Poem by Elia Levita (in fine of his grammar: Bachur). in every verse, which each occurrence of ערבים, the word should have a different (dinstinct) meaning. Biblical Puzzle. Levita claims it can be solved by finding a corresponding bible text. Except for the 11th, which is playing with the numerical value of hebrew words (gematria). This is how it looked in the original edition. (titel: shiri ha-mechaber, he author’s poem)
This is how it looks today (copied from wikisource. NB: E l i h w is enhanced in the first line.
The introductory phrase בעשרה לשונות ערבים נאמר שיר זה / וכן עניתי אל תבזה announces the poem (10 meanings), followed by a prayer (transcribed: “ba’ashra leshonot arvim ne’amer shir ze / vekan aniti el tivza” (in ten meanings the word ‘aravim’ is pronounced in this poem / and so I say: ‘Do not despise’)
בעשרה לשונות ערבים נאמר שיר זה / וכן עניתי אל תבזה
I will praise my God and bow; to the Fashioner of light and the One who brings on evenings
Genesis 1:5 – “And there was evening and there was morning…” The name of the prayer (‘the bringer of the Evening) , מַעֲרִיב עֲרָבִים / ma’ariv aravim,
Dit lied is in Duitsland nooit echt populair geweest (i.t.t. tot Nederland via een vertaling die geen vertaling is ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis’ – zie onder, want hierover gaat het artikel). Jammer want het is eigenlijk een mooi lied, ontdekte ik toen ik de originele tekst zocht en vond. Het blijkt een zeer compact gedicht te zijn, met een aparte opbouw (korte 3de regel in het midden, rijmend op de vorige). De blikrichting gaat van buiten naar binnen. Het is een bezinnend gedicht. Bij recitering en/of zang hangt alles af van de sfeer die je kiest. Het is de toon die de muziek maakt. Het lied (gedicht) dateert uit 1676.
De tekst
Meine Liebe hängt am Creutz! Ich will Ihn daselbst umfassen, und nicht lassen, daß er durch sein theures Blut mache mich gerecht und gut.
Meine Liebe hängt am Creutz! was häng ich denn an den Brüsten schnöder Lüsten? wäre doch die Welt nur mir, und ich auch gecreutzigt ihr.
Meine Liebe hängt am Creutz! Ich will seiner stets gedencken, wenn mich kräncken Sünde Tod und Teufel Höll, Er macht selig meine Seel.
Deze drie strofen ‘behandelen’ elk een manier van kijken naar ‘mijn gekruisigde liefde’. Alle drie bezinnend. De blik gaat eerst naar Jezus (‘Meine Liebe’ die aan het kruis hangt), maar slaat meteen naar binnen. Couplet 1: ‘Meine Liebe’ (Hij die ik liefheb) is gekruisigd, maar ik laat hem niet los, sterker nog: wil hem ‘omvatten’ (bijna omarmen: associatie met de kruismeditaties uit de Middeleeuwen) want door zijn zelfgave (zijn bloed) redt hij mij. Couplet 2: ‘Meine Liebe’: het beeld verschiet, verschuift naar de liefde waarmee ik aan de wereldse lusten vasthang. Die wereld, ja ik, zou gekruisigd moeten worden. Dit gebeurt met krasse beeldspraak: ‘Was häng ich denn an den Brüsten / schnöder Lüsten’. Ook dit is geheel in lijn met de middeleeuwse geestelijke oefeningen aan de voet van het kruis (ad pectus) en met de Hooglieduitlegging van o.a. Bernard van Clairvaux als het over de ubera gaat). Couplet 3: Deze scène, dit beeld van ‘liefde’, houd ik voor ogen als ik zelf lijden moet. Gedachtenis (memoria) is de manier waarop dit gebeuren zijn kracht aan mij doorgeeft en mijn ziel zalig maakt.
De bron
Deze drie coupletten hebben voor het eerst het licht gezien in 1676 in een uitgave van een meditatief boek (voor de lijdenstijd). Ze staan rondom een crucifix gegraveerd. De auteur van dat boek is de Lutherse theoloog en historicus Adam Tribbechov (1641-1687).1. Hij schreeft dit boek in opdracht van zijn ‘baas’ (de hertog van Sachsen) aan wie het ook opgedragen is, zij het dat de opdracht kwam van de vader (Ernst) en het is opgedragen aan de zoon (Friedrich) – 1675 was het sterfjaar van eerstgenoemde. Het vermoeden dat Adam zelf de dichter is van de drie strofen die de afbeelding sieren wordt bevestigd door de heel precieze toewijzing van de eerste drie strofen van dit lied aan D(octor) Adam Tribbechov in de gezangenbundel, die in 1724 in Gotha verscheen (afbeelding, zie verderop).
De drie strofen staan rondom de afbeelding van Jesus crucifixus (op een hartvorm). Boven de afbeelding: “Meine Liebe ist gecreuziget” (een citaat uit de brief van kerkvader Ignatius aan de Romeinen (7,2; Amor meus crucifixus est). In het voorwoord verwijst de auteur expliciet naar Ignatius, en noemt dit dienst levensmotto. Onder afbeelding: “Ich halte ihn und will Ihn nicht lassen” (een referentie naar Genesis 32, Jacob aan de Jabbok?). Op de linkerpagina de eigenhandig geschreven opdracht aan (hertog) Friedrich.
De titelpagina van het boek
TITEL: Die gecreuzigte Liebe / Das ist: Andächtige Betrachtung einer gläubigen Seelen / Uber die Historia des bittern Leidens und Sterbens Jesu Christi unsers HERRn und Heylandes... Auff Gnädigsten Fürstl. Befehl… von Adam Tribbechov
De gedachtengang uit dit gedicht keert terug in “Die XIV. Betrachtung der Passions-historia”, volgend op de beschrijving van de kruisiging. In die meditatie spreekt de ziel de gekruisigde aan (Liebster Jesu…) en maakt dan dezelfde drievoudige overweging maar dan in gebedsproza (paragrafen 29-31, p. 214-216).
Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis (een ander lied)
Dit gedicht zal in het Duits genoten moeten worden, vrees ik, want de Nederlandse tekst, die wij kennen is geen vertaling, maar een vrije bewerking uit de 19de eeuw: ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis‘ (Ahasverus van den Berg). Ik leerde het als kind op school (waarom dit passielied? Het was een makkelijk aan te leren tekst met ditto melodie, vermoed ik). Ik vond het toen al mooi. Dat had niet met de inhoud te maken (dat waren klanken zeer gelijkend op diegene die zondag aan zondag door de oude kerk galmden in preken), maar met de versvoet, ritme, klank, rijm en melodie . De vertaler – ds. Ahasverus van den Berg (1733-1807) – heeft het oorspronkelijke meditatieve lied echter omgevormd tot een preek over het plaatsbekledend lijden van Christus. Het is in 1806 opgenomen in de ‘Evangelische Gezangen’. Vakkundig gedaan, maar nu ik het origineel voor me heb, zeg ik toch vooral : Jammer! De naar binnen gerichte, bezonnen, bijna mystieke sfeer van het Duitse gedicht is namelijk weg. Het is – sorry Ahasverus – prekerig. En teveel platitudes in plaats van overpeinzingen, verlustiging in uiterlijkeheden (wonden) in plaats van verinnerlijking. Omhaal van woorden in plaats van beknoptheid (zeker als je de later geschrapte coupletten ook nog eens leest). Kortom, Mijn Verlosser hangt aan ‘t kruis is een ander lied dan dit gedicht. Het feit dat hij 10 coupletten schreef en het originele lied er maar drie heeft (later is een 4de toegevoegd door iemand anders) zegt eigenlijk al genoeg.2. Vandaar een herkansing, niet voor het in Holland stukgezongen 18de/19de eeuwse lied, maar voor het onbekend gebleven 17de eeuwse Duitse gedicht.
