Charles Vergeer bespreekt de memoires van Lou Andreas-von Salomé (Bzzletin 1979) ingekort en in 2025 gepubliceerd door Dick Wursten, want helaas nog steeds nodig. Hoezo? Waarom? Dat legt Vergeer uit in de eerste alinea.

In de serie Privé-domein van de Arbeiderspers verscheen in 1979 de vertaling van de autobiografische aantekeningen van Lou Andreas-von Salomé: Terugblik op mijn leven. Vertaling: Thomas Graftdijk. De omslag toont Lou Salomé in een wagentje dat getrokken wordt niet door twee ezels maar door twee filosofen: Paul Rée en Friedrich Nietzsche. Beiden worden gemend door middel van leidsels, keurig om hun armen gebonden, en aangespoord door de zweep van Lou. Dat zweepje – het is nogal klein uitgevallen – is met strikjes versierd en maakt zo eerder een sukkelige dan gevaarlijke indruk. Nochtans zou het kitscherige ding nog op hoger filosofisch plan getilt worden, want het keert negen maanden later weer in de opmerking uit de Also sprach Zarathustra: ‘Ga je naar de vrouwen? Vergeet dan de zweep niet!’ Een uitschieter waar nogal om gegniffeld is, want in de werkelijke omgang met vrouwen was de zachtmoedige Nietzsche nogal bedeesd en stijfjes.
Op de foto wil ik hieronder nog terugkomen. Eerst over de keuze ervan. Natuurlijk is het de uitgever niet kwalijk te nemen dat ze als cover gekozen werd. Wie zou zich zo’n lokkertje laten ontgaan. Bovendien past het zo geheel in het beeld dat men hier te lande – als men het al heeft – zo’n beetje van Lou von Salomé heeft: een moderne Cleopatra boeiend maar vreemd. Enerzijds getrouwd met professor Andreas zonder ooit met hem naar bed te gaan, want de enige man in haar leven is een veel oudere Hollandse dominee, Hendrik Gillot, met wie ze in haar jeugd God weet wat heeft gehad; anderzijds een grote serie minnaars en passies en dat alles niet met de minsten: Nietzsche, Rilke en Freud! Voor hen die in al deze baarlijke onzin enig geloof stellen, zal het lezen van de Lebensrückblick wel teleurstellend zijn: een heel andere Lou verschijnt hier dan ons in film, boek en goedkope kranteartikeltjes voorgetoverd werd…
Laat ons daar eens tegenover zetten wat Lou zelf te vertellen heeft – om daarna, aan de hand van weer andere getuigenissen, haar verhaal aan de tand te voelen.
Nietzsche stierf in 1900, Lou von Salomé in 1937 op 76 jarigie leeftijd. De Lebensrückblick schreef ze pas op hoge leeftijd in 1931 en ’32. Publicatie volgde pas veel later door Ernst Pfeiffer in 1951. Die eerste druk was op grond van het enige toen bekende exemplaar: een manuscript. Later werd er nog een typoscript gevonden met een groot aantal handgeschreven veranderingen. Dat exemplaar werd benut voor de tweede – en dus veranderde – druk van 1968. Die versie werd in ’77 nog eens herdrukt als Insel taschenbuch (Nr. 54). De belevenissen met Nietzsche zijn te vinden in het hoofdstuk Freundeserleben. Het eerste wat opvalt is dat Nietzsche er niet die grote rol in speelt die men zou verwachten. Het hoofdstuk begint en eindigt met Paul Rée.
Lou is met haar moeder, om gezondheidsredenen, naar het zuiden gekomen en verblijft in maart 1882 te Rome waar ze vaak op bezoek is bij Malwida von Meysenbug, die nu totaal vergeten is. Toen stond ze echter bekend als een van de eerste geëmancipeerde vrouwen. Bekendheid kreeg ze door haar Memoiren einer Idealistin. Ze leefde in Rome, in de Via della Polveriera, omdat ze na deelname aan de revolte van 1848 uit Pruisen verbannen was.
Op de avond van de 17-de maart is Lou bij Malwida, waar onverwachts Paul Rée komt. Rée had samen met Nietzsche een tijdlang in Genua gewoond, van waaruit hij naar Rome ging en Nietzsche – als een nieuwe Columbus (immers ook een Genuees) op zoek naar een nieuwe wereld als enige passagier op een oud zeilschip – naar Messina.
