Gross Glockner

Voor Jan Wit


Een wereld waarin wit de regel is,
het wit der eeuwigheid, het wit des doods,
de mantel sneeuw die ‘t menselijk gemis
toedekt met tederheid, het oogwit Gods.

Want dat zou, zegt men, de bedoeling zijn,
dat wij gelouterd worden tot een wit
en stil bestaan, een zee van zonneschijn,
een niets, een hooggebergte zoals dit,

waar nog als rest van de voorbije tijd
in flarden hoop en hunkering en waan
een veld van witte wolken over glijdt
met schaduwen die door de diepten gaan.

Maar die vervluchtigen, wij keren weer
tot onze oorsprong, tot de zaligheid,
daar is geen lust en geen bewustzijn meer,
wij hebben alles, wij zijn alles kwijt.

Maar, vraagt een leerling, hoe wordt dat bedoeld,
wat voor een ijle zaligheid is dat
waar men niets voelt. Nee juist dat men niets voelt,
zegt Boeddha, is de allerhoogste schat.


J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 38-39

Misschien goed om te weten dat Jan Wit blind was.

De lek bij Tienhoven

Alsof een sneeuwwit laken lag gespreid
over de donkre diepten van de droom
zo ligt in ‘t morgenlicht de brede stroom
van de rivier in al zijn zaligheid

van dijk tot dijk glanzende uitgestrekt,
alsof een witte vogel met de pracht
van zijn gespreide vleugelwijdte nacht
en duisternis voorgoed heeft toegedekt.

Vergeet vannacht, in helmelsnaam vergeet
de pijn van het verleden, alles is
voorbij gegaan en de geschiedenis
is overschaduwd met een bruiloftskleed.

Water des doods is water dat geneest
en op de diepe afgrond broedt de Geest.

J.W. Schulte NordholtContrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974].) p. 36-37

Contrafacten (Schulte Nordholt)

Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) publiceerde in 1974 Contrafacten. In deze bundel staan prachtige (zelfgemaakte) zwart-wit foto’s op de linkerpagina. Daarnaast staat dan een gedicht, tegenover de foto: contra-factum. Beide zeggen hetzelfde, maar gebruiken een ander communicatiemedium. Een zeer geslaagd experiment, deze eigentijds variant op de eens zo geliefde ’emblemata’ gedichten.

De titel van elk gedicht is de locatie van de foto. Gebouwen, landschappen. Er zijn geen mensen te bekennen, maar toch gaat het over de mens, altijd. Dat rare intrigerende dubbelwezen. En over diens God. Ja, natuurlijk, want de Schepper van al is niet de mens.

Hieronder het gedicht waarmee de bundel opent.

Woord en beeld

Dankbaar voor het zonlicht van omhoog
ga ik door ‘t gezaaide van de geest,
en ik oogst met een aandachtig oog
wat mij altijd dierbaar is geweest.

En ik schrijf met een bezonnen pen
woorden van verwondering erbij,
omdat ik zo diep verbonden ben
met die wereld, zij weerspiegelt mij.

En zo keer ik door een spiegel heen
in het land terug waar woord en beeld
zijn verzoend en als geliefden één,
waar het leven niet meer is verdeeld

Een selectie

Avondhemel in Teignmouth

Alsof het in de horizon
niet eindigde maar pas begon,
zo is het westelijk vergezicht
doordrenkt van een ontembaar licht,
als lag daar in die zonnebrand
een ontoeganklijk zalig land
dat schaduwen op aarde werpt,
de tegenstellingen verscherpt,
opnieuw het licht van ‘t duister scheidt.
Zo vangt de eindeloze strijd
van kosmisch goed en kwaad weer aan,
en in de zilvren spiegels staan
in zwart getekend silhouet
de vissers van Gennesareth.

J.W. Schulte Nordholt


Akeback (Gotland)

Geduldig aan de deurpost de getuige
van eeuwen menselijke nijverheid.
Hij hakt een kleine holte in de tijd,
een uitzicht, zie: de eerste heidenen buigen

voor de gekruiste god, de eerste berken
worden geveld, een bedehuis verrijst,
waar men in boers Iatijn de hemel prijst.
En hout wordt steen en steen wordt witte kerken,

die in de donkere wouden van het eiland
oplichten zoals sterren in de nacht.
Zo hakt die kleine man met groot geduld
een holte in de tijd die hem omhult
en baant voor zich en voor zijn nageslacht
een weg van vrede naar de nieuwe heiland.

J.W. Schulte Nordholt

Een selectie

Laon

Hoog op de grafheuvel staan in het licht
als vaandels in de ochtend opgericht,
als menhirs op een oeroud dodenveld
in ringen van bezwering opgesteld,
als mensen uit het land van Henry Moore,
als grote godenbeelden van ivoor,
als tekens van een onvertaalde taal
de stille torens van de kathedraal.

Een oud geboomte dat geworteld is
in ondoorgrondelijke duisternis,
stug van gestalte, door de wind verweerd,
de zon getekend, diep geprofileerd,
weerbarstig staande in de trage tijd,
reikhalzend naar de zon der zaligheid.

J.W. Schulte Nordholt

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 12-13

Cahors

foto: J.W. Schulte Nordholt


De brug ligt tussen stad en land
over het water als een hand

die met de vingers uitgespreid
de oevers van elkander scheidt,

zo dwars en zo weerbarstig heet
zij welkom aan wie nader treedt

en vraagt met poort en toren naar
het wachtwoord van de wandelaar,

en geeft pas in haar spiegeling
een teken van vertedering.