De dichter is Adam Tribbechov
Adam Tribbechov (1641-1687) , is een Lutherse theoloog (professor Gotha) en ‘superintendent’ (Lutherse variant van bisschop) met grote belangstelling voor de kerkgeschiedenis. De tekst is zeer katholiek (NB: dat is geen tegenstelling met Luthers), een gebalde, korte meditatie aan de voet van het kruis. De titel van het boek (en de motiefregel het lied) lijkt ontleend aan een zeer geliefde tekst uit de brief aan de Romeinen van de kerkvader Ignatius van Antiochië Amor meus crucifixus est(“Mijn liefde is gekruisigd”. Ignatius verwijst daarbij niet naar de gekruisigde, maar naar zijn begeren om te willen blijven leven hier op aarde. Dat begeren (die ‘amor’) is gekruisigd. NB: dat is de inhoud van het tweede couplet. 3 Adam Tribbechov heeft met de keuze van deze titel, beginregel, heel bewust een double entendre geïntroduceerd, en in zijn gedicht dus ook uitgewerkt (couplet 1 en 2). Enfin: allemaal – nu wat ver van ons afstaande, maar toen heel gebruikelijke – beeldtaal voor een geestelijke oefening: ‘zich te binnen brengen, eigen maken, in zich opnemen via de zintuigen en het gevoel, wat Christus heeft gedaan/geleden’. Het besef van dankbaarheid, liefde die wederliefde oproept, alle aardse lust en lijden relativeert, en de belijder tot een nieuw engagement drijft : een upgrade van het menselijke ethos.
… en niet Benjamin Schmolck
Benjamin Schmolck (1672-1737) wordt gewoonlijk als auteur genoemd in de Nederlandse taalwereld (niet in de Duitse. Daar wordt dit tamelijk onbekende lied wel correct toegeschreven aan Tribbechov). Schmolck was in 1676 nog maar 3, hooguit 4 jaar. Dus exit Schmolck. De toeschrijving van dit lied aan deze veelschrijver – o.a. bekend van cantateteksten getoonzet door Telemann – lijkt terug te gaan op het boek dat A.W. Bronsveld in 1917 wijdde aan het ontstaan van de ‘Evangelische Gezangen’ (1806). Bronsveld kent het Duitse origineel niet, en vermoed dat Ahasverus van den Berg een lied van J.A. Schlegel als voorbeeld heeft genomen voor zijn lied. Dat lied van Schlegel is op zijn beurt weer een aanpassing/bewerking van …. komt ie … een lied van Schmolck4. Dat lied heeft een duidelijk andere versstructuur, en is thematisch verwant. Deze verlegenheidssuggestie is dus in de daaropvolgende jaren canoniek geworden. Niemand heeft de moeite genomen het te controleren. Jammer. Ad den Besten (Compendium) vermeldt zelfs zonder verpinken dat het in Schmolck’s verzamelbundel Sämtliche Trost- und Geistreiche Schriften, staat. Niet dus.
De melodie
De melodie? Degene die wij kennen komt voor in een mooie zetting van Christian Friedrich Witt (kapelmeester te Friedenstein), gepubliceerd in diens Psalmodia sacra 1715. Deze interessantie uitgave bevat 762 gezangen, waarvan 351 met melodie en becijferde bas (in de appendix nog eens 12 gezangen met 5 melodieën). Ca. 100 nieuwe melodieën, die waarschijnlijk (dus) van Witt zullen stammen. Zoals onderhavige! Dus, schrijf maar op: melodie, waarschijnlijk Christian Friedrich Witt. Het is de gekende melodie (maar net niet helemaal en natuurlijk versierd), met een becijferde bas. Een geestelijke aria voor de ‘Haus-andacht’.
Psalmodia Sacra – liederen met zettingen van Chr. Fr. Witt
Deze melodie en het lied heeft daarna een zekere bekendheid genoten. Nooit een topper geworden. Interessant is wel de opname in de Johannespassie van J.F. Fasch (‘O wir armen Sünder – Johannespassie’), kapelmeester in Zerbst, op Goede Vrijdag 1723.
Hieronder nog iets curieus: 66 Stücke für Tasteninstrument (Orgel) – J.C. Kuhnau ?) een Manuscript met klavier(orgel) stukken. Berlijn 1772 staat erop.
For completeness een fotovan het lied van Ahasverus van den Berg uit de Evangelische Gezangen, nr. 124
Eerste gezangboekuitgaven (Gotha 1691/1724)
De opname in een gezanboek vindt ook plaats in Gotha (thuisregio), een bijlage van het Geistliches Gesangbuch (Gotha, 1691, nr. 7. p. 483), daar aangevuld met een vierde strofe van de hand van Johann Heinrich Rumpel, destijds professor aan het gymnasium in Gotha (†1699). Voorzover ik weet is dat ook de eerste keer dat het ‘als lied’ gedrukt wordt.
Gothaisches Gesagbucht (1691) – Anhang.
In de herdruk van 1724 wordt alle keurig toegewezen: D(octor) Adam Tribbechov, en het 4de couplet niet van hem, maar Joh. Heinr. Rumpel.
(vermeerderd) Gothaische Gesangbuch, nr. 118. (1724)
P.S.
1 de stichtelijke werken van Tribbechov
Naast veel theologische werken (Latijn), heeft Trebbichov twee stichtelijke werken geschreven, beide in opdracht van de Hertog van Sachsen (Ernst I, bijgenaamd ‘De vrome’, overleden 1675). Hier de volledige titels: „Andachten vom ewigen Leben, aus dem Freuden-Spiegel des ewigen Lebens Dr. Phil. Nicolai gezogen“ (1674). Als ik het goed begrijp is dit boek wel geschreven, maar pas na de dood van Adam Tribbechov door diens zoon uitgegeven, postuum dus. Het tweede boek in opdracht is het onderhavige: „Die gecreutzigte Liebe, Das ist: Andächtige Betrachtung einer gläubigen Seelen über die Historia des bittern Leidens und Sterbens JESU CHristi“ (1676). No in opdracht van hertog Ernst, maar opgedragen aan hertog Friedrich, de opvolger. Redelijk succesrijk, want er zijn herdrukken bekend uit 1695, 1718, 1720. Best de moeite waard om eens door te bladeren. https://books.google.be/books?id=pjifPZTpQCAC&printsec=frontcover
2 Ignatius, brief aan de Romeinen (Grieks-Nederlands)
ζῶν “γὰρ γράφω ὑμῖν, ἐρῶν τοῦ ἀποθανεῖν. ὁ ἐμὸς ἔρως ἐσταύρωται, καὶ οὐκ ἔστιν ἐν ἐμοὶ πῦρ φιλόλον’ ὕδωρ δὲ ξῶν καὶ λαλοῦν” ἐν ἐμοί, ἔσωθέν μοι λέγον’ Δεῦρο πρὸς τὸν πατέρα. Want al levend schrijf ik jullie terwijl ik verlang (eroon) te sterven. Mijn verlangen (eros) is gekruisigd, en er is in mij geen vuur meer dat wereldse dingen wil (filolon = filo-kosmon?), maar water dat leeft en spreekt in mij, dat van binnenuit tot mij spreek: Kom tot de vader.
In 1976 verscheen Duby’s bestseller bij Gallimard (Bibliothèque des histoires, éd. Pierre Nora): Le temps des cathédrales. Art et société 980-1420.Het werd een bestseller.
Zeker nadat de inhoud van dit boek door de auteur zelf in 9 afleveringen op de televisie was toegelicht. Producers: Roger Stephane en Roland Darbois. Duby doceerde ‘quasi live’: Schitterende beelden, fascinerende commentaren die de getoonde kunstvoorwerpen (reliekhouders, gebouwen, sculpturen, tympanen, schilderijen etc.) terugplaatsten in hun tijd. Uitgezonden februari-april 1980. Een nog groter succes dan het boek. Heruitzendingen: 1986 en 1995. De hoogtepunten hieruit heb ik in een playlist op youtube geplaatst (met nederlandse ondertiteling):
Afterlife
De Nederlandse vertaling verscheen in 1984: De kathedralenbouwers. Een geïllustreerde en geheel opnieuw bewerkte editie hiervan verscheen in 2024.
De bron van dit alles gaat terug tot begin jaren 1960, toen Duby als nog jonge historicus door de kunstuitgever Albert Skira werd gevraagd om de culturele inbedding te geven aan een selectie kunstobjecten, waarvan hij schitterende foto’s had laten maken. Drie boeken waren het resultaat, verschenen in 1966/7.
Na afloop van de TV-serie verscheen nog een laatste bewerking van deze stof van de hand van Duby. Een groot formaat kunstboek (veel afbeeldingen, de licht bewerkte tekst van de filmserie, en een selectie van bronteksten in de buitenmarge). Bij dat boek schreef hij onderstaand voorwoord. Daarbij gaat hij in op de verhouding ‘beeld’ en ‘woord’. De moeite waard.
De ontstaansgeschiedenis (Duby vertelt)
Préface uit: Georges Duby, L’Europe au Moyen Age. art roman, art gothique (Arts et métiers graphiques, 1979).