Ondertussen ontdekten Rée en Lou elkaar, geholpen door de Romeinse lentenachten. Vele avonden zwierven ze na de gesprekken bij Malwida nog uren door de straatjes van het oude Rome om tenslotte bij het pension te komen waar Lou met haar moeder verbleef.
Dat zoiets geen pas gaf sprak, ook voor een feministe in de tachtiger jaren vanzelf, en Malwida tikte Lou dus op haar vingers in een langdradig briefje – blz. 112 in de hierna te noemen Nietzsche-Dokumente -: ‘Das Nachhause bringen (durch Rée) war mir nur peinlich in dem Gedanken es könne Ihrer Mama misfallen und ich wollte nicht dass sie denken solle, bei mir fördere man eine andere als die edelste geistige Emanzipation.’ En wat verderop in die brief nog: ‘Ich wusste wie durch ähnliche Dinge hier der Ruf mehrere junger Mädchen gefährdet geworden war…’

En inderdaad ‘der Ruf’ was zeer geschaad en zou het blijven tot heden aan toe. Malwida vermaande, maar Mama von Salomé vocht. Het liefst had zij ‘alle ihre Söhne zu hilfe gerufen’ om Lou ‘tot oder lebendig nach Hause zu schleifen’.
En Rée? Die deed haar een huwelijksaanzoek. Dat was echter helemaal de bedoeling niet. Lou, net 21 (Rée 33 en Nietzsche 38), had nog een ‘total entriegelter Freiheitsdrang’ – haar eigen woorden -, geen bijzonder verlangen naar de huwelijksband, wel nog een zeer grote emotionele binding met haar opvoeder, dominee Gillot, de eerste en lange tijd de enige waarin ze de diepten van een mens gevoeld had, en tenslotte had ze ook nog een financiële ondersteuning van de Russchische regering – de basis voor een onafhankelijk leven – die ze door een huwelijk verliezen zou. Lou weigerde dus Rée’s huwelijksaanzoek.
De situatie zou echter nog wat gecompliceerder worden doordat vijf weken nadien Nietzsche vanuit Messina – waar hij de prachtige Idyllen geschreven had – in Rome aankwam: onverwacht. Nog veel onverwachter was dat ook hij ondersteboven bleek van Lou en ook haar een huwelijksaanzoek deed. Ook dat werd geweigerd en met meer reden dan de eerste keer. Ze hadden elkaar voor het eerst gezien in de Sint-Pieter. Rée was gaan zitten in een van de biechtstoelen ter rechterzijde – geen custode overigens die hem heden ten dage u aanwijst – om daar Lou zijn, weinig vrome, notities voor te lezen, tot Nietzsche kwam die zich wat stijfjes gedroeg. Uit de herinneringen is af te lezen hoe Lou door het verschijnen van Rée direkt getroffen was en door dat van Nietzsche niet. Geheel anders was blijkbaar de indruk bij Nietzsche want toen deze van de plannen tussen Lou en Rée hoorde gebeurde het ‘noch Unerwartere’ dat hij ‘sich zum Dritten im Bunde machte’. Lou laat er dus geen twijfel over waar het initiatief lag. Ook in een brief aan Hendrik Gillot laat zij duidelijk uitkomen dat er wat haar betrof enkel sprake was van een – nooit voor een huwelijksband bedoelde – relatie met Paul Rée: ‘Das Wesentliche ist menschlich für mich nur Rée’ (de onderstrepingen zijn van haar zelf). Ironisch gaat dan ook de tekst door dat Nietzsche in zijn voortvarendheid zelfs (Sogar) de plaats waar de ‘Drieëenheid’ – de term waar zoveel verwarring door zou komen – zou zetelen reeds bepaalde: Parijs. Hij wilde daar colleges lopen en Rée had er contact met Iwan Tourgenjew. (Malwida intussen maakte veel bezwaar en had met het drietal liefst onder toezicht gesteld van de moeder van Rée en de zus van Nietzsche. Die laatste zal zich er later inderdaad mee gaan bemoeien.)
