voorwaarde:

Enkel als het (west-europese) christendom de mogelijkheid van zijn ontkenning serieus neemt èn het atheïsme zich bezint op zijn christelijke afkomst, heeft het europese cultuurproject nog toekomst. (Jean-Luc Nancy) 1

Want:

Hoe je het ook wendt of keert, het christendom is de culturele ‘matrix’ (matrice, moederschoot) van de wereld waarin wij ons bevinden. En als men zich daarvan niet bewust is, dan zie ik niet goed hoe men onze wereld zou kunnen begrijpen. (Marcel Gauchet) 2


De eerste twee-zijdige quote is een samenvattende vertaling van twee observaties die Jean-Luc Nancy vooropstelt voor hij het christendom gaat ‘deconstrueren’ (La déconstruction de christianisme (1998), opgenomen in La Déclosion – English: Dis-enclosure, 2008). Hier met context:

“Le premier s’énoncera ainsi: “Seul peut être actuel un christianisme qui contemple la possibilité présente de sa negation.” C’est une phrase de Luigi Pareysson, un philosophe italien qui fut le maître d’Umberto Eco. […] Le second précepte est corrélatif du premier. En parodiant la première formule, je l’énoncerai ainsi: “Seul peut être actuel un athéisme qui contemple la réalité de sa provenance chrétienne.” Sous ces deux préceptes, en attente, cette question: qu’y a-t-il donc au fond de notre tradition, c’est a-dire au fond de nous ? Ou bien: qu’est-ce qui nous est transmis par notre propre tradition du fond de ce fond d’évidences chrétiennes, qui est si evident que, justement, nous n’y regardons pas de plus près?”

Eerst gepubliceerd in Les études philosophiques 4/1998, quote op p. 504, dan in genoemd boek.

“Let us attempt to proceed toward it – thinking christianity – directly, by laying down two principles. The first is: ‘‘The only Christianity that can be actual is one that contemplates the present possibility of its negation.’’ This is a phrase of Luigi Pareysson, an Italian philosopher who was Umberto Eco’s teacher. […] The second principle is a correlative to the first. Parodying the first formula, I will express it as follows: ‘‘The only thing that can be actual is an atheism that contemplates the reality of its Christian origins.’’ Underlying both of these principles, I formulate tentatively this question: ‘‘What is there, then, in the depths of our tradition, that is, in our own depths?’’ or, ‘‘What has been handed down to us by our own tradition from the depths of this storehouse of Christian self-evidence, which is so self-evident to us that we do not examine it more closely?’’ (p. 140)

De tweede quote is een vertaling van een uitspraak van Marcel Gauchet (de man van de baanbrekende sociologische religiestudie ‘De onttovering van de wereld’) in een interview, verschenen in Télérama nr. 3178, 2010): “Le christianisme est quand même la matrice culturelle du monde dans lequel nous sommes, et si l’on n’a pas cette mémoire, je ne vois pas bien ce que l’on peut y comprendre.”

Geïnteresseerd in de originele quote in context in het Frans, die kun je hier lezen. Hieronder de Nederlangse vertaling (maar pas op… het Frans is meerduidiger dan de vertaling).

Nederlandse vertaling (fragment uit interview Marcel Gauchet, Télérama nr. 3178)

“Is de achteruitgang van het christendom onvermijdelijk?”

Gauchet: “Niets in de geschiedenis is onvermijdelijk, en er zijn talloze voorbeelden van mensen of dingen die, na men iets te snel begraven heeft, en die opnieuw tot leven zijn gekomen. Wat de afgelopen decennia is verdwenen, is het politieke christendom: de ambitie van religieuze macht om een normatieve overkoepelende rol binnen de gemeenschap te spelen. Ook het sociologische christendom is verdwenen aan het begin van de jaren zestig: het parochiale christendom dat zich richtte op het bieden van structuur aan gemeenschappen en het levensritme. Maar de vitaliteit van het christelijke geloof blijft bestaan. Wat nieuw is, is dat het geloof nu een minderheid vormt, terwijl het vroeger het kader was waarbinnen alles plaatsvond. Dit schept een totaal nieuwe intellectuele situatie: alle voorwaarden waaronder het christendom zich historisch heeft gedefinieerd, zowel theologisch als pastoraal, zijn veranderd. Maar tegelijk ligt de ruimte nu ook open voor een heruitvinding van het christelijke geloof: in de manier waarop het zich uitdrukt, in de perspectieven die het aan zijn praktijken biedt, en in de rol die het in de samenleving wil spelen. In veel opzichten zijn in onze samenlevingen alle elementen aanwezig voor een hernieuwe activering van het religieuze, in nieuwe vormen, die heel anders zijn dan die uit het verleden.”

“Maar wat betekent uw dialoog met religie?”

Gauchet: “Het christendom is per slot van rekening de culturele matrix (basis) van de wereld waarin we leven, en als we dat historisch besef niet hebben, begrijp ik niet goed hoe we iets van die wereld kunnen begrijpen. Bovendien ligt het debat tussen seculiere versus religieuze mensen achter ons, behalve voor een paar hard-liners. De echte scheidslijn vandaag de dag ligt – voorbij politieke stromingen – tussen degenen voor wie reflectie op het menselijk avontuur noodzakelijker is dan ooit, en degenen die die reflectie als achterhaald beschouwen, omdat voorspoed, hedonisme of een bepaalde vorm van vrijheid alle antwoorden bieden. Hoe seculier ik ook ben, ik voel me veel meer verwant met de religieuze geest, dan bij veel seculieren die me lijken af te glijden in een soort spontaan in-humanisme, een neiging in onze samenlevingen tot nieuwsgierigheid-loosheid , cultuurloosheid en deculturalisatie. Veel mensen noemen het blijvend onderzoek naar het menselijk mysterie ‘spiritueel’. Welnu, dat is een term waarin ik me kan vinden.”