Préface
Vertaling/parafrase
Il y a vingt ans, Albert Skira me proposait de travailler à la collection qu’il intitula, plus tard, « Art Idées Histoire ». Son but : situer les formes artistiques parmi ce qui les environne et préside à leur création, montrer, d’époque en époque, la signification de l’œuvre d’art, la fonction qu’elle remplit sous son apparente gratuité, les rapports qu’elle entretient avec les forces productives, avec une culture dont elle est une expression parmi d’autres, avec la société dont elle nourrit les rêves.
Twintig jaar geleden stelde Albert Skira mij voor om mee te werken aan de collectie die hij later de naam Art Idées Histoire gaf. Zijn doel: artistieke vormen terugplaatsen in het milieu dat hen omringt (habitat) en waaruit ze voortkomen; en dan laten zien – van het ene tot het andere tijdperk – wat een kunstwerk betekent, welke functie het vervult (een kunstwerk lijkt gratuit, maar is dat niet); en dan wil ik laten zien hoe zo’n kunstwerk zich verhoudt tot de productiekrachten, tot de cultuur waarvan ze een uitingsvorm is, temidden van andere; kortom ik wil aan het licht brengen hoe elk kunstwerk verbonden is met de maatschappij waarvan ze de dromen voedt.
Le projet me plut : à ce moment, je commençais justement de m’interroger sur ce qui relie les formations sociales aux formations culturelles, le matériel à ce qui ne l’est pas, le réel à l’imaginaire. J’écrivis donc un, deux, puis trois de ces livres, traitant du Moyen Âge occidental entre la fin du Xe et le début du XVe siècle. Ils parurent en 1966 et 1967. Déjà, dans ce premier ouvrage, le texte et l’image se trouvaient nécessairement accordés.
Dit project sprak mij aan: zeker omdat ik op dat moment ook zelf bezig was me vragen te stellen over de verbanden tussen sociale structuren en culturele formaties, tussen het materiële en het immateriële, tussen het reële en het imaginaire. Ik schreef dus één, twee, en uiteindelijk drie boeken over de middeleeuwse westerse wereld tussen het einde van de 10e en het begin van de 15e eeuw. Ze verschenen in 1966 en 1967. Reeds in dat eerste werk waren tekst en beeld op zo’n manier aanwezig, dat ze op elkaar afgestemd waren.Logisch.
En 1974, Pierre Nora m’incite à reprendre, à rajeunir, à concentrer cet essai. Il devient « Le Temps des cathédrales ».
In 1974 moedigde Pierre Nora mij aan om dit essay te hernemen, op te frissen en te condenseren. Dat werd Le Temps des cathédrales.
Roger Stéphane juge qu’il y a dans ce livre matière à composer une série de films pour la télévision. Roland Darbois, Michel Albaric, lui-même et moi, nous entreprenons ensemble de traduire. C’est bien de cela qu’il s’agit, de la translation d’un langage à un autre, tout différent, de construire un nouveau discours. Lui imprimer son rythme. Placer où il convient les étapes, les temps forts, les passages. Bâtir l’armature sur quoi viendront se disposer les images. Car cette fois, les images sont souveraines.
Roger Stéphane zag in dit boek stof voor een televisieserie. Roland Darbois, Michel Albaric, Stéphane en ik, met ons vieren zetten we ons aan de ‘vertaling’. Want dat is precies waarover het gaat, een ‘vertaling’ van de ene taal in een andere, die er totaal van verschilt; Je moet een nieuw verhaal (discours) opbouwen. Dat moet z’n eigen ritme vinden, een natuurlijk aanvoelende indeling. Je moet hoogtepunten markeren, en overgangen goed plaatsen. Kortom een raamwerk opbouwen waarop de beelden zullen worden geplaatst. Want deze keer (ik hoor daarin: anders dan bij het boek, dat hij zopas heeft vermeld…) zijn de beelden soeverein.
Roland Darbois part les recueillir. Il les assemble. Devant ce premier montage, je place un commentaire. En fonction du texte parlé, le texte visuel est une dernière fois remanié. Ici l’oeuvre s’achève.
Roland Darbois ging op pad om ze (de beelden) te maken. Hij bracht ze samen. Tegenover (voor, ten overstaan van) deze eerste montage plaatste ik een commentaar. In functie van de gesproken tekst, werd de visuele tekst nog een laatste keer aangepast. Hier bereikt het werk zijn voltooiing. (meerzinnig: het is afgelopen, klaar, maar ook voltooiing. Volbracht, afgerond)
Je lui dois beaucoup. Les moyens employés lors des tournages révélaient d’abord ce que je n’avais pu voir : les détails, par exemple, du tympan de Conques, des nefs de cathédrales vidées de leur mobilier moderne, Cangrande dormant de son dernier sommeil sur les hauteurs du tombeau qu’il fit édifier à Vérone. Le profit toutefois vint principalement de ce qu’un autre regard s’était porté sur les oeuvres d’art : en cours de route, d’autres choix s’étaient imposés, et les montages successifs, juxtaposant de manière inattendue des images, provoquaient des confrontations, suscitaient des réflexions nouvelles. Ceci rend compte de l’écart sensible entre le texte du livre dont nous sommes partis et celui-ci. Je le présente sans retouche, tel qu’il fut élaboré dans le vif d’une première impression visuelle, tel qu’il fut dit.[2]
Ik heb veel aan hem (Stephane) te danken. De gebruikte filmtechnieken onthulden wat ik met het blote oog niet had kunnen zien: de details van het timpaan van Conques, de schepen van kathedralen ontdaan van modern meubilair, Cangrande die in zijn laatste slaap rust boven op het grafmonument dat hij in Verona voor zichzelf had laten bouwen. Maar de grootste winst lag elders: in een andere blik op (manier van kijken naar) de kunstwerken; tijdens het proces, al doende, drongen zich andere keuzes op, en de opeenvolgende montages, waarin beelden op onverwachte wijze naast elkaar werden geplaatst, riepen nieuwe confrontaties op, en verwekten nieuwe inzichten. Dit verklaart het merkbare verschil tussen de tekst van het boek waarvan we zijn vertrokken en dit boek. Ik bied hier nu de tekst aan, ongeretoucheerd, zoals hij werd uitgewerkt nog onder de indruk van wat het oog net voor het eerst had gezien, zo zoals hij werd uitgesproken.
Ces phrases ont été parlées. Devant un public immense, divers. L’important était qu’elles ne détournent pas l’attention de l’image. A l’image elles sont entièrement soumise, subordonnées. Elles en sont inséparables. Leur seule raison d’être est d’aider à mieux saisir son sens. Elles sont ici fixées simplement, pour mémoire.
Deze zinnen hebben hardop geklonken. Voor een groot en divers publiek. Daarbij was het belangrijk dat ze de aandacht niet van de afbeelding zouden afleiden. Ze zijn helemaal aan de afbeelding onderworpen, totaal ondergeschikt. Ze kunnen er ook niet van losgemaakt worden. Hun enige grond van bestaan is: [de kijkers] helpen om de betekenis (van de afbeelding) beter te vatten. Ze zijn hier vastgelegd, gewoon, pro memorie.
[2] In de druk (tekst-editie) van Flammarion / Champ uit 1984 breekt de tekst hier af. Het oorspronkelijke voorwoord hoort echter bij de geïllustreerde editie (1979 – AMG) en gaat dus nog even verder. Significant.
Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) publiceerde in 1974 Contrafacten. In deze bundel staan prachtige (zelfgemaakte) zwart-wit foto’s op de linkerpagina. Daarnaast staat dan een gedicht, tegenover de foto: contra-factum. Beide zeggen hetzelfde, maar gebruiken een ander communicatiemedium. Een zeer geslaagd experiment, deze eigentijds variant op de eens zo geliefde ’emblemata’ gedichten.
De titel van elk gedicht is de locatie van de foto. Gebouwen, landschappen. Er zijn geen mensen te bekennen, maar toch gaat het over de mens, altijd. Dat rare intrigerende dubbelwezen. En over diens God. Ja, natuurlijk, want de Schepper van al is niet de mens.
Hieronder het gedicht waarmee de bundel opent.
Woord en beeld
Dankbaar voor het zonlicht van omhoog ga ik door ‘t gezaaide van de geest, en ik oogst met een aandachtig oog wat mij altijd dierbaar is geweest.
En ik schrijf met een bezonnen pen woorden van verwondering erbij, omdat ik zo diep verbonden ben met die wereld, zij weerspiegelt mij.
