Hoog op de grafheuvel staan in het licht als vaandels in de ochtend opgericht, als menhirs op een oeroud dodenveld in ringen van bezwering opgesteld, als mensen uit het land van Henry Moore, als grote godenbeelden van ivoor, als tekens van een onvertaalde taal de stille torens van de kathedraal.
Een oud geboomte dat geworteld is in ondoorgrondelijke duisternis, stug van gestalte, door de wind verweerd, de zon getekend, diep geprofileerd, weerbarstig staande in de trage tijd, reikhalzend naar de zon der zaligheid.
J.W. Schulte Nordholt
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 12-13
De lezer(es) herkent het Dies Irae in de tekst. Jan van Biezen (1927-2021) aan wie dit gedicht is opgedragen was de muzikale compagnon van Schulte Nordholt. Samen gaven ze het boek ‘hymnen’ uit (met o.a. het Dies Irae). Schulte vernederlandste het kerklatijn, Biezen maakt het gregoriaans zingbaar. Weet u meteen waar het Liedboek (1973) z’n mosterd vandaan haalde, toen ze een hele reeks oud-kerkelijke hymnen opnam. Zingen met de kerk van eeuwen, in de gemeenschap der heiligen. Dat doet dan meteen weer denken aan het laatste (7de) couplet van gezang 466 (How sweet the name of Jesus sounds – John Newton) vertaald door Willem Barnard. Als je het origineel opslaat, besef je dat je hier niet Newton, maar Barnard hoort:
O naam, eeuwige ademtocht, een sterveling ben ik, als eens mijn eigen adem stokt dan draagt mij uw muziek.
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 60-61
Het landschap ziet er zo zachtmoedig uit alsof het lente was, en overdag, als in een droom, de sterren aan de hemel stonden te stralen, en de bloemen lagen als druppels bloed over het veld verspreid.
In ieder voorjaar bergt zich het verraad van pijn en dood en midden op de dag wordt het weer nacht, onder de koude sterren spreidt zich een sneeuwveld uit waarin de sporen van zwermen hongerende vogels staan.
Er is een stilte in de schepping Gods die oorverdovend is, een duisternis verblindender dan duizendvoudig licht. En in de liefelijke schijn der dingen schuilt een geheim van onverzadigd leed.
II
Zoals het hoort, het voorspel heeft zich al afgespeeld in de hemel, nu begint het spel, een spel in één bedrijf, voor één persoon, een heer.
Alles vloeit samen in die éne man. Toneelknechten als engelen gekleed in wit en zwart, als dag en nacht, staan klaar en tillen de gordijnen, zijn gewaad, statig omhoog, en tonen het toneel, zijn wreedgetekend lichaam: zie de mens.
Dat is de titel en de inhoud is dat al het leed -vandaar de statigheid – dat mensen lijden hier geleden wordt, dat dit het drama is van iedereen, het spel, de ernst, de duisternis, het licht.
Hij die het speelt wordt er verlegen van, staat er verbijsterd bij en laat het gaan, zo teder en zo weerloos als een God.
Dit is een arme parmantige man die de wereld veranderen kan, klimt in het rad van het bestaan, grijpt de structuur der dingen aan, kind wordt man, knecht wordt heer, ik zal regeren, ik regeer.
fresco in Tingsted (Denemarken) – het ‘rad van fortuin’ of het ‘wiel des levens’. wikimedia. De teksten – met de wijzers van de klok mee: regnabo, regno, regnavi, sum sine regno. – toelichting zie onder het gedicht.
En dan wordt hij koning en zit op zijn troon, de omwenteling verloopt zo schoon, hoog op het rad der geschiedenis droomt hij dat hij een godje is, hij klapt in zijn handjes maar dat is dom want dan draait het wieletje nog eens om.
Dan gaat de revolutie verkeerd, ik regeer, ik heb geregeerd. Wat helpt het of ik een scepter draag, ik val naar beneden het hoofd omlaag. Daar lig ik een lichaam zonder ziel geradbraakt onder het grote wiel.