Het verhaal van de hyacint door Frederick Doerflinger

… originele hyacinten zijn nog moeilijk te vinden, omdat ze zijn verdrongen door de opzichtige hybride (multiflora of “Fairy”) types die wij nu associëren met hyacinten. Die zijn echter nog niet eens een eeuw oud…

uit Adsurgens, het tijdschrift van “Wycliffe Hall Botanical Gardens”, 1989 (ingekort en vertaald door Dick Wursten – met toegevoegde afbeeldingen)

Hyacinthus orientalis uit Hortus Eystettensis, Besler (1620)

In het begin: Wilde hyacinten en Romeinse hyacinten

De naam “hyacint” stamt uit de verre oudheid. Etymologisch schijnt de woordstam (pré-Grieks, ca. 4000 jaar geleden) te verwijzen naar de blauwe kleur van water.1 Later ontwikkelde de plant knopvariaties van wit en licht mauve tot diep mauve-paars. De stamvader van de huidige tuin- of “Hollandse” hyacint kwam in de oudheid voor als wilde bloem in een aantal gebieden in het oostelijke Middellandse Zeegebied, en via Klein-Azië en Syrië verspreidde ze zich naar Iran en Irak. De oersoort van onze bonte hyacinten verzameling is de hyacinthus orientalis. (zie boven). Deze stamvader is best niet te verwarren met de lieflijke boshyacinten, Hyacinthoides non-scripta, of Hispanica, zie afbeelding beneden. In het laatste geval gaat het om delicate, winterharde planten die tot 30 à 40 cm hoog kan worden met een losjes verspreide tros van 2-15 zeer geurige bleke tot middenblauwe (heel zelden witte) bloemen, die bloeien in april (en mei).

Sinds de 16de eeuw zijn er vele variëteiten (al dan niet bewust gekweekt, spontane kruisbestuiving kan ook) van de H. orientalis bekend. Een interessante variëteit is de Hyacinthus orientalis albulus, een vroegbloeiende soort, die inheems is in Zuid-Frankrijk. Zij heeft een witte bloem op een kleine slanke aar, en wordt in het Engels de Romeinse hyacint (Roman hyacinth) genoemd.2. Om de verwarring te vergroten: in het Engels wordt de gewone hyacint (H. orientalis) ook wel de Dutch hyacinth genoemd. De sierlijke, veelbloemige hyacinten die (vroeger?) op grote schaal werden aangeboden in wit, roze en blauw voor de vroege kerstbloemdecoratie binnenshuis, stammen af van deze Hyacinthus orientalis albulus.

ECHTER…. de originele hyacinten (orientalis) zijn nog moeilijk te vinden, omdat ze zijn verdrongen door de veel opzichtigere multiflora of “Fairy” types.

Deze hyacinten maken het wel erg bont voor hun afkomst. Ze zijn halfweg de 20ste eeuw gecreëerd/gekweekt door George van Veld uit Lisse (ja inderdaad). Hij kruiste de originele Romeinse hyacinten met enkele tuinvariëteiten (van de orientalis) om vroegbloeiende variëteiten te verkrijgen met bloemen van grotere afmetingen en een breder kleurengamma. Eigenlijk belemmert het succes van deze bloem het zicht op de originele hyacint. De terminologie hierboven: “delicaat en elegant” lijkt naast de kwestie. De veredelingsgeschiedenis van de gecultiveerde hyacint gaat meer dan 400 jaar terug, waarbij alle cultivars afstammen van één soort. Veredelaars selecteerden op grotere bloemen en andere bloemkleuren en werden ook beïnvloed door de mode. Tuinvariëteiten zijn enorm in omvang toegenomen en zijn wasachtig, dik en stevig geworden, hebben gelukkig wel de zoete geur, maar niet veel van de sierlijkheid van de wilde soort behouden. Dubbele cultivars, te onderscheiden van enkele cultivars, hebben verschillende perioden van populariteit gekend, maar de laatste tijd heeft de veredeling zich meer geconcentreerd op de enkele variëteiten om nog massievere aren en helderdere en sterkere kleuren te produceren.

Hyacinten in de Oude Wereld en het Ottomaanse Rijk

Hyacinten komen voor in de Ilias van Homerus (tussen de 10e en 8e eeuw voor Christus) als één van de bloemen die de rustbank van Hera, koningin van hemel en aarde, vormden. De plant wordt botanisch vermeld door de Griekse filosoof-natuuronderzoeker Theophrastus (372-287 v. Chr.). Ook de Griekse arts Dioscorides beschrijft deze bloem in de eerste eeuw na Christus. Er is geen bewijs dat de Romeinen ze meenamen uit het Midden-Oosten om ze te kweken voor hun geur. Zowel Vergilius als Ovidius verwijzen er naar in de context van de kalender van festivals en/of mythologie.

De Arabieren hebben – naast de Griekse filosofie – ook de Griekse botanie bewaard en overgeleverd. Het via hen dat veel van de meest sierlijke bollen, waaronder de hyacint, in West-Europa is geïntroduceerd. Sultan Mohammed II, die Constantinopel veroverde in 1453, en Suleiman de Grote (bloeitijd van het Ottomaanse Rijk, 1520-1566), waren allebei zeer toegewijd aan hun tuinen. Hyacinten, tulpen en vele andere bollen werden op grote schaal gekweekt.