En zo keer ik door een spiegel heen in het land terug waar woord en beeld zijn verzoend en als geliefden één, waar het leven niet meer is verdeeld
Geduldig aan de deurpost de getuige van eeuwen menselijke nijverheid. Hij hakt een kleine holte in de tijd, een uitzicht, zie: de eerste heidenen buigen
voor de gekruiste god, de eerste berken worden geveld, een bedehuis verrijst, waar men in boers Iatijn de hemel prijst. En hout wordt steen en steen wordt witte kerken,
die in de donkere wouden van het eiland oplichten zoals sterren in de nacht. Zo hakt die kleine man met groot geduld een holte in de tijd die hem omhult en baant voor zich en voor zijn nageslacht een weg van vrede naar de nieuwe heiland.
Hoog op de grafheuvel staan in het licht als vaandels in de ochtend opgericht, als menhirs op een oeroud dodenveld in ringen van bezwering opgesteld, als mensen uit het land van Henry Moore, als grote godenbeelden van ivoor, als tekens van een onvertaalde taal de stille torens van de kathedraal.
Een oud geboomte dat geworteld is in ondoorgrondelijke duisternis, stug van gestalte, door de wind verweerd, de zon getekend, diep geprofileerd, weerbarstig staande in de trage tijd, reikhalzend naar de zon der zaligheid.
J.W. Schulte Nordholt
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 12-13
De lezer(es) herkent het Dies Irae in de tekst. Jan van Biezen (1927-2021) aan wie dit gedicht is opgedragen was de muzikale compagnon van Schulte Nordholt. Samen gaven ze het boek ‘hymnen’ uit (met o.a. het Dies Irae). Schulte vernederlandste het kerklatijn, Biezen maakt het gregoriaans zingbaar. Weet u meteen waar het Liedboek (1973) z’n mosterd vandaan haalde, toen ze een hele reeks oud-kerkelijke hymnen opnam. Zingen met de kerk van eeuwen, in de gemeenschap der heiligen. Dat doet dan meteen weer denken aan het laatste (7de) couplet van gezang 466 (How sweet the name of Jesus sounds – John Newton) vertaald door Willem Barnard. Als je het origineel opslaat, besef je dat je hier niet Newton, maar Barnard hoort:
O naam, eeuwige ademtocht, een sterveling ben ik, als eens mijn eigen adem stokt dan draagt mij uw muziek.
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 60-61
Vézelay is een stadje op een heuvel van 302 m (relatieve hoogte t.o.v. het omringende landschap: ca. 100m) in het departement Yonne (89), regio Bourgogne-Franche-Comté.
De geschiedenis is nauw verbonden met het klooster dat er in de 9e eeuw werd gesticht (eerst voor vrouwen, nadien voor mannen). Een trekpleister werd de abdijkerk in de 11de eeuw, toen een – op dubieuze wijze verworven – reliek van Maria Magdalena ‘wonderen’ begon te doen, en Vézelay één van de vier Europese startplaatsen werd voor de ‘camino ‘ (pelgrimstocht naar Santiago de Compostella, de Via Lemovicensis.
De belangrijkste gebeurtenissen – chronologie
Ca. 860 : Girart de Vienne (ook wel van Roussilon) en zijn vrouw Berthe stichten een vrouwenklooster in/bij Vézelay. Vanwege gevaren (invallen van de Noormannen) wordt de kerk al snel verplaatst naar de heuvel (beter verdedigbaar). wrsch. ca. 877. De kloosterkerk is gewijd aan Petrus en Paulus. De vrouwen worden mannen.
907: brand. De kerk wordt pas herbouwd/hersteld 926.
1026/27 (Al eerder invloed, maar nu ook geboekstaafd): de kloosterhervormingsbeweging vanuit Cluny neemt de regie van het klooster over.
1050 eerste officiële vermelding van de reliek van Maria Magdalena (wrsch. al eerder aanwezig): een mirakel wordt aan haar toegeschreven. Haar reliek is in de crypte tentoongesteld. Een legende over de ‘redding’ van de relieken uit de Provence rechtvaardigt de aanwezigheid. De kerk krijgt als derde heilige Maria Magdalena toegewezen. Wordt officieel startpunt van de Via Lemovicensis naar Santiago.
1058: paus bevestigt dat Vézelay bij het Cluny-netwerk hoort (tot 1162). Vézelay behoudt grote zelfstandigheid (bijv. abtbenoeming).
De ‘basilica’ uit de Carolongische tijd wordt te klein.Eerst wordt het koor aangepakt, daarna het schip (Romaanse stijl)
Ca 1100 : afbraak van het Carolingische koor.
1104: Inwijding van het nieuwe Romaanse koor. Nog altijd: boven de crypte.
De onderstaande afbeelding (archeology-based) laat de opeenvolgende bouwfasen zien van de 9de tot de 12de eeuw: Artikel https://journals.openedition.org/archeomed/2838. 1. Carolingische kerk. 2. Eerste uitbreiding ca. 1100 (Romaans koor). 3. nieuwbouw fase in twee etappes: 3a ca. 1120-1132 3b ca. 1132-1140 (voltooiing narthex en klooster)
1120, 21 juli (vooravond van het feest van Maria Magdalena): brand. Veel slachtoffers, en het hele schip naar de vaantjes (houten dak) Het koor met crypte blijft gespaard. Start van een nieuwe bouwcampagne… voor het schip. (3a)
1132: inwijding van ecclesia peregrinorum bisschop van Autun, bijgewoond door paus (Innocentius II)
1135, uiterlijk 1140: voltooiing van de hele structuur. Het portaal conceptueel voorbereid voor 1120, uitgevoerd gelijk op met de bouw van schip/narthex: 1120-1135. (Is dan de Westelijke gevel). De hele kerk is nu Romaans, tongewelven (barrel-vaults).
1146: Bernard van Clairvaux roept op tot een nieuwe kruistocht op de helling van de heuvel (richting Asquins). Ter herinnering wordt daar een kapel gebouwd (Cordeliers, met bijgebouwen)
1180-1215: het Romaans koor, wordt – nu pas ! – vervangen door een gothisch koor (kruis-rib gewelven – état 4). De kerk ziet er nu ongeveer uit zoals wij hem vandaag kennen. Met klooster natuurlijk (dat nu totaal weg is).
1240: toren en buitengevel worden voltooid (tot ca. 1250)
1260-1270: De relieken van Magdalena verliezen hun (aantrekkings-)kracht
1279: De paus verklaart het lichaam dat zich in Saint-Maximim-la-Sainte-Baume bevindt het echt lichaam van Madeleine is.
1280: Vézelay wordt een van de 16 franse steden, die ‘koninklijk domein’ zijn. Men blijft dus relatief onafhankelijk (d.w.z. de bisschop van Autun heeft niets te zeggen over de stad).
Na het verval van de pelgrimage, blijft klooster wel bestaan, maar krijgt een meer besloten karakter. De monniken breiden nog wel het gothische klooster kerkinwaarts uit (3 traveeën) zodat ze rond de crypte een soort eigen gothische kerk hadden.
ingekleurde tekening van Viollet-le-Duc, ‘stand van zaken’ die hij aantrof bij het begin van de werken. Hier ziet u duidelijk nog de 3 verhoogde traveeën, die dat deel van het schip uitlijnen met het gothische koor.
Viollet le Duc heeft deze gothische uitbreiding ongedaan gemaakt, d.w.z. deze drie traveeën afgebroken en daarna muren, gewelven, vensters terug opgebouwd conform de eerste 6 traveeën met hun Romaanse ton-gewelf. Zouden we nu niet meer doen, maar ik ben wel blij dat hij dat gedaan heeft.
1458: De zuidwestelijke toren vat vlam na een blikseminslag.
1538: Op verzoek van de monniken wordt het klooster geseculariseerd (François I-er). De kerk wordt een ‘collegiale’ kerk (met kanunniken). De kloostergoederen werden ‘in commendam’ gegeven, d.w.z. een externe persoon (leek of gewijd) kon de opbrengst ervan krijgen.
1569: Hugenoten bezetten de stad, vernielen het graf van Magdalena (de beenderen worden weggegooid). Ook de in de kerk aanwezige beelden worden ‘gestormd’. De sculpturen (tympaan en kapitelen) blijven gespaard.
1570: de rooms-katholieke liga probeert tevergeefs Vézelay te heroveren. Vézelay wordt één van de steden, waar ook de Hugenoten eredienst mogen vieren.
1793 Revolutionairen beschadigen de beeldhouwwerken, met name die van de portalen van de westgevel (ze zijn blijkbaar gek op ‘onthoofdingen’). Ook werden alle draagbare voorwerpen uit de kerk verwijderd en verkocht.