Wat haar ook niet aan Nietzsche beviel waren zijn voortdurende aanvallen – hij was toen doorlopend ziek – en zijn ongewone opgewondenheid tijdens heel deze omgang met Lou doet sterk denken aan exaltatie over Cosima Wagner vijf jaar later.
Men blijft niet lang te Rome – de preciese datum van vertrek kennen we niet – en de terugreis gaat ter wille van de zedigheid in twee groepjes: Lou met haar moeder en Nietzsche met Rée. Nog maar een paar keer ontmoet men elkaar, zoals bij Ortha waar Nietzsche en Lou een wandelingetje op de Monte Sacro maken, dat later aanleiding zal geven tot de meest fantastische verdachtmakingen.
De foto met het zweepje
Daarna reist Nietzsche door naar Basel, heeft er een gesprek met zijn meest vertrouwlijke vrienden het echtpaar Overbeck, en ziet tenslotte Lou en Rée nog eens door met ze af te spreken in de leeuwentuin te Luzern. Daar wordt dan de fameuze foto gemaakt.

Lou laat er geen twijfel over bestaan dat die foto volledig het initiatief is van Nietzsche, die zich persoonlijk en ijverig met alles, zelfs kleinigheden als de strikjes aan het zweepje, bezighield. Rée stribbelde heftig tegen en vond het afschuwelijk; Lou vond het kitsch.
Daarna gaan de beiden en de eenzame uiteen. Lou gaat met een omweg naar Rée op zijn Pruisische landgoed, en ze gaan daarna samen naar de Bayreuther Festspiele – waar de Parsifal in première gaat en Nietzsche natuurlijk niet verschijnt -.
Nog twee maal zouden Nietzsche en Lou von Salomé bij elkaar zijn. Na Bayreuth ontmoeten ze elkaar voor een tiental dagen te Tautenburg, en wel onder toezicht van zus Elisabeth. Die had voordien de sfeer al vrij grondig door ruzietjes en kletspraatjes verpest, maar het wordt bijgelegd en er volgt een gelukkige, maar korte, tijd.
Lou gaat terug naar Paul Rée – ze zullen vijf jaren bij elkaar blijven – en samen zien ze Nietzsche voor de laatste maal in oktober te Leipzig. De sfeer is dan door het gekonkel van Elisabeth al verregaand bedorven. Men gaat uiteen om elkaar nooit meer te zien. Het schijnt dat zelfs latere, sporadische brieven van Nietzsche aan Lou haar nooit bereikt hebben, omdat die door Rée onderschept werden.
Nietzsche schaamde zich volgens Lou zeer voor het gepasseerde en wel zo erg dat hij jaren later nog tegen hun gemeenschappelijke kennis Heinrich von Stein de mogelijkheid van reconciliatie uitsloot met de – door Lou onderstreepte woorden -: ‘Was ich getan, das kann man nicht verzeihen.’
Of het vergeven werd? Vergeten wellicht eerder, want Lou paste ‘de methode van Paul Rée’ op de hele affaire met Nietzsche toe: alles zo ver mogelijk van je af zetten en nergens meer op ingaan. En inderdaad, wat er ook van de zijde van de door zus Elisabeth op poten gezette officiële traditie, de sacrosancte interpretatie van de filosoof (werken plus leven) geleverd door het Nietzsche Archiv te Weimar mocht worden beweerd of gelogen: Lou zweeg. Pas in 1951 verschenen zoals gezegd haar memoires.
De wraak van Elisabeth N.
Wat gebeurde er in de tussentijd? De wraak van Elisabeth. En hoewel zo langzamerhand vrij algemeen bekend is hoezeer Nietzsches zus zijn beeld vervalst heeft, moet toch opgemerkt worden dat op vele punten – en zeker op het onze, de verhouding met Lou – dat valse beeld nog kaarsrecht overeind staat. Omdat Nietzsche krankzinnig was geworden, Lou en de Overbecks zwegen – niet van zins zich met de lage laster van Elisabeth te bevuilen – en Paul Rée in oktober 1901 stierf; hij verongelukte op een smal bergpad en het hoort tot de mythe met stelligheid te weten dat dit zelfmoord was. Zoals bijvoorbeeld Hanneke Wijgh in De Nieuwe Linie van 22 december ’76 vertelde. Omdat er geen weerwoord was kon Elisabeth rustig haar gang gaan. Zij schreef de officiële biografie van haar broer, waarin zij zichzelf voor congeniaal verklaarde en alle tegenstanders op smerige wijze te lijf ging.