Ogier Ghiselin de Busbecq (Vlaamse diplomaat die in 1554 door keizer Ferdinand I als ambassadeur naar Suleiman werd gestuurd) beschreef dat hyacinten, en andere bolgewassen, en exotische planten en de “tulipam” in de tuinen van Adrianopel en Constantinopel groeiden. Hij wordt geacht de eerste tulp naar Europa te hebben gebracht. Het ligt erg voor de hand dat hij de hyacint ook meenam in de vele zendingen zaden en bollen die hij naar Wenen en naar botanische vrienden elders stuurde. De algemene opwinding die de flamboyante tulp teweegbracht, heeft waarschijnlijk de komst en kweet van andere belangrijke planten overschaduwd. De hyacint werd door de Turken gekweekt voor zowel de geur als voor ceremonieel gebruik. Bij de dood van sultan Moerad III in 1595 liet zijn rouwende zoon maar liefst een half miljoen hyacinten planten.

Hyacinten komen naar Nederland en Engeland

Met Carolus Clusius (1526-1609), de beroemde conservator van de botanische tuinen in Leiden, begon de serieuze teelt van bloembollen in West-Europa, en door hem werd Holland het commerciële centrum van de bollenteelt in de wereld. Clusius, een Vlaamse botanicus, Charles de l’Ecluse, studeerde plantkunde in Montpellier van 1551-54 en reisde veel rond voordat hij zijn Leidse post aanvaardde. Na een lange expeditie naar Spanje en Portugal in 1565 raakte hij geïnteresseerd in tuinplanten, vooral bloembollen. Hij werkte met bollen van Busbecq toen hij prefect was van de Koninklijke Medicijntuin in Praag, lang voordat hij in 1573 in Wenen aankwam om daar de keizerlijke tuinen te bezetten, maar zijn gegevens zijn niet specifiek of volledig. De hyacint werd toen niet genoemd en ook niet bij zijn aankomst in Wenen toen hij vermeldde dat hij alleen “een grote hoeveelheid tulpen en andere zaden en bollen” van Busbecq had ontvangen in 1573.

Een andere Vlaamse botanicus, Mathias de l’Obel (1538-1616) observeerde de Hyacinthus orientalis in bloei in 1562 in Padua, Italië, waar de eerste botanische tuin van West-Europa was aangelegd in 1545. Later, in zijn Kruydtboeck van 1581, publiceerde hij de eerste illustratie van H. orientalis albulus (syn. brumalis). Het was Rembert Dodoens (Dodonaeus,1517-1585), vermaard Vlaams koninklijk arts en kruidendokter – wiens boeken, waarvan het eerste in 1554 in Mechelen werd gepubliceerd, belangrijke bronnen zijn voor het traceren van de geschiedenis van veel decoratieve planten – die verantwoordelijk was voor de eerste illustraties van H. orientalis in zijn Florum et . . . Historia (1568). Dit was rond de tijd dat de hyacint in Nederland arriveerde. Tot 1596 wordt de hyacint in Engeland niet vermeld. Het is in dat jaar, 1596, dat de bekende Engelse kruidendokter John Gerard het kweken ervan in zijn tuin vastlegde.

Toenemende aantallen, kleuren en de opkomst van dubbelbloemigen


De Botanische Tuinen van Leiden catalogiseerden in 1600 slechts een paar hyacintenvariëteiten. In zijn Rarorium Plantarum Historia (1601) illustreerde Clusius laattijdig een aantal H. orientalis variëteiten en een naamloze zaailing met aanzienlijk meer bloemen dan de andere, duidelijk het resultaat van natuurlijke bestuiving. In Hortus Floridus (1614) illustreerde Crispin van de Pas (Passaeus) ook H. orientalis en drie van zijn vormen met 8-12 bloemen; een blauwe, een lichtpaarse en een semi-dubbele witte met groene strepen op de achterkant van elk bloemblad.

Dubbele hyacinten werden in feite niet eerder beschreven dan in 1612, toen B. Besler (1561-1620), bekend om zijn unieke folio’s over de tuinen van de bisschop van Eichstadt, twee dubbele vormen illustreerde, waaronder H. orientalis flore pleno met drie nette en symmetrische dubbele bloemen in zijn Hortus Eystettensis. D. Rabel’s Theatrum Florae (1628) illustreerde blauwe en witte enkele vormen en een dubbele beschreven als violaceus. Een jaar later toonde Parkinson’s Paradisi in Sole Paradisus Terrestris zes enkele en dubbele variëteiten met 6-13 bloemen, waarvan de kleuren beschreven werden als zuiver wit, blauw en rood. Nog in 1686 vermeldden de Leidse Botanische Tuinen slechts 35 witte, blauwe, mauve en rode variëteiten, met enkele en dubbele bloemen.