1795 De kloostergebouwen, die al gedeeltelijk waren afgebroken in 1760, werden gekocht door twee particulieren en met de grond gelijk gemaakt.
1819 De toren en het dak van de narthex worden door de bliksem getroffen en raken zwaar beschadigd.
1829 De inwoners maken zich ongerust over de bouwvallige staat van de basiliek (ze kerken in wat er van de oude kapittelzaal rest). Ze wensen het kerkgebouw te gebruiken, maar hebben niet de middelen om het te herstellen. Ze roepen de hulp in van het Ministerie van Binnenlandse Zaken…
1834. Prosper Merimée (inspecteur historische monumenten) komt poolshoogte nemen en stelt vast het een quasi een ruïne is, maar zonder meer bewaard/hersteld moet worden, vanwege de enorme cultuur-historische waarde (het tympaan alleen al…)
1840: Emmanuel Viollet-le-Duc neemt de werf ter hand, stut, breekt af, herstelt, studeert, reconstrueert, ver/herbouwt… 21 jaar later is hij klaar
1861: Het gebouw dat wij vandaag kennen staat er.
Eén plaatje (van de andere kant – Asquins) – Les Cordeliers
When entering the Sainte-Madeleine this is what your physical eyes see.
Dit is wat je ziet met je fysieke ogen als je de Sainte-Madeleine binnen gaat.
This is the mental image of it:
Dit is wat je geestesoog ziet:
Diagram of the half-circle of the central narthex tympanum of Sainte-Madeleine,
Vézelay, extended into a full circle (digital construction: Ferens/Rudolph).
from: Conrad Rudolph, Macro/Microcosm at Vézelay: The Narthex Portal and Non-elite Participation in Elite Spirituality in Speculum 96/3 (July 2021), p. 624. Overgenomen met permissie van de auteur.
Het enige dat in deze ontvouwing is weggelaten zijn de twee groepen apostelen, links en rechts. Ze komen verderop ter sprake.
SOURCE/BRON: Conrad Rudolph, “Macro/Microcosm at Vézelay: The Narthex Portal and Non-elite Participation in Elite Spirituality” Speculum 96/3 (July 2021) – open source
We zien dus niet zozeer Christus tijdens het Pinksterfeest, of het ‘Zendingsbevel’ (rond Hemelvaart) en z’n gevolgen – de twee meest gangbare identificaties, maar de hele wereld (macrokosmos) rondom de Heer der wereld, Christus, “De Mens” (microkosmos). In die tijd een heel gewone voorstelling van de schepping. Hieronder bijv. een illustratie van dit principe van ‘god-mens-wereld’ uit een vroeg 13de eeuwse editie van Hildegard van Bingen’s Liber Divinorum Operum (geschreven tussen 1163-1174). De triniteit is er ook: U ziet God/Vader/Schepper (bovenste hoofd), daaronder de Geest (rood) en dan in het midden de Zoon (de Mens). Ook de vier elementen zijn aanwezig. Dit visioen van Hildegard komt niet uit de lucht vallen. Zij ‘ziet’ de visie van bijv. Hugo van St-Victor of Honoré van Autun, twee geleerde monniken die begin 12de eeuw het wetenschappelijke terrein beheersten. Hun aller bron: Saint-Denis (Pseudo-Dionysius de Areopagiet).
De kosmische sfeer met ‘de Mens’ in het centrum Biblioteca Statale di Lucca, MS 1942, fol. 9r (vroeg 13de eeuw) – in Hildegard van Bingen ‘het boek van de goddelijke werken’
Wat zien we op het tympaan?
Ik kan verstaan dat u de logica van deze ‘ex-plicatie’ (ont-vouwing) niet meteen vat, daarom eerst een korte beschrijvende weergave van wat er op het tympaan te zien is. Uitgebreider kunt hier lezen
1 = verheerlijkte Christus
2 = twee keer 6 apostelen (links Petrus zeker want met sleutel rechts Paulus waarschijnlijk)
3-10 eerste halve cirkel = groepjes mensen (volken). In 6 mensen met hondskoppen, in 7 met afgeplatte neuzen (resp. cynocephali en scirit(i)ae – meer info)
11-12 = twee optochten van groepjes mensen (volken), beide richting centrum.
11 jagers en dan mensen die offers aanbrengen (van korenaren tot een stier).
12 volkeren, lijken soldaten bij te zijn, oo reuzen en mini-mensen (Pygmeeën) mensen met flaporen (panotii – meer info)
NB: bij de ontvouwing à la Conrad Rudolph wordt deze horizontale band uitgevouwen tot de onderste helft van de cirkel. (3-12 vormen dan één geheel)
13 = twee apostelen (Petrus en Paulus) die staande in de onderste band, zich tegelijk ook in het daarboven liggende register bevinden.
14-42 tweede halve cirkel = 29 medaillons, met aan het begin en einde nog twee halve medaillons (als je deze halve cirkel openvouwt, krijg je dus 30 médaillons). Wie goed kijkt (in het echt natuurlijk), ziet tussen 26-27 nog een half médaillon in de dierenriemplus cirkel. (hier aangeduid met een ‘?’).
Het zijn de 12 dierenriemsymbolen, afgewisseld met maand/seizoenstaferelen, maar de volgorde plaatsing is niet perfect, of wel (maar dan met een speciale bedoeling).
Christus staat afgebeeld in een mandorla (amandelvormig kader, duidend op een verheerlijkt bestaan) . Hij zit op een troon (zie afbeelding verderop). Hij wordt omringd door de twaalf apostelen, die bepaald niet statisch zijn afgebeeld. Ze hebben boeken bij zich (al dan niet opengeslagen). Dit is opvallend: geen Laatste oordeel (Conques, Autun, Moissac e.v.a.), geen hel, geen duivel.1. Wat dan wel? De hele mensenwereld in al z’n soms bevreemdende diversiteit wordt in de halve cirkel en de horizontale band weergegeven. Zij worden – via de apostelen – verbonden met de verheerlijkte Christus. En kijk nu eens naar deze Mensenzoon (uit wie, door wie, en tot wie alle dingen geschapen zijn, en in wie God ook alles weer zal bijeenbrengen (als onder ‘één hoofd’ – Efeze 1: ἀνακεφαλαιώσασθαι τὰ πάντα ἐν τῷ Χριστῷ: anakephalaiosis, re-capitulatie). Wat een harmonieuze gestalte inderdaad wat een ‘gracieuze’ houding (full of grace), en die golvende kleding, luchtig opwaaiend zelfs (de wind van de Geest?)… Wat een grootmeester die beeldhouwer, zo ca. 1140.
Het dichtstbij deze afbeelding komt nog een fresco (schilderkunst), dat de absis van privékapel van de abt van Cluny siert: Berzé-la-Ville. Daar troont Christus ook in heerlijkheid, de pantocratoor en heeft links en rechts van zich z’n apostelen (en onder zich de abten…). Hier in juxtapositie. De boeken zijn er ook, zij het deze keer in de vorm van boekrollen. Ook zijn Petrus en Paulus van plaats verwisseld (Petrus aan de linkerhand van Christus (hij ontvangt een boekrol en de sleutel). Paulus aan de rechterhand. Hij heeft reeds een boekrol in de hand.
En als je nu je blik verruimt, letterlijk, dan zie je niet alleen de mensenwereld in al z’n diversiteit rondom de verheerlijkte Heer (in de ‘eerste cirkel’), maar ook de hele natuurwereld. Die zit in de tweede halve boog die het geheel omkadert: = de tekens van de dierenriem (= de tijd) afgewisseld met de menselijke arbeid hier op aarde per seizoen geordend (Alles heeft z’n tijd).
Op de ‘uitgevouwen versie’ vormen die natuurlijk een cirkel. Zoals in toenmalige ‘kalenders’. Hieronder een ‘klassieker’. Eentje die sterrebeelden, maanden en dagen aangeeft (Très riches heures – gebroeders van Limburg, ja ik weet het: ruim twee-en-een-halve eeuw later, maar de idee is nog dezelfde)
In Vézelay zijn er – als we de twee halve (zonder afbeelding: beide met een half ‘zonnetje’ erop ) meetellen – in totaal 30,5 médaillons, niet toevallig het gemiddelde aantal dagen van een maand (in een zonnejaar).