… Over Lou Salomé (dl. II) schrijft Elisabeth, dat zij is ‘eine jener jungen Russinnen, die ins Ausland gehen, um sich berühmten Leuten zu nähern, von ihrem Ruhm zu profitieren und vielleicht auch allerhand kleine Abenteur zu haben.’ Een verachtelijke parasiet, een lage profiteur dus.
Over hun 10-daags samen optrekken in Tautenburg: Hierover zijn gelukkig enkele aantekeningen van zowel van Lou, als van Nietzsche voor Lou bekend. De aantekeningen van Lou geven de indruk, die ook bevestigd wordt in haar boek, dat er vooral over het religieuze gesproken werd. De aantekeningen van Nietzsche uit die enkele dagen van Augustus ’82 zijn echt Nietzscheaans en staan ver af van de problematiek waar Lou mee worstelde. Al is het onderwerp soms hetzelfde, de gedachten komen uit verschillende werelden. Als voorbeeld twee opmerkingen uit een half afgescheurd papiertje (Nietzsche-Dokumente p. 211):
- Menschen, die nach Grösse streben, sind gewöhnlich böse Menschen; es ist ihre einzige Art, sich zu ertragen.
- Wer das Grosse nicht mehr in Gott findet, findet es überhaupt nicht vor und muss es entweder leugnen oder – schaffen (schaffenhelfen).
Andere aantekeningen gaan over de schrijfstijl – blijkbaar geschreven naar het onderschrift: ‘Eine guten Morgen, meine liebe Lou!’ – en, uiteraard, ‘Vom Weibe’.
Lou is ook in haar Lebensrückblick erg enthousiast over die paar weken. Samen spraken ze wel tien uur per dag en het waren de meest opwindende gesprekken. En dat tijdens lange wandelingen; soms met zus Elisabeth erbij – Nietzsche wandelend tussen deze twee vrouwen! – maar meestal met zijn tweetjes. ‘Wir haben stets die Gemsenstiegen gewählt, und wenn uns Jemand zugehört hätte, er würde geglaubt haben, zwei Teufel unterhielten sich.’
En tenslotte de ruzie waarmee de ‘Tautenburgse Idylle’ was begonnen? Inderdaad, die had plaatsgehad. Ze begon zelfs al eerder, namelijk in de treincoupé op de heenreis waar Elisabeth en Lou elkaar troffen en binnen de kortste keren – hoe kan dat ook anders – hoogoplopende ruzie kregen. Op het perron van Tautenburg moest Nietzsche de beide dames sussen en verzoenen.
In het boek Friedrich Nietzsche, Paul Rée, Lou von Salomé: Die Dokumente ihrer Begegnung (1971) lezen we (p. 230), een brief die Nietzsche ongeveer 15 september 1882 aan Paul Rée schreef. Daarin schrijft hij
‘Meine Schwester hat inzwischen die Feindseligkeit ihrer Natur, die sie gewöhnlich gegen ihre Mutter auslässt, mit aller Kraft gegen mich gekehrt und sich förmlich von mir gelöst, in einem Briefe an meine Mutter, aus Abscheu vor meiner Philosophie, und “weil ich das Böse liebe, sie aber das Gute” und dergleichen Tollheit. Mich selber hat sie mit Spott und Hohn überschüttet.’
En als slot van die brief: ‘Morgen schreibte ich an unsere liebe Lou, meine Schwester’. Van het onderstreepte meine loopt een lijntje naar de verklaring ervan:
‘nachdem ich die natürliche Schwester verloren habe, muss mir schon eine übernatürliche Schwester geschenkt werden.’
Dit is geen barst in het beeld dat Elisabeth zelf geeft, maar een volledige omkering ervan.
