
Dat staat nergens in de dogmatiek,
hoogstens in het boek van de gezangen,
dat het diepste menselijk verlangen
wordt vervuld met zingen en muziek,
dat de rechter op die dag der dagen
waar de dichter van geschreven heeft
niet van straf en oordeel zal gewagen
maar het teken voor het zingen geeft,
en dat dan de engelen in kringen
ieder op zijn eigen instrument
spelen en de zaligen dan zingen
ziende op de grote dirigent
die de maat van de muziek der sferen
slaat met beide handen hoog omhoog,
tronende in heerlijkheid en ere
op de banen van de regenboog.
voor Jan van Biezen
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis, p. 60-61
❦
De lezer(es) herkent het Dies Irae in de tekst. Jan van Biezen (1927-2021) aan wie dit gedicht is opgedragen was de muzikale compagnon van Schulte Nordholt. Samen gaven ze het boek ‘hymnen’ uit (met o.a. het Dies Irae). Schulte vernederlandste het kerklatijn, Biezen maakt het gregoriaans zingbaar. Weet u meteen waar het Liedboek (1973) z’n mosterd vandaan haalde, toen ze een hele reeks oud-kerkelijke hymnen opnam. Zingen met de kerk van eeuwen, in de gemeenschap der heiligen. Dat doet dan meteen weer denken aan het laatste (7de) couplet van gezang 466 (How sweet the name of Jesus sounds – John Newton) vertaald door Willem Barnard. Als je het origineel opslaat, besef je dat je hier niet Newton, maar Barnard hoort:
O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.