En nu we toch bezig zijn met visuele context: Hieronder de beroemde T-O kaart (Terrarum Orbis), waarbij de wereld rond is met de oceaan alom, en in het midden de ‘Middellandse Zee’ (medi-terraneum). Let hier op de verdeling van de continenten. Ze past naadloos op de volkerenwereld in het tympaan van Vézelay: Boven de horizontale streep (dus in de boog met vakjes) Azië, daaronder Europa en Afrika. NB: de kaart is geöriënteerd (D.w.z. het oosten – Oriens – is boven), net als de kerk en het tympaan van Vézelay.
Wereldkaart uit De rerum natura (Isidorus van Sevilla), ‘Etymologiae’datering: 623. Dit is de eerstse gedrukte versie (1472 Augsburg). Ook de drie zonen van Noach zijn aanwezig.
Het was toch een Pinkstertympaan ??
Mooi, maar deze afbeelding had toch Pinksteren als onderwerp? Dat lees ik in elke gids, en op bijna iedere internetpagina en… Okay: Laten we het eens van naderbij bezien: Letterlijk. Zien, kijken. Ik zie een verheerlijkte Christus omringd door 12 apostelen. Hij spreidt zijn armen en opent z’n handen. Niet meteen een Pinksterafbeelding (daar is Christus meestal in een ander register te vinden (boven) en is er een duif, vuur, wind… Verder valt op dat er enorm veel en veelsoortige mensen (volkeren, stammen) zijn afgebeeld in de eerste boog rond de afbeelding (vakjes links/rechts – horizontale band eronder). Die kun je met Pinksteren verbinden (daar een opsomming van ‘Joden en Jodengenoten’ en hun land van origine), maar eigenlijk passen al die volkeren beter bij het verhaal van de Hemelvaart, waar Christus zijn apostelen uitzendt tot de einden der aarde, om die te onderwijzen en te dopen in zijn naam, waarna hij ‘hen zegenend’ ten hemel wordt opgenomen. Beide interpretaties zijn voorgesteld, en hoeven elkaar ook niet uit te sluiten. Toch wringt er iets… en blijft er een en ander onverklaard… Vandaar dat ik hierboven (met dank aan prof. Conrad Rudolph, die mij toestemming gaf de afbeelding uit één van zijn recente artikelen hierover te gebruiken) de tympaan eerst maar eens heb opengevouwen, dan wordt de kosmische dimensie van de afbeelding duidelijker. Naar mijn aanvoelen degene die de meeste puzzelstukjes kan leggen, zonder te forceren…
Ik ga hieronder de standaard ‘lezingen’ van het tympaan langs, om tenslotte de uitleg van Conrad Rudolph met u te delen (daar ook de bronvermelding). Als u niet kunt wachten, jump to de kosmische interpretatie
Eerste ‘lezing’ : Handelingen 2 (Pinksteren)
Een wereldomspannende missie
Zoals gezegd, wordt dit ensemble geduid als ‘Pinksteren’. En inderdaad rondom Christus staan zijn 12 apostelen (2 groepen van 6), en ze zijn al in actie gekomen, lijkt het wel. U ziet overal de kleren opbollen. Wat een dynamiek δύναμις – vermogen, kracht zit erin, gaat er vanuit. Door de wind van de Geest wordt dit visioen (performatief – heilbrengend en genezend) tot aan de einde der aarde gebracht: alle mensen, alle volkeren mogen erin delen. In de boog links en rechts, en de band eronder zien we ze: De mensheid (in alle soorten en maten), woonachtig in alle windrichtingen (gedétailleerder op deze pagina). Tesamen geven ze een goed beeld, van hoe bont en divers (en hoe raar) men zich in de Middeleeuwen de aardbewoners (nabij en veraf) voorstelde. De ‘bron’ voor deze voorstelling is bijna altijd de Historia naturalis van ‘Plinius de oudere’ uit de 1e eeuw.2. De vreemdste wezens – voor ons – zijn de ‘hondskopmensen'(Cynocephalii, links bij het hoofd van Christus in het kader. Men dacht er India een stam leefde die er zo uitzagen) en de ‘Flaporen’ (Panotii = in de horizontale fries, uiterst rechts : een echtpaar met kind (bij wie de oren nog als een soort ‘schelp’ rondom hem zitten). Men geloofde dat deze wezens in verre oorden werkelijk bestonden en dus ook met het Evangelie moesten worden bereikt. Umberto Eco brengt ze in Baudolino tot leven. Lezen, dat boek! En hier wat meer uitleg
Opvallend is dat in de onderste strook twee figuren ‘uit de band springen’, d.w.z. ze zijn groter dan de overigen en staan ‘van de schouderen opwaarts’ al in het centrale tympaan, bij de voeten van Christus. Ze zijn sinds de 18de eeuw hun hoofd kwijt, maar gezien een van de twee een sleutel bij zich heeft, moet het wel Petrus zijn (en de ander dus Paulus?). Suggestief (expres natuurlijk): Zij zijn het die al die volken daar toegang verschaffen tot de ruimte waar Christus zijn gaven uitdeelt. Hier komt een tweede lezing ons te hulp. Ze is van recenter datum.
Tweede ‘lezing’ van het tympaan – Efeziërs 2
Een eengemaakte mensheid
Dit brengt ons bij de tweede lezing van het tympaan. Niet zozeer Pinksteren zelf, maar het effect van Pinksteren is het onderwerp: de realiteit van de universele (katholieke) kerk , samengesteld uit Joden en heidenen. Het tympaan laat zien hoe Christus via zijn apostelen ‘de twee’ heeft één gemaakt. Dit verklaart de verticale tweedeling, zowel in de centrale afbeelding als in de kaders met volkeren en de twee optochten onderaan. Dat zou – volgens Peter Low (1999) – wel eens een visuele evocatie kunnen zijn van Efeziërs 2:11-22 , waar de ‘ecclesia’ wordt beschreven als een vereniging van twee groepen die voorheen gescheiden waren, d.w.z. : de Joden (links – Petrusluik) en de heidenen (rechts – Paulusluik). Het zegenende gebaar gaat naar beide groepen uit. Je kunt het dan ook als een ‘samenbrengend’ gebaar lezen. De architecturale structuur (de centrale zuil, met Johannes de Doper, en de beide andere zuilen (o.a. met opnieuw Petrus en Johannes – rechts) worden zo ook in de lezing betrokken. Als je nog eens naar het algemene beeld kijkt, dan zie je trouwens dat de bovenste helft van de pijlers inderdaad suggereren de ‘onderbouw’ van de voorstelling daarboven te zijn. Het zijn ook echt de funderende zuilen onder afbeelding. Ze zijn zelf ook als zodanig gesculpteerd met de bijbehorende pilaarheiligen. Trouwens het geldt hier ook letterlijk: Die zuilen dragen het gewicht van de stenen. Kijk maar eens met ingenieursogen…
Deze interpretatie, ‘lezing’, van de tympaan is een suggestie van dr. Peter Low, die hier een proefschrift aan heeft gewijd (1999) en in een tweetal artikelen ook de cultuurminnende leek heeft laten delen in zijn inzichten3Christus is in dit alles de hoeksteen, de sluitsteen, in het Engels: keystone. Ook in het Nederlands wordt de vaak mooi versierde sluitsteen in een een gewelf de ‘gewelfsleutel’ genoemd. Low ziet die in de nimbus van Christus die het gebouw bekroont en de delen samenhoud.
Het beeld van de kerk in Efeziërs 2
De nog jonge kerk, waarin de scheidslijn tussen de volkeren der wereld, tussen messias-belijdende Joden en Christus-belijdende gojiem (Grieken/Romeinen), in/door Christus worden opgeheven, overwonnen. Hij heeft de muur die scheiding maakte afgebroken en de ‘twee één gemaakt’. Samen zijn ze een woonstede Gods in de Geest, een heilige tempel, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten. Een citaat: Hij heeft vrede verkondigd aan u die veraf was en vrede aan hen die dichtbij waren. 18 Want door Hem hebben wij beiden in één Geest toegang tot de Vader. 19 Zo bent u dus geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, 20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus zelf de hoeksteen is. 21 Op Hem, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt, groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. 22 Op Hem wordt ook u mee opgebouwd tot een woning van God, in de Geest.
Als je vanuit deze ‘invalshoek’ (lezing) het tympaan nog eens bekijkt (leest), is het feit dat het tympaan zelf ‘rust’ op apostelen en profeten betekenisvol: De middenzuil beeldt Johannes de doper af. Hij is Elia (zelfs méér dan), de laatste profeet die het lam aanwijst als salvator mundi . De inscriptie onder de zuil en op de rand van het médaillon (de schaal) met het Paaslam, bevestigt deze duiding.