Hoezeer Elisabeth verontrust was kunnen we nog eens heet van de naald lezen in een pas in 1971 gepubliceerde brief van haar aan Clara Gelzer. De brief is nog in Tautenburg begonnen op 24 september en werd beëindigd op 2 oktober, toen ze terug was bij haar moeder in Naumburg. Het is een lang en opgewonden schrijven. De latere mildheid is er nog niet in te bespeuren. Reeds de aanhef plonst ons midden in de kwestie.
Meine geliebte Clara
Lies die Bücher meines Bruders nicht, sie sind für uns zu schrecklich, unsere Herzen wollen höher hinaus…
(etc.) En dan:
denn ach, meine liebe liebe Clara, sage es Niemand ich habe hier eine entsetzliche Zeit erlebt, ich musste es erkennen Fritz ist anders geworden er ist so wie seine Bücher.
‘s Avonds als Nietzsche reeds in zijn eigen huis naar bed was gegaan terwijl Elisabeth en Lou elders in het dorp sliepen ‘brach sie (Elisabeth) nun noch einmal in einem Sturm über Fritz los und würde geradezu haarsträubend unanständig’. Vooral toen ze opmerkte totaal niet verliefd op Nietzsche te zijn en rustig met hem op een kamer kon slapen zonder zelfs een opwindende gedachte.
Tenslotte: Friedrich Nietzsche in seinem Werken wordt door Lou Salomé uitgegeven in 1894. Elisabeth kan er niet anders inzien dan (p. 177) ‘ein Racheakt verletzter weiblicher Eitelkeit gegen den armen Kranken, der sich nicht wehren konnte.’ Maar het boek is van het hoogste belang en nog steeds een belangrijk boek over Nietzsche. Niet in het minst belangrijk omdat het een boek over Nietzsche is van iemand die hem persoonlijk gekend heeft. Meer nog. Het boek is wel pas in 1894 uitgegeven, maar al veel eerder bestonden er voorstudies van. Sommige daarvan zijn zelfs nog met Nietzsche zelf doorgesproken en door hem verbeterd. Het hele boek gaat uit van drie perioden in Nietzsches denken, waarvan op bladzijde 4 al uitdrukkelijk opgemerkt wordt dat deze indeling van Nietzsche zelf stamt.
Lou von Salomé begrijpt Nietzsche helemaal als religieus denker. Dat is in overeenstemming zowel met wat ons rest van hun gesprekken destijds als met wat Lou in haar Lebensrückblick (p. 84) nog zegt over ‘die tiefe Bewegung des Gottsuchers Nietzsche, der von Religion herkam und auf Religionsprophetie zuging.’ Zo begrijpt ze hem ook in haar boek over hem. Daar lees ik bijvoorbeeld, en grotendeels door haar gespatieerd, op bladzijde 38 – en zie ook p. 213 – het oordeel: ‘Die Möglichkeit, einen Ersatz für den verlorenen Gott in den verschiedensten Formen der Selbstvergottung zu finden, das ist die Geschichte, seiner Werke, seiner Erkrankung.’
Hoewel ze er in brieven uit de tijd van het verblijf in Tautenburg duidelijk voor uitkomt dat Nietzsche en zij elkaar toch nooit geheel zullen begrijpen – ‘weltenfern vor einander’ – is ze een van de zeer weinigen geweest die begreep dat de leer van de eeuwige wederkeer het kernpunt van Nietzsches filosofie was. En van haar valt nog steeds te leren – want weerklank heeft dat nog niet zoveel gehad – dat deze leer niet allereerst een theoretische gedachte is geweest, maar een persoonlijke ervaring.
Unvergesslich sind mir die Stunden, in denen er ihn mir zuerst, als ein Geheimnis, als Etwas, vor dessen Bewahrheitung… ihm unsagbar graue, anvertraut hat: nur mit leiser Stimme und mit allen Zeichen des tiefsten Entsetzens sprach er davon. Und er litt in der Tat so tief am Leben, dass die Gewissheit der ewigen Lebenswiederkehr für ihn etwas Grauenvolles haben musste. Die Quintessenz der Wiederkunftslehre, die strahlende Lebens-apotheose, welche Nietzsche nachmals aufstellte, bildet einen so tiefen Gegensatz zu seiner eigenen qualvollen Lebensempfindung, dass sie uns anmutet wie eine unheimliche Maske.
