Elmelunde – Ecce Homo

I

Het landschap ziet er zo zachtmoedig uit
alsof het lente was, en overdag,
als in een droom, de sterren aan de hemel
stonden te stralen, en de bloemen lagen
als druppels bloed over het veld verspreid.

In ieder voorjaar bergt zich het verraad
van pijn en dood en midden op de dag
wordt het weer nacht, onder de koude sterren
spreidt zich een sneeuwveld uit waarin de sporen
van zwermen hongerende vogels staan.

Er is een stilte in de schepping Gods
die oorverdovend is, een duisternis
verblindender dan duizendvoudig licht.
En in de liefelijke schijn der dingen
schuilt een geheim van onverzadigd leed.

II

Zoals het hoort, het voorspel heeft zich al
afgespeeld in de hemel, nu begint het spel,
een spel in één bedrijf, voor één persoon, een heer.

Alles vloeit samen in die éne man.
Toneelknechten als engelen gekleed
in wit en zwart, als dag en nacht, staan klaar
en tillen de gordijnen, zijn gewaad,
statig omhoog, en tonen het toneel,
zijn wreedgetekend lichaam: zie de mens.

Dat is de titel en de inhoud is
dat al het leed -vandaar de statigheid –
dat mensen lijden hier geleden wordt,
dat dit het drama is van iedereen,
het spel, de ernst, de duisternis, het licht.

Hij die het speelt wordt er verlegen van,
staat er verbijsterd bij en laat het gaan,
zo teder en zo weerloos als een God.

J.W. Schulte Nordholt, uit de bundel Contrafacten