Johannes de Doper met het lam (tekening van hoe het er ongeveer zou hebben kunnen uitgezien volgens Viollet-le-Duc)
Misschien toch ook relevant om te melden, dat de 24 juni de feestdag van Johannes de Doper is. Dat is ongeveer (en volgens de toenmalig levenden heel precies) de dag van de zonnewende, die dat mooie lichtpad in de kerk doet verschijnen.
De twee inscripties op de zuil – Johannes de doper, en het zegevierend Paaslam
Op de voet van de zuil is een inscriptie (volledig leesbaar, met veel verkortingen): 4 AGNOSCANT OMNES QUIA DICITUR ISTE JOHANNES * CONVENIT ET POPULUM DEMONSTRANS INDICE XPISTUM (Laten allen erkennen dat dit Johannes is * Hij verzamelt ook het volk, door met zijn vinger Christus aan te wijzen.) Zoals zo vaak in dit soort afbeeldingen bestaan de teksten uit ‘leonijnse verzen’ (6 of 5 versvoeten met binnenrijm). In dit geval twee hexameters. Op de onderste rand van de schaal met het lam heeft ooit een tekst gestaan. Enkel het slot van het laatste woord is nog leesbaar: ‘NDI’. De suggestie Agnus Dei qui tollis peccata MUNDI ligt voor de hand, maar is onmogelijk, gezien het feit dat er ook nog andere (fragmentarische) letters zichtbaar zijn. ES[T(?].. D… ERIS …[MU]NDI. De redacteurs van deze uitgave doen een – voorzichtige – hypothese: Hypothese: ES[SE] D[IC]ERIS [SALUS MU]NDI Jij wordt gezegd te zijn (men belijdt dat jij bent) het heil van de wereld.
De rechterzuil: Petrus en Johannes
Op de rechterzuil zijn beide kern-apostelen nog maar eens afgebeeld Petrus en Paulus (Petrus met sleutel, Paulus met wijkende haarlijn). Op de linkerzuil staan twee gedecapiteerde figuren, beide met een boek. Meestal dan ook maar als ‘apostelen’ geduid. Zouden binnen de visie van Low ook profeten kunnen zijn geweest… Best wel een toepasselijke lezing, zou ik zeggen. Elke pelgrim die hier binnengaat wordt zo aangesproken, dat ook hij/zij welkom is en behoort tot ‘de heilige woonstede Gods’ in de Geest en moet ‘groeien tot een heilige tempel in de Heer’. Iets om over na te denken bij het binnengaan onder dit tympaan, door de deur omflankt door Johannes in het midden en Petrus/Paulus aan de andere kant.
Derde lezing van het tympaan: Openbaring 21 en 22
het hemelse Jeruzalem
Elke kerk werd geacht een voor-afbeelding (prefiguratie) van het hemelse Jeruzalem zijn. Dus ook de Sainte Madeleine van Vézelay. Elk bezoek aan een ‘aardse kerk’ moet dan ook een stap zijn op weg naar het ‘hemels Jeruzalem’, waar Christus in heerlijkheid troont (kijkt u nog maar eens goed: de troon is ook afgebeeld. !
Daar is geen tempel meer (noch kerk), want God is daar zelf, en het Lam. Het bijbelboek waarin de ideale kerk (de ‘Idee’ Kerk, als huis/stad Gods – paradise restored) voor het geestesoog wordt opgeroepen, geschilderd, is de Openbaring van/aan Johannes (Apocalyps), met name de hoofdstukken 21-22: Het Nieuwe Jeruzalem neerdalende vanuit de hemel. Volmaakt. Daar staat de troon, vanwaaruit de rivier ontspringt met levend water (water dat eeuwig leven schenkt). En in het midden van de stad staat “de boom des levens die elke maand vruchtdraagt en wier loof genezing brengt aan alle volkeren” . Ziet u de verheven Christus hier op de troon zitten. We zijn hier dus ook in de hemelse stad..
Nieuwe lezing van het tympaan: ‘het boek der Natuur’
micro- en macrocosmos
En dat gedurende alle uren, dagen, maanden en jaren des levens (de boog met de dierenriem en de ‘werken waarmee de mens zich aftobt onder de zon’. 30,5 médaillons (= de duur van een maand in een zonne-jaar) omkaderen het centrale tafereel. 29,5 maal (= de duur van een echte maancyclus) is op zo’n médaillon een afbeelding te vinden. De 12 tekens van de dierenriem ordenen de tijd en bepalen wat de mens te doen staat in die periode van het jaar (in bijna alle andere figuratieve médaillons afgebeeld, tussen de sterrebeelden in, meestal met 1 médaillon, soms ook met 2). Maar wat doen dan die 3 (of 4) wonderlijke figuren daar, bovenaan in de halve cirkel? Hier is oneindig veel over gespeculeerd, gefantaseerd, etc. Laten we ze eens op ons gemak bekijken:
Ter oriëntatie:
In détail:
Het zijn rondgemaakte figuren (d.w.z. begin en einde raken elkaar, symbool van eindeloosheid, eeuwigheid). Dit doet ons vermoeden dat het niet ‘maar gewoon wat afbeeldingen zijn om een gat op te vullen’. Integendeel. Cirkelvormig, en dat dan ook nog eens bovenin de cirkel der getijdens. Dat moet toch betekenis hebben. NB Ook de vogel (in het afgeplatte médaillon) valt op dat deze de cirkelvorm nastreeft (hoewel de toegemeten plaats natuurlijk te krap is om die te bereiken): De poot reikt naar de snavel en zo wordt toch de kring gesloten, een ‘cirkel’ gesuggereerd.
Ze bevinden zich boven het hoofd van Christus, tussen het symbool van de Kreeft (links) en de Leeuw (rechts), d.w.z. dit is de apex em het hoogtepunt – niet alleen op het tympaan, maar ook in de jaarkring: 24 juni (de dag van de zonnewende) . U weet het: Dit is de kerk van het licht, een tempel voor de zon.
V.l.n.r. een kraanvogel (ooievaar? pelikaan?, in elk geval een vogel) een hond (onverwacht dier, meestal niet zo positief), een mens (opgerold: acrobaat, salto, maar ja wat doet die daar dan?), een zeermeermin (of een vis met een vrouwengezicht). Dat hierbij de mens middenin staat, en echt recht boven de ‘Nieuwe Mens’ lijkt me alvast geen toeval.
Betekenis? Hier tast iedereen in het duister en zijn eigenlijk alle met meer of minder stelligheid geponeerde verklaringen evenveel waard. Er zullen parallellen gevonden moeten worden in de toenmalige ‘literatuur’ wil iets overtuigingskracht hebben. Onder de afbeelding vat ik de meest recente bijdrage op dit terrein samen, afkomstig van prof. Conrad Rudolph kunsthistoricus, UCLA.
de vier soorten levende wezen
Professor Rudolph zoekt naar een verklaring binnen het middeleeuwse ‘wereldbeeld’, en dan niet van de ‘gewone man’, maar van de ‘geschoolde elite’. Don’t underestimate the 12th century intelligentsia. Die was te vinden in kloosters met hun ‘kloosterscholen’ (voorlopers van de universiteiten (Cluny, Chartres, St. Victor – Parijs). Daarin spelen sterrekundige (astro-nomo-logische) en kosmografische voorstellingen een grote rol, bijbels en (neo-)platoons op wonderlijke wijze gemengd. De schepping is een ‘kosmos’ en de ‘harmonia mundi’ (mundus is de Latijnse equivalent van kosmos) is God’s scheppingswil/kracht die alles maakt wat er is. En zie het was ‘zeer goed’ (bijbel), ‘harmonieus’ (filosofie). Micro- en macrokosmos corresponderen. Alles verhoudt zich tot alles – volgens enkele welbepaalde en steeds weerkende regels: Mens en wereld, tijd en ruimte, hemel en aarde. Harmonie is dus een kwestie van ‘verhoudingen’, vaak getallen. De ‘cirkelvorm’ past hierbij: de volmaakte vorm. Dat kenmerkt alle vier (ook de kraanvogel: poot reikt naar snavel). Ook Plato schetst ze ‘sferisch’. Het afgebeelde staat dus niet voor zichzelf maar voor een iets anders, iets ‘generisch’. Vanuit zijn inzicht in en kennis van het toenmalige wereldbeeld, komt prof. Rudolph tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat die vier figuren verwijzen naar de vier soorten (genera) levende wezens, die er (volgens Plato in zijn Timaeus, en nadien overgenomen en uitgewerkt in het Latijnse westen), zijn 1. luchtdieren (= kraanvogel), 2. aardedieren (=hond), 3. vuurdieren (=mens), 4. waterdieren (=vis, zeemeermin). Dit is dus de ‘filosofische’ (griekse) pendant van de bijbelse (hebreeuwse) schepping in zeven dagen.5 U herkent ook de vier elementen (lucht, aarde, vuur, water) – daarover straks meer. Er blijven nog wel wat vragen. Niet over de vogel en de vis, die zijn in resp. de lucht en het water ‘in hun element’, maar over de hond en de mens.