Mensen van later, kijk naar mij, zo gaat de glorie der wereld voorbij
J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 20-21 [editie met zwart-wit foto verso en gedicht recto]
❦
Toelichting
Op de afbeelding ziet u banderolles met de wooren die de mens (‘arme parmantige man’) uitspreekt tijdens zijn leven: regnabo, rego, regnavi. (ik zal regeren, ik regeer, ik heb geregeerd). Onder het wiel (rad van Fortuna, the wheel of life): sum sine regno sic transit gloria mundi ((ik ben zonder ‘regiment’ – ik regeer niet meer, voorbij is ‘s werelds eer.)
… Ik zag u staan in d’encyclopedie, heilige Hecate, gij alle drie. Geef me de vijf. En wel bekome het u.
Gerrit Achterberg (1957)
Drie regels uit het gedicht Trivia (Gerrit Achterberg, Spel van de wilde jacht, 1957. Uitputtende analyse van deze bundel op DBNL). Trivia volgt op het gedicht over Hecate zelf (een van die oeroude mythische moedergodinnen). Klinkt het gedicht met de titel Hecate nog overwegend ernstig (alhoewel… ), in trivia wordt de ernst definitief speels, maar pas op: In de twee hierop volgende – en laatste gedichten wordt Achterberg via Onland naar de Horeb gevoerd, waar hij getroffen wordt door God – letterlijk. Kan gebeuren tijdens het ‘spel van de wilde jacht’.
“Ik zag u in de encyclopedie” uit dit gedicht moet u letterlijk nemen. Achterberg raadpleegde woordenboeken – op zoek naar rare rake woorden; en was verzot op de Winkler-Prins (ed. 1947-1954, zo lees ik in zijn biografie). De afbeelding hierboven is uit de Winkler-Prins van begin van de 20ste eeuw. Ik gok echter dat Achterberg dezelfde afbeelding heeft gezien. Ik vind hem in deze meer speelse gedichten eigenlijk beter uit de verf komen, dan in zijn uitgepuurde symbolische woordpoëzie, maar dit natuurlijk geheel terzijde.
Enjoy !
TRIVIA
Heilige Hecate, daar ben ik dus en leg een pluimstaart voor uw beeltenis. Myxomatose joeg hem in de lus; wilddieverij, speciaal tegen Kerstmis, tot jachtopzieners grote ergernis.
Al werd hij tweemaal achtereen gestroopt en de intrige gordiaans geknoopt, het is geen kat die men in zakken koopt, omdat de wisseldaalder toch verloopt.
Eet smakelijk en bijt niet op uw tong. Ik dans tot uw vermaak de zevensprong.
Hef dan de fakkel namens Artemis. Die kon helaas onmogelijk. Had les van de mythische jager Orion. De sterrehond zit op de horizon.
Ik zag u staan in d’encyclopedie, heilige Hecate, gij alle drie. Geef me de vijf. En wel bekome het u.
Het is nu volle maan. Hemel en hel plus onderwereld wachten uw bevel.
Maak niet de hele santekraam te schand bij d’onbekende God in Griekenland.
Zie hier een ‘klad’ van dit gedicht (uit het kritisch apparaat bij de uitgave van Achterbergs gedichten, p. 1191)
P.S. idee voor deze webpagina ontleend aan een themanummer van ‘Areopagus’ (studentenblad van de faculteit theologie van de Rijksuniversiteit Utrecht), uit de jaren 1980.
Een themanummer van “Areopagus” (tijdschrift van de Faculteit der Godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Utrecht, ergens begin jaren ’80 ?), 64 pagina’s, geheel gewijd aan de dichter Gerrit Achterberg. In retrospectief een heel bijzondere mix van door de wol geverfde professoren (o.a. Gilles Quispel die moppert over het gebrek aan interesse in de ‘bevindelijkheid’…) en enthousiast lezende studenten. Bijdragen – naast Quispel – van o.a. Marcel Poorthuis, Theo Zweerman, Nico Tromp (‘Dies Irae’, leerzaam opstel), Johan Flikweert, Wulfert de Greef. Fraaie (tijdgebonden) layout overigens (drukkerij ‘Trans II’, voor de nostalgici)
Intro Tijdtafel Literatuur over Achterberg (Marcel Poorthuis) De Achterbergkroniek Een duister fenomeen (