Omdat de Nederlanders in het begin van de zeventiende eeuw zo bezig waren met tulpen, waren er maar weinig veredelaars die zich interesseerden voor hyacinten. Zij gaven de voorkeur aan enkele hyacinten en streefden naar gelijkenis en symmetrie van bloemen op de aar en zuiverheid van kleuren. Pas in 1670 werden er variëteiten met naam genoemd; slechts een half dozijn door Van der Groen in de Nederlandse Hovenier. Deze omvatten ‘Bultanaer’, ‘Passetout’, ‘Celestine’ en ‘Witte van Katolijn’, maar werden niet verder beschreven. In 1684 was de Haarlemse ‘bloemist’ Pieter Voorhelm echter begonnen met het ontwikkelen van dubbelbloemige hyacinten. In 1702 was zijn ‘Konig van Groot-Brittanje‘ (genoemd naar Willem III, stadhouder in de Nederlanden, maar koning William of Orange van GB) een groot succes. Hij bracht uitzonderlijk hoge prijzen op en werd 70 jaar later nog steeds gekweekt. De precieze oorsprong van de dubbele hyacint [meer hierover onderaan deze pagina] is nog niet met zekerheid vastgesteld, maar de prestatie van Pieter Voorhelm heeft zeker anderen, en niet in de laatste plaats zijn nakomelingen, aangespoord om meer nieuwe variëteiten te ontwikkelen, die op hun beurt het primaat van de tulp uitdaagden en vervolgens vervingen. Tegen de jaren 1730 dreigde er een “windhandel” in hyacinten, vergelijkbaar met die van de “tulpenmanie” bijna een eeuw eerder. Hoewel deze gelukkig van korte duur was, droeg hij toch bij aan de bekendheid van hyacinten die zowel in de achttiende als in de negentiende eeuw bleef bestaan. Het was een kleinzoon van Peter Voorhelm, George Voorhelm (1712-1787), die in 1753 A Treatise on the Hyacinth publiceerde in een aantal talen, wat in feite een catalogus was, maar met teeltinstructies, met een lijst van 244 dubbele en 107 enkele beste variëteiten die werden aangeboden door zijn Haarlemse firma van “bloemisten en zaadhandelaren”. Daaronder waren 150 dubbele blauwen, waaronder ook paars, maar slechts de helft van dat aantal enkele variëteiten van dezelfde kleur. Van de witte en rode variëteiten waren er ongeveer drie keer zoveel dubbele als enkele. (Gele hyacinten kwamen later, ergens tussen 1760 en 1770, en werden pas vermeld in een latere editie van Voorhelms verhandeling. Er is echter geen eigentijdse referentie over hoe ze zijn ontstaan of door wie ze zijn gekweekt).

Mode en winterbloei – Hyacinten aan het Franse hof

De mode hielp ook bij het promoten van hyacinten, want Madame de Pompadour, die tussen 1745 en 1760 de scepter zwaaide aan het Franse hof, was een fervent liefhebber van deze geurige bloemen. Zij zorgde ervoor dat Lodewijk XV uitgebreide hyacintenbeplantingen liet aanleggen in zijn verschillende paleistuinen. Er wordt ook vermeld dat Madame in 1759 niet minder dan 200 hyacinten “op glazen” liet kweken tijdens de winter, en ze was een dame die overal navolging vond. Het waren gouden tijden voor de Voorhelms, de Van Kampens, de Schertzers, de Krepses en andere Haarlemse bloemisten. Bolbloemen in grote hoeveelheden werden niet alleen gebruikt voor het versieren van de grote zalen van paleizen, maar ook voor de kleding van dames die hun diepe decolletés wilden verfraaien met de prachtige en kostbare bloemen van de laatste nieuwigheden in hyacinten en tulpen.

De markies de Sainte Simone, een vriend van George Voorhelm, publiceerde in 1768 de eerste serieuze studie over de anatomie, voortplanting en cultuur van de hyacint onder de titel Des Jacinthes, een ware schat aan geïllustreerde informatie en een fascinerend inzicht in hun ontwikkeling. Hier een 18de eeuwse hyacint (schilderij Pieter van Loo)

Terzijde: Veel achttiende-eeuwse apothekers namen bloembollen op in hun assortiment en de hyacint kreeg zelfs de bijnaam “de gesel van de Arabieren”. Het sap ervan, gemengd met een half glas wijn, werd verkocht als een middel tegen baardgroei.

Van ongeveer vijftig variëteiten in het begin van de achttiende eeuw steeg het aantal al snel naar bijna 2000 en, om Curtis’ Botanical Magazine uit 1806 te citeren, “met dubbele en halfgevulde, met witte, rode, blauwe en gele bloemen, in geur zonder einde. . . . In de omgeving van Haarlem worden hectares gebruikt voor het kweken van deze bloemen; van daaruit ontvangen we jaarlijks de beste bollen.”

Kweekperikelen en de terugkeer van de enkelvoudigen


De Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen veranderden de economische en sociale structuur van Europa en de markt voor hyacinten volledig. De populariteit van enkelvoudige variëteiten begon die van dubbele variëteiten in te halen, zeker toen het grote publiek geleidelijk overging op het kweken van enkelvoudige hyacinten in de winter. En hoewel er van de jaren 1850 tot het begin van deze eeuw veel dubbele variëteiten verkrijgbaar bleven, werden enkele variëteiten de keuze voor perken, niet in de laatste plaats in Victoriaans Engeland waar “Grand Hyacinth and Spring Flower Shows” erg in de mode waren. De catalogi uit die tijd begonnen prijzen voor bollen in honderd partijen te vermelden, wat de grotere aankopen, bredere toepassingen en lagere prijzen weerspiegelde.

Holland, en in het bijzonder de omgeving van Haarlem, was the place to be voor hyacinten in het Westen, een “tweede thuis” a.h.w. Maar in 1826 begon men in Berlijn aanzienlijke hoeveelheden hyacintenbollen uit Holland te importeren en bouwde een concurrerende industrie op (die ook tulpen en verschillende andere bollen omvatte). In 1842 had één kweker, F. Muemes Dietrich, meer dan twee miljoen hyacintenbollen in de grond en exporteerde met een lijst van 359 soorten naar Pruisen, Polen, Rusland, Denemarken, Zweden en Frankrijk. Vele anderen begonnen hyacinten te kweken en zelfs te veredelen en in 1866 was er zo’n 25 hectare in Berlijn aan hyacinten gewijd en op een gegeven moment werden er 1.500.000 geëxporteerd naar Nederland! Maar rond de eeuwwisseling was het allemaal voorbij: Berlijn breidde zich snel uit en het land dat door de bloemen in beslag werd genomen, werd gebruikt voor de bouw.

Na 400 jaar …


Het patroon van de vraag naar en de fluctuerende prijzen van de verschillende hyacintenrassen door de eeuwen heen is een fascinerend verhaal op zich, maar leent zich nauwelijks voor een samenvatting. En de vele vooruitgang die alleen al in de huidige eeuw is geboekt in de teelt, productie, behandeling en, niet in de laatste plaats, in de ziektebestrijding van hyacinten is zeer indrukwekkend. Na meer dan 400 jaar is de hyacint een prachtig, onderscheidend en dankbaar product voor huis en tuin. . . De huidige (1989) Lijst en Internationaal Register van Hyacinten, samengesteld door de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) van Hillegom, Nederland, bevat 183 enkele en zestien dubbele variëteiten waarvan er op dit moment slechts 56 enkele en vier dubbele in commerciële productie zijn. Praktisch gezien heeft de gewone tuinier tegenwoordig toegang tot ongeveer drie dozijn variëteiten via postorder of bij de grotere tuinbouwwinkels. Wat verrassend is, is dat bijna de helft hiervan oude cultivars zijn die hun populariteit al meer dan een eeuw hebben behouden.

P.S. nog iets over de Hollandse oorsprong van dubbele hyacinten

Het Hollandse luik van het verhaal van de oorsprong van de dubbele hyacinten wordt verteld door markies De Saint-Simon in zijn Des Jacintes, de leur Anatomie, Reproduction, et Culture (Amsterdam 1768)

Dit boek is geschreven in Holland, waarbij Saint-Simon de nazaten van Pieter Voorhelm, in het bijzonder: George (Joris) Voorhelm (1712-1787) – kleinzoon van de uitvinder, nog persoonlijk heeft gesproken. Dus als het al legendes zijn, dan zijn ze uit de eerste hand. Handelaars zijn goed in story-telling, maar dat wist u al.

Volgens dit verhaal was de eerste dubbele variëteit die een commercieel succes was in Holland (ze worden al vanaf 1601 beschreven, zie ook de afbeelding bovenaan dit opstel uit 1618) een zaailing die verscheen in de tuinen van Pieter Voorhelm († 1728) te Haarlem. Om dit te verstaan moeten we beseffen dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw alle bollenkwekers een onophoudelijke strijd voerden tegen hyacinten die uit zaad of uitlopers werden gekweekt. Zij vonden dat die niet voldeden aan de conventionele opvattingen van een perfecte bloem. De idee van een dubbele variëteit lijkt zelfs niet in de dromen van de Nederlandse bloemenliefhebbers/kwekers te zijn opgekomen. Maar (en het verhaal leest bijna als een bladzijde uit een roman van Alexandre Dumas) omstreeks 1683-4 werd Pieter Voorhelm ziek en kon zijn bolgewassen pas onderzoeken toen de hyacinten al begonnen af te sterven (en deels ‘uitgezaaid/uitgelopen’ waren). Een bloem met een ongewone vorm trok zijn aandacht en bij nader onderzoek bleek het een dubbele hyacint te zijn. De bloem was erg klein, maar hij kweekte en vermenigvuldigde hem en kon hem al snel op de markt brengen. Talloze liefhebbers bleken vervolgens bereid om hoge prijzen te betalen voor de nieuwe bol. De eerste dubbele hyacint had een relatief kort leven, want hij ging verloren. De twee dubbele variëteiten die daarna werden ontdekt, kregen respectievelijk de naam ‘Marie‘ en de tweede “De Koning van Groot-Brittanië” (‘Roi de la Grande Bretagne’). Deze werd rond 1698 gekweekt (gewonnen) en kreeg in 1702 de naam van Koning-Stadhouder Willem van Oranje (Koning William van Groot-Brittanië, Stadhouder Willem III van de Nederlanden). Ze was veel mooier dan de eerste variëteiten, en sterker. En… er werd soms wel meer dan duizend florijnen betaald voor één enkele bol. Tel uit uw winst.

Liedboekdag 1979

Ik vond terug Musica pro Deo, 1979, met een verslag van de Liedboekdag. Mooi tijdsbeeld (ik schrok wel van ‘het toontje’, met name in de bijschriften bij de foto’s). Ook interessant: de tekst van een nog altijd te denken gevende lezing van J.W. Schulte Nordholt: ‘Over goed en slecht in het kerklied’.

[click to enlarge]

Comme toi…

Jean-Jacques Goldman brengt met dit lied (1982) een tribuut aan de Joodse kinderen die het leven werd ontzegd door de nazi’s, en die verdwenen zijn in Nacht und Nebel. Hij doet dat door een doodgewoon meisje te evoceren (hij noemt haar Sara), 8 jaar jong, met haar liefde voor muziek, een pop, met dromen: net als jij (= comme toi), maar die in een tijd leefde waarin zij – anders dan jij – geen toekomst mocht hebben.

Het fragment hieronder komt uit een documentaire over Jean-Jacques Goldman, een geval apart in de wereld van de Franse chansonniers. Hierin vertelt hij zelf wat de achtergrond is van de liedtekst van ‘Comme toi‘, een hitsingle vaak gecovered, speciaal door kleine meisjes in the VOICE-achtige programma’s (aiaiaiai).
Goldman vertelt hoe hij ooit door het foto-album van zijn moeder bladerde, en daar bij al haar neven en nichten (kinderen vaak nog) zag staan – met de hand geschreven door zijn moeder – déporté. Toen pas realiseerde hij zich dat hij de zoon was van een Joodse ‘survivors’.

In de video zingt hij het lied en volgt daarna het verhaal. Uit de documentaire Jean-Jacques Goldman, de l’intérieur (France-3, 17.07.2020)

https://youtu.be/DFCoNSKhgnU

Liedtekst

Elle avait les yeux clairs et la robe en velours
À côté de sa mère et la famille autour
Elle pose un peu distraite au doux soleil
De la fin du jour.
She had bright eyes and wore a velvet dress
Next to her mother, surrounded by her family,
she poses – a bit distract – in the mild sun
at the end of the day.
La photo n’est pas bonne mais l’on peut y voir
Le bonheur en personne et la douceur d’un soir
Elle aimait la musique, surtout Schumann
Et puis Mozart
Comme toi…
The picture isn’t particularly good but it reveals
happiness personified, and the sweetness of the evening.
She loved music, especially Schumann
And then also Mozart
Like you…
REFREIN:
Comme toi que je regarde tout bas
Comme toi qui dort en rêvant à quoi, comme toi
Comme toi, comme toi, comme toi.
Like you, whom I’m watching in silence
like you, sleeping and dreaming of what?
like you…
Elle allait à l’école au village d’en bas
Elle apprenait les livres, elle apprenait les lois
Elle chantait les grenouilles et les princesses
Qui dorment au bois
She used to go to school in the village down below
She learnt from books, she learnt about laws [the Torah?]
She sang about frogs and princesses
sleeping in the woods. [= Sleeping Beauty]
Elle aimait sa poupée, elle aimait ses amis
Surtout Ruth et Anna et surtout Jérémie
Et ils se marieraient un jour peut-être à Varsovie
Comme toi…
She loved her doll, she loved her friends
Especially Ruth and Anna, and above all Jeremy
They would get married, one day, in Warsaw maybe.
Like you..
Elle s’appelait Sarah elle n’avait pas huit ans
Sa vie, c’était douceur, rêves et nuages blancs
Mais d’autres gens en avaient décidé autrement
Her name was Sarah, she wasn’t even eight years old
Her life was tenderness, dreams and white clouds
But other people decided it would be otherwise.
Elle avait tes yeux clairs et elle avait ton âge
C’était une petite fille sans histoire et très sage
Mais elle n’est pas née comme toi
Ici et maintenant
Comme toi…
She had bright eyes and she was your age
She was a little girl with no history, but well-behaved
But she was not born – like you –
here and now.

Augustinus’ cogito ; ‘Ik word misleid, dus besta ik’

Fallor ergo sum

Fallor, ergo sum

In een passage uit De civitate Dei (boek XI, sectie 26) schrijft Augustinus een aantal zinnen die moderne lezers direct doen denken aan Descartes’s cogito, ergo sum. Hieronder het originele citaat. Eerst de context. Augustinus begint met de vaststelling dat hij er volledig zeker (mihi certissimum est) van is dat hij a. bestaat (esse me) en b. dat hij dat weet (idque nosse) en c. dat hij daarvan geniet (amare).1 De argumenten van de skeptici (in Augustinus’ tijd noemden die zichzelf de ‘Academici’) dat dat allemaal helemaal niet zeker is omdat zintuigen vaak bedrieglijke info verschaffen, vindt hij niet bepaald indrukwekkend. Immers: zelfs als je door je zintuigen bedrogen wordt (en je je dus vergist – het Latijnse woord ‘fallor’ kan beide betekenen), dan nog veronderstelt dat dat er een ‘jij’ is dat bedrogen wordt, dat zich vergist. Zelfs als je je vergist, is er dus een subject dat zich vergist; en ookal zou het object van zijn kennis incorrect zijn, dan nog zou de blijdschap die hem dat foutieve inzicht verschaft, reëel zijn. Dus niet ‘cogito, ergo sum, maar ‘fallor, ergo sum’ :
Ik word misleid, dus ik besta; of:
Ik vergis me, dus ik ben.

Nulla in his veris Academicorum argumenta formido, dicentium : quid si falleris ? Si enim fallor, sum. Nam qui non est, utique nec falli potest, ac per hoc sum, si fallor. Quia ergo sum si fallor, quomodo esse me fallor, quando certum est me esse, si fallor? Quia igitur essem qui fallerer, etiamsi fallerer, procul dubio in eo, quod me novi esse, non fallor.»

De civitate Dei, XI, 26.

Vertalingen/translation

fallor = ik word misleid, dus ik ben

Ik ben niet onder de indruk van de argumenten van de Academici tegen deze waarheden als ze zeggen: ‘Wat als je misleid wordt? Want: als ik word misleid dan besta ik. Wie niet bestaat, kan niet misleid worden; en daarom geldt: ik besta als ik misleid word. En omdat ik besta als ik misleid word, hoe kan ik me dan misleid worden qua mijn bestaan, omdat het zeker is dat ik besta als ik misleid word. Ookal word ik misleid, ik moet bestaan omdat ik word misleid. Daarom geldt dat ik niet word misleid, als ik met zekerheid vaststel dat ik besta.

fallor = ik vergis me, dus besta ik

Ik ben niet onder de indruk van de argumenten van de Academici tegen deze waarheden als ze zeggen: ‘Wat als je je vergist ? Want: als ik me vergis, besta ik. Wie niet bestaat, kan zich niet vergissen; en daarom geldt: ik besta, als ik me vergis. En omdat ik besta als ik me vergis, hoe kan ik me dan vergissen (in te zeggen) dat ik besta, wanneer/omdat het zeker is dat ik besta als ik me vergis. Omdat ik, ookal vergis ik me, toch besta, daarom vergis ik me niet als zonder enige twijfel vaststel dat ik besta.

English: I am deceived, so I am

I am not at all afraid of the arguments of the Academicians, who say, ‘What if you are deceived?’ For if I am deceived, I am. For he who is not, cannot be deceived; and if I am deceived, by this same token I am. And since I am if I am deceived, how am I deceived in believing that I am? for it is certain that I am if I am deceived. Since, therefore, I, the person deceived, should be, even if I were deceived, certainly I am not deceived in this knowledge that I am.

Niet slecht zo … ruim een millennium voor René Descartes.

De Civitate Dei, BOOK XI [XXVI]

Original: Latin

Et nos quidem in nobis, tametsi non aequalem, immo valde longeque distantem, neque coaeternam et, quo brevius totum dicitur, non eiusdem substantiae, cuius Deus est, tamen qua Deo nihil sit in rebus ab eo factis natura propinquius, imaginem Dei, hoc est illius summae trinitatis, agnoscimus, adhuc reformatione perficiendam, ut sit etiam similitudine proxima. Nam et sumus et nos esse novimus et id esse ac nosse diligimus. In his autem tribus, quae dixi, nulla nos falsitas veri similis turbat. Non enim ea sicut illa, quae foris sunt, ullo sensu corporis tangimus, velut colores videndo, sonos audiendo, odores olfaciendo, sapores gustando, dura et mollia contrectando sentimus, quorum sensibilium etiam imagines eis simillimas nec iam corporeas cogitatione versamus, memoria tenemus et per ipsas in istorum desideria concitamur; sed sine ulla phantasiarum vel phantasmatum imaginatione ludificatoria mihi esse me idque nosse et amare certissimum est. Nulla in his veris Academicorum argumenta formido dicentium: Quid si falleris? Si enim fallor, sum. Nam qui non est, utique nec falli potest; ac per hoc sum, si fallor. Quia ergo sum si fallor, quo modo esse me fallor, quando certum est me esse, si fallor? Quia igitur essem qui fallerer, etiamsi fallerer, procul dubio in eo, quod me novi esse, non fallor. Consequens est autem, ut etiam in eo, quod me novi nosse, non fallor. Sicut enim novi esse me, ita novi etiam hoc ipsum, nosse me. Eaque duo cum amo, eundem quoque amorem quiddam tertium nec inparis aestimationis eis quas novi rebus adiungo. Neque enim fallor amare me, cum in his quae amo non fallar; quamquam etsi illa falsa essent, falsa me amare verum esset. Nam quo pacto recte reprehenderer et recte prohiberer ab amore falsorum, si me illa amare falsum esset? Cum vero et illa vera atque certa sint, quis dubitet quod eorum, cum amantur, et ipse amor verus et certus est? Tam porro nemo est qui esse se nolit, quam nemo est qui non esse beatus velit. Quo modo enim potest beatus esse, si nihil sit?

Translation: English

And we indeed recognize in ourselves the image of God, that is, of the supreme Trinity, an image which, though it be not equal to God, or rather, though it be very far removed from Him,-being neither co-eternal, nor, to say all in a word, consubstantial with Him,-is yet nearer to Him in nature than any other of His works, and is destined to be yet restored, that it may bear a still closer resemblance. For we both are, and know that we are, and delight in our being, and our knowledge of it. Moreover, in these three things no true-seeming illusion disturbs us; for we do not come into contact with these by some bodily sense, as we perceive the things outside of us,-colors, e.g., by seeing, sounds by hearing, smells by smelling, tastes by tasting, hard and soft objects by touching,-of all which sensible objects it is the images resembling them, but not themselves which we perceive in the mind and hold in the memory, and which excite us to desire the objects. But, without any delusive representation of images or phantasms, I am most certain that I am, and that I know and delight in this. In respect of these truths, I am not at all afraid of the arguments of the Academicians, who say, What if you are deceived? For if I am deceived, I am. For he who is not, cannot be deceived; and if I am deceived, by this same token I am. And since I am if I am deceived, how am I deceived in believing that I am? for it is certain that I am if I am deceived. Since, therefore, I, the person deceived, should be, even if I were deceived, certainly I am not deceived in this knowledge that I am. And, consequently, neither am I deceived in knowing that I know. For, as I know that I am, so I know this also, that I know. And when I love these two things, I add to them a certain third thing, namely, my love, which is of equal moment. For neither am I deceived in this, that I love, since in those things which I love I am not deceived; though even if these were false, it would still be true that I loved false things. For how could I justly be blamed and prohibited from loving false things, if it were false that I loved them? But, since they are true and real, who doubts that when they are loved, the love of them is itself true and real? Further, as there is no one who does not wish to be happy, so there is no one who does not wish to be. For how can he be happy, if he is nothing?

Welkom in Vézelay

De schoonheid van de basiliek van Vézelay is een wonder. Je hebt geen geloof of kennis van zaken nodig. Je hoeft enkel onder het tympaan door, de kerk binnen te gaan en het geheel op je laten inwerken. Wat je vervolgens niet moet doen is met een toeristische gids in de hand de kerk doorwandelen en met een verrekijker alle kapitelen bekijken. De meesten zeggen (ons) niets. En je krijgt er gegarandeerd pijn in de nek van. Neen, het geheim van de basiliek is dat ze samenspant met het licht, ze is een vriendin van de zon. Als de zomerzonnewende nadert kun je tegen het middaguur zelfs via het licht opgaan naar het Licht:

Dat wil zeggen: als je de kerk in mag…. Want als je je omdraait, zie je dit:

midzomernachtsdroom in Vézelay vanuit het koor (of is het nachtmerrie?)

Echter daarom niet getreurd: Laat de obsessie voor het uitzonderlijke de vreugde om het gewone toch niet verhinderen: Ga gewoon wanneer het u uitkomt… en geniet, want het gebouw (kleuren, licht, verhoudingen) is altijd mooi. Trouwens: de hele week voor of na de zonnewende zie je het ook, alleen niet meer zo precies in het midden. En: rond de dag-nacht-evening (lente/herfst) belichten de stralen van de middagzon de kapitelenrij. Dat kan geen toeval zijn. Daar moet iemand de hoek/stand van de zon hebben berekend.

licht in vezelay - ecliptica
afbeelding van de webpagina van Michel Lacos (studie Paul Gagnaire). De link boven de afbeelding in de tekst.

Dit zonnepad is overigens nu ook weer niet zo uniek als men soms suggereert. Bijna alle romaanse (en gothische) kerken hebben een muur op het Zuiden en vaak hoge vensters. Het zou zelfs zomaar per ongeluk kunnen lukken, want het is een kwestie van verhouding hoogte-breedte van de kerk – positie van de ramen.1 Terzijde: dit fenomeen is inmiddels al bijna 900 keer voorgekomen, maar is pas sinds 1976 een attractie. De toenmalige vicaris van Vézelay, Hugues Delautre (1922 – 2008, franciscaan) vond het zo opvallend en betekenisvol, dat hij het wereldkundig heeft gemaakt; waarvoor dank!

De kerk is altijd mooi, ook in de donkerste weken van het jaar – als de zon eigenlijk nog maar nauwelijks boven de horizon uitkomt. Ook dan heeft Vézelay een verrassing in petto: Rond de middag wordt dan door de midwinterzon een kapitelenrij in het zonnetje gezet die je misschien nog nooit gezien had: Daar hoog in de kerk, waar de ribben van het gewelf/dak beginnen.

Winterzonnewende, middaguur

4-marches-lumiere-web-

Wat erop staat, wat er is uitgebeeld: je moet al arendsogen hebben, wil je het zien. 2

Onderstaand filmfragment brengt je in de winter in de donkere voorhal, waar de gids de deur opendoet (France 2)

De narthex

En dan, even een stap terug, de narthex, de donkere voorhal… Het contrast doet ertoe, is bewust.

De grote hal met galerijen, geeft via drie portalen (elke met hun eigen tympaan) uit op de kerk. Je moet er doorheen, d.w.z. onderdoor … dat betekent dat je hun betekenis meeneemt als je opgaat naar het licht, doorheen de poorten. Dat was de bedoeling van de bouwers en beeldhouwers (sculpteurs). Bezoekers vandaag – de pelgrims gisteren. Er schijnen trouwens ook toen al ‘gidsen’ zijn geweest (in de Middeleeuwen) om duiding te verschaffen voor de minder geleerden onder de pelgrims/bezoekers. De pelgrims kwamen overigens niet voor het gebouw, ook niet voor de lichtsymboliek, maar voor de relikwie van Maria Magdalena. Vaak begonnen ze hier aan hun bedevaart naar Santiago de Compostella. De grote hal werd zelfs speciaal voor hen gebouwd, ergens tussen 1120-1135.

Timpaan

De tympaan boven de hoofdpoort is een van de fraaiste en sterkst uitgewerkte voorbeelden van de Romaanse kunst. Echt een ‘meesterwerk’, een chef d’oeuvre. Ook de afbeelding intrigeert. Christus staat centraal, tronend in heerlijkheid (gevat in een mandorla – amandelvorm: duidt op een verheerlijkt lichaam, ‘aan gene zijde’). Alleen is dit geen doorsnee Christus. Vézelay is the odd one out temidden van andere vroeg-twaalfde eeuwse timpanen (nabij : Autun, ver weg: Moissac, Conques: Altijd het laatste oordeel, met links van hem de verdoemden en rechts de gelukzaligen). Dat is hier niet het geval. Het tympaan is ook interessant door wat er in de halve bogen rond de centrale afbeelding te zien is: De hele wereld, met allen die daarop wonen. Nieuwsgierig? Hier kunt u een beschrijving lezen van wat er te zien is, en een emeritus professor vroeg-middeleeuwse kunst en cultuur Conrad Rudolph meent dat in deze voorstelling wordt samengevat Christus van ‘kosmische’ betekenis is. Hiervoor vouwt hij de halve cirkel van het tympaan open tot een volledige cirkel: (afbeelding overgenomen met toestemming van prof. Conrad Rudolph)

Dick Wursten