De mens als vuurdier? Vuur is toch de ‘substantie’ van de hemel waar de ‘engelen’ zich in hun element voelen (letterlijk). Denk aan de vlammende afbeeldingen van de ‘cherubiem’ (rond de troon van de Heilige). In de christelijke middeleeuwen wordt echter steeds vaker benadruk dat de mens alle elementen in zich verenigd, en ook het goddelijke : de ziel (of misschien nog beter: zijn verstand: de mens is een animal rationale. Dat is wat hem onderscheidt van de andere aarddieren, dat is ook wat hem ‘heiligt’. Dit werd in die tijd de ‘goddelijke vonk‘ genoemd. Zie bijv. Honorius van Autun (Augustodunensis), in zijn Clavis physicae.
Waarom een acrobaat? Antwoord: het is geen acrobaat, het is gewoon een ‘rondgeplooide mens’.
Waarom een hondvoor de levende wezens die zich op aarde thuis voelen? Misschien omdat de vorm van dit dier redelijk makkelijk te plooien is tot een cirkel? (Ja soms, moet je het ook niet zover zoeken). Maar toevallig of niet. Rudolph laat zien dat ook in het reeds genoemde boek van Honorius (streekgenoot) de aardbewoners verschijnen in de gestalte van (mensen en) honden. De hond kon in de Middeleeuwen trouwens zowel een positieve als negatieve lading hebben. Hier is de hond ook ‘generisch’, d.w.z. ze verwijst niet naar een hond, of een ras, maar naar het ‘genus’ van de landdieren (zoogdieren).
Honorius van Autun “Clavis Physicae” (12de eeuw) Paris, Bibliothèque nationale Ms lat. 6734, fol. 3 v. De schepping van de wereld wordt hier niet volgens de bijbelse 7 dagen afgebeeld, maar volgens de griekse 4 soorten levende wezens (genera) uit Plato’s Timaeus.
Helemaal overtuigd ben ik (nog) niet, maar het is op dit moment beslist the best a man can get. U kunt het nalezen – met alle argumenten en nog veel meer context – in zijn opstel uit 2023/2024 “Astrological Theory and Elite Knowledge in Non-Elite Public Art: Order in the Zodiacal Archivolt at Vézelay,” Studies in Iconography 44 (2023) 1-30. 6.
De vier elementen
Professor Rudolph geeft trouwens wel een zeer aannemelijke verklaring voor een ander aspect van de afbeelding: de twee wonderlijke elementen die we links en rechts boven in de centrale afbeelding zien uitgehouwen: Een golfpatroon links (boven de rechterhand van Christus – blauw) en een gekarteld patroon rechts (boven de ontbrekende linkerhand als een soort afdakje, rood).
geel: vier soorten levende wezens. De andere vier kleuren zijn resp. lucht, vuur, water en aarde.
Ik zag hierin tot voor kort – bij gebrek aan beter – het ‘water des levens’ (uit de rivier die ontspringt in het hemels Jeruzalem) en het ‘genezende bladerdak’ (van de levensboom) uit de Openbaring van Johannes (Apoc. 22:1-3, zelfde passage als over de ‘troon’). Dat was een verlegenheidsoplossing (want de ‘rivier’ moet ontspringen aan de voet van de troon van het Lam – quod non; en waar is de boom des levens?), maar er was geen betere theorie voorhanden.7 Prof. Rudolph redeneert opnieuw vanuit het pre-wetenschappelijke en mystieke wereldbeeld (mens/natuur micro-macrokosmos/wereld) dat toen opgeld deed bij de ‘elite’ van West-Europa (vooral monniken uit de school van Hugo van Sint-Victor nabij Parijs bijv., maar eigenlijk West-Europa breed, ook aanwezig zoals u begrijpt in Vézelay). Het werd juist in die periode tot in de puntjes uitgewerkt, doordacht, doorgerekend, en uitgetekend. Er zijn talrijke voorbeelden van illustraties uit die tijd waarin de wereld / kosmos wordt afgebeeld, waarin we naast de zodiak, en de maanden, ook de vier elementen voorkomen, en ook vaak met een figuur in het midden die de kosmos voorstelt (= een Mens dus). Daar gaat het dus om theologie, astronomielogie en elementaire fysica (de vier ‘elementen’). Altijd zit er een grote scheut neo-platoons denken bij (Plato’s Timaeus, en pseudo-Dionysius de Areopagiet). Voor ons nu allemaal zeer vreemd, maar toen het standaardmodel. Vanuit dat mental fame (dat perspectief) kijkend naar het tympaan van Vézelay, het absolute topstuk van die tijd, ziet hij niet alleen in de beide bovenste hoeken van de afbeelding twee van de vier elementen: links ‘lucht’ , en rechts ‘vuur’, maar ontwaart hij ook in het golvende massieve patroon onder de voeten van de apostelen links ‘water’ en rechts ‘aarde’. Dat laatste vind ik niet zo overtuigend (want ik zie weinig verschil, maar dat hoeft ook niet volgens middeleeuwse fysica-symbolen. Een beetje meer golvend is genoeg om een ‘ander element’ te suggereren. Dit zou dus nadere inspectie ter plaatse vereisen. Of gedetailleerde drie-dimensionale foto’s). Dat de twee afdakjes boven resp. de elementen ‘lucht’ en ‘vuur’ verbeelden, lijkt me in elk geval het meest zinvolle voorstel dat ik tot op heden heb gelezen.
Salvator mundi – Ο Χριστός Παντοκράτωρ
Het maakt van de tympaan in Vézelay een universele afbeelding, bevattend the theory of everything, anno 1140. Micro-macrocosmos: Christus salvator mundi, en nieuwe Mens tegelijk. Hierboven een afbeelding van het geheel, als het een echte cirkel zou zijn geweest (bijv. als illustratie / illuminatie in een toenmalige geschrift). Prof Rudolph noemt het tympaan van Vézelay de eerste publieke afbeelding van dit wereldbeeld (dat in geschriften al langer te vinden was),
Een korte toelichting:
De ontvouwing van de dierenriem- en jaarkring / maanden, tot een cirkel spreekt voor zich.
Belangrijk is te zien dat de ‘archivolt’ (halve boog met 2 x 4 vakken met de volken) en de horizontale band (de ‘fries’) met nog eens een hele serie mensen samen tot één volledige cirkel worden uitgevouwen. ‘Alle volken‘ waren tot op heden verdeeld over die twee delen van de archivolt en de horizontale fries. Iedereen vroeg zich af: wat is het verschil? waarom de Flaporen in de fries, en de Hondskoppen links in de boog. Nu zie je ze als een doorlopend geheel met volgens Rudolph zelfs een geografische ordening: Links ziet Rudolph Europa en rechts Afrika. De rest is het eindeloze Azië. Tot in het détail heeft Rudolph dit in het artikel proberen (aan) te tonen.
De vier elementen zitten nu ook keurig symmetrisch in het ronde geheel (zoals bij veel andere afbeeldingen van de schepping/kosmos).
De naam ‘Mary Magdalene‘ in het midden heeft te maken met de vaststelling (op grond van een gedétailleerde tekening van het tympaan uit 1807) dat het lijkt alsof er op de lege plek aan Christus voeten (waar nu trouwens inderdaad een vierkant gat zit) nog een kleine gestalte moet aanwezig zijn geweest. Die is niet identificeerbaar (als je m al vindt op die tekening). Die gestalte wordt natuurlijker, als je je voorstelt dat die uitstak. Dit zou dan – eindelijk – Maria Magdalena kunnen zijn die Jezus voeten zalft. Hypothetisch, maar niet willekeurig. Zie hiervoor het reeds genoemde artikel uit 2023.
26 januari 2025, Dick Wursten
Kalender, De natura rerum, Isidorus van Sevilla, c. 9de eeuw (MS 422, fol. 3v, Laon, Bibliothèque Nationale).