(p. 222)
Het is een voortreffelijk boek dat naar mijn smaak veel te weinig geraadpleegd wordt en dat helaas zelfs nooit aan een tweede druk toegekomen is. Het kon niet op tegen de officiële door het Nietzsche-Archiv gepropageerde Nietzsche-interpretatie. En die zag dus weinig in het boek van Lou von Salomé. Heel merkwaardig – merkwaardig omdat het tegendeel zo zeer op haarzelf van betrekking is en hier de zaken zozeer op hun kop worden gezet – is het oordeel van Elisabeth (p. 199): ‘was hat sie alles in diesem Buche erfunden! Gespräche, die nie stattgefunden. Mitteilungen aus Briefen, die nie existiert haben, und Tatsachen, die nie geschehen sind!’ Je moet maar lef hebben!
Tenslotte moeten we het woord geven aan Nietzsche zelf. Eerst over Lou. Er bestaan aantekeningen van Nietzsche over haar die waarschijnlijk stammen uit de tijd vlak na Tautenburg en waarvan Elisabeth in haar biografie alleen dreigend zegt dat ze bestaan maar dat ze dermate negatief over Lou zijn dat het onfatsoenlijk zou zijn ze af te drukken. Ze zijn dan ook nooit ergens afgedrukt en pas voor het eerst te vinden in de Nietzsche-Documente pp. 262-263. Men leze ze wel niet met de ogen van de moralistische Elisabeth, maar met die van haar broer die juist de Genealogie der Moral en het Jenseits Gut und Böse had geschreven.
Nun hat Lou das Gerede in Umlauf gesetzt durch Frau Gelzer und meine Schwester
gerade Lou!
Das ist eine Grausamkeit des Schicksals Mitleid Hölle Ertragen von Schmerz; – Selbstüberwindung
ungeheuer
‘ein Gehirn mit einem Antlitz von Seele’
Charakter der Katze – des Raubthiers, das sich als Haustier stellt
das Edle als Reminiszens an dem Umgang mit edlen M(enschen) ein starker Wille, aber ohne grosses Objekt
ohne Fleiss u Reinlichkeit ohne bürgerliche Rechtschaffenheid grausam versetzte Sinnlichkeit
rückständige Kinder – in Folge einer geschlechtlichen Verkümmerung und Verspätung
Der Begeisterung fähig ohne Liebe zu M(enschen), doch Liebe zu Gott
Bedürfnis der Expansion
schlau und voll Selbstbeherrschung in Bezug auf die Sinnlichkeit der Männer
ohne Gemüth und unfähig der Liebe
im Affekt immer krankhaft und dem Irrsinn nahe
ohne Dankbarkeit, ohne Scham gegen den Wohlthäter
untreu und jede Person im Verkehr met jeder andern preisgebend
unfähig der Höflichkeit dez Herzens
abgeneigt gegen die Reinheit und Reinlichkeit der Seele ohne Scham im Denken immer entblösst gegen sich selber gewaltsam im Einzelnen
unzuverlässig
nicht ‘brav’
grob in Ehrendingen’
Wat Nietzsches eigen gevolgtrekking uit deze karaktereigenschappen is wil ik belichten vanuit een brief van dezelfde tijd aan Ida Overbeck (Dokumente p. 338) waar hij schrijft (over Lou):
Mir fehlt sie, selbst noch mit ihren schlechten Eigenschaften: wir waren verschieden genug, dass aus unsern Gesprächen immer etwas nützliches herauskommen musste, ich habe Niemanden so vorurtheilsfrei, so gescheut und so vorbereitet für meine Art von Problemen gefunden.
Nietzsche over zus Elisabeth
En dan Nietzsche over zijn zuster. Daar bestaan een aantal documenten over die tijdens haar leven – ze stierf in 1935 – nooit bekend zijn geworden. Aantekeningen als die te Nizza voorjaar 1884 geschreven ‘Ich bin Deine unbescheidene Moralschwätzerei gründlich müde’ of ‘Ich habe noch niemand gehasst, Dich ausgenommen!’ zijn ook niet zo passend in het beeld van congenialiteit tussen broer en zus. Een van de onthullendste documenten acht ik het ontwerp voor een brief die nooit verzonden werd – of misschien ook wel, maar dan later toch weer ‘kwijtgeraakt’ – van Nietzsche aan zijn moeder. Ze stamt uit Nizza, februari 1884.