Zo het gedicht dat evenzeer
een welkom is en een verweer,

dat waar het eindigt pas begint
dat scheidt en tegelijk verbindt,

een wachtpost aan de waterkant,
een brug, een uitgestoken hand.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, [1974].) p. 6-7

Rynkeby

Fresco in de kerk in Rynkeby (16e eeuw), Denemarken. https://www.rynkeby-revninge.dk/rynkebygalleri

Dat staat nergens in de dogmatiek,
hoogstens in het boek van de gezangen,
dat het diepste menselijk verlangen
wordt vervuld met zingen en muziek,

dat de rechter op die dag der dagen
waar de dichter van geschreven heeft
niet van straf en oordeel zal gewagen
maar het teken voor het zingen geeft,

en dat dan de engelen in kringen
ieder op zijn eigen instrument
spelen en de zaligen dan zingen
ziende op de grote dirigent

die de maat van de muziek der sferen
slaat met beide handen hoog omhoog,
tronende in heerlijkheid en ere
op de banen van de regenboog.

voor Jan van Biezen

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis, p. 60-61

De lezer(es) herkent het Dies Irae in de tekst. Jan van Biezen (1927-2021) aan wie dit gedicht is opgedragen was de muzikale compagnon van Schulte Nordholt. Samen gaven ze het boek ‘hymnen’ uit (met o.a. het Dies Irae). Schulte vernederlandste het kerklatijn, Biezen maakt het gregoriaans zingbaar. Weet u meteen waar het Liedboek (1973) z’n mosterd vandaan haalde, toen ze een hele reeks oud-kerkelijke hymnen opnam. Zingen met de kerk van eeuwen, in de gemeenschap der heiligen. Dat doet dan meteen weer denken aan het laatste (7de) couplet van gezang 466 (How sweet the name of Jesus sounds – John Newton) vertaald door Willem Barnard. Als je het origineel opslaat, besef je dat je hier niet Newton, maar Barnard hoort:

O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 60-61

Elmelunde – Ecce Homo

I

Het landschap ziet er zo zachtmoedig uit
alsof het lente was, en overdag,
als in een droom, de sterren aan de hemel
stonden te stralen, en de bloemen lagen
als druppels bloed over het veld verspreid.

In ieder voorjaar bergt zich het verraad
van pijn en dood en midden op de dag
wordt het weer nacht, onder de koude sterren
spreidt zich een sneeuwveld uit waarin de sporen
van zwermen hongerende vogels staan.

Er is een stilte in de schepping Gods
die oorverdovend is, een duisternis
verblindender dan duizendvoudig licht.
En in de liefelijke schijn der dingen
schuilt een geheim van onverzadigd leed.

II

Zoals het hoort, het voorspel heeft zich al
afgespeeld in de hemel, nu begint het spel,
een spel in één bedrijf, voor één persoon, een heer.

Alles vloeit samen in die éne man.
Toneelknechten als engelen gekleed
in wit en zwart, als dag en nacht, staan klaar
en tillen de gordijnen, zijn gewaad,
statig omhoog, en tonen het toneel,
zijn wreedgetekend lichaam: zie de mens.

Dat is de titel en de inhoud is
dat al het leed -vandaar de statigheid –
dat mensen lijden hier geleden wordt,
dat dit het drama is van iedereen,
het spel, de ernst, de duisternis, het licht.

Hij die het speelt wordt er verlegen van,
staat er verbijsterd bij en laat het gaan,
zo teder en zo weerloos als een God.

J.W. Schulte Nordholt, uit de bundel Contrafacten

Tingsted – Rad van Fortuin

Dit is een arme parmantige man
die de wereld veranderen kan,
klimt in het rad van het bestaan,
grijpt de structuur der dingen aan,
kind wordt man, knecht wordt heer,
ik zal regeren, ik regeer.

fresco in Tingsted (Denemarken) – het ‘rad van fortuin’ of het ‘wiel des levens’. wikimedia. De teksten – met de wijzers van de klok mee: regnabo, regno, regnavi, sum sine regno. – toelichting zie onder het gedicht.

En dan wordt hij koning en zit op zijn troon,
de omwenteling verloopt zo schoon,
hoog op het rad der geschiedenis
droomt hij dat hij een godje is,
hij klapt in zijn handjes maar dat is dom
want dan draait het wieletje nog eens om.

Dan gaat de revolutie verkeerd,
ik regeer, ik heb geregeerd.
Wat helpt het of ik een scepter draag,
ik val naar beneden het hoofd omlaag.
Daar lig ik een lichaam zonder ziel
geradbraakt onder het grote wiel.

Mensen van later, kijk naar mij,
zo gaat de glorie der wereld voorbij

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 20-21
[editie met zwart-wit foto verso en gedicht recto]

Toelichting

Op de afbeelding ziet u banderolles met de wooren die de mens (‘arme parmantige man’) uitspreekt tijdens zijn leven: regnabo, rego, regnavi. (ik zal regeren, ik regeer, ik heb geregeerd). Onder het wiel (rad van Fortuna, the wheel of life): sum sine regno sic transit gloria mundi ((ik ben zonder ‘regiment’ – ik regeer niet meer, voorbij is ‘s werelds eer.)

7 februari 2025, Dick Wursten.