‘Het domste is, dat een onbegrensd absurde liefde van mijn zus mij noodzaakt mijn al te vergoelijkende houding t.o.v. haar op te geven… Ik mag wel zeggen dat mijn zus een ongeluksbode is; het is haar nu al zes keer in twee jaar tijd gelukt mij midden in mijn hoogste en zaligste gevoelens – gevoelens zoals ze op de wereld zo zelden aanwezig zijn – een brief op mijn dak te sturen die al te zeer de laag-bij-de-grondse smaak van het al-te-menselijke met zichdroeg… Ook in Rome en in Naumburg was ik er verbaasd over hoe zelden ze iets zegt dat mij niet in het verkeerde keelgat schiet… Na elke brief van haar ben ik verstomd geweest over de vunzige, achterbakse manier waarop ze over juffrouw Salomé praat… Op een brief zoals die laatste van mijn zus is het enigst juiste antwoord eigenlijk enkel een paar fikse oorvijgen. Ik heb me al jaren tegen Liesbeth verweert als een wanhopig dier, maar ze scheidt maar niet uit me te treiteren en vervolgen.
Lieden zoals mijn zus er een is moeten onverzoenlijke vijanden zijn van mijn manier van denken en van mijn filosofie. Dat ligt nu eenmaal zo in de aard der zaken besloten.
Ik ben nu al enkele jaren als een dodelijk getroffen beest op de vlucht voor mijn zus; ik heb haar gesmeekt me met rust te laten, maar geen moment heeft ze haar prooi losgelaten. Ik was bang de vorige herfst naar Naumburg te komen omdat ik me dan aan haar vergrepen had; ben daarom raad wezen vragen bij Overbeck. En nu stelt zij zich aan alsof ze helemaal nergens schuld aan heeft.
Je mag tegen dat meisje (Lou dus) bezwaren aanvoeren, welke je wilt – maar wel andere dan die van mijn zuster – maar ondanks dat blijft ze wel het meest begaafde en tot nadenken gezinde wezen dat ik ooit ontmoet heb. En hoewel we in onze meningen geenszins overeenstemden – net zo min als dat met Rée het geval was – waren we toch elk half uurtje dat we samen waren gelukkig over het vele dat we van elkaar konden opsteken. En het is niet zo maar dat ik in de laatste twaalf maanden de hoogste prestatie geleverd heb. Gewaarschuwd waren we allebei voldoende voor elkaar, en hoewel we niet op elkaar verliefd waren was het toch ook niet nodig deze band die voor ons en voor anderen zo nuttig was, op te geven.
Literatuur
Lou Andreas-Salomé: Lebensrücklich, Frankfurt aM 1977 (3) (thans ook vertaald in de serie Privé-Domein) |
Lou Andreas-Salomé: Friedrich Nietzsche in seinen Werken, Wien 1984 |
Carl Albrecht Bernoulli: Franz Overbeck und Friedrich Nietzsche, Eine Freundschaft, 2 Bd., Jena 1908 |
Rudolph Binion: Frau Lou, Nietzsches wayward disciple, Princetown, 1968 |
Ivo Frenzel: Nietzsche, Hamburg 1973 (8) |
C.P. Janz: Nietzsche, Band II, Frankfurt aM 1978 |
Elisabeth Förster-Nietzsche: Der einsame Nietzsche, Leipzig 1914 (2) |
Friedrich Nietzsche Paul Rée Lou von Salomé. Die Dokumente ihrer Begegnung, Frankfurt aM 1971 |
H.F. Peters: Lou Salomé, haar leven en haar vriendschap met Nietzsche Rilke Freud, Rotterdam 1968 (vert. v. My Syster, My Spose, New York 1962) |
Erich F. Podach: Ein Blick in Notizbücher Nietzsches, Heidelberg 1963 |
Erich F. Podach: Friedrich Nietzsche und Lou Salomé. Ihre Begegnung 1882, Zürich u. Leipzig 1937 |
Karl Schlechta: Nietzsche Chronik, Munchen Wien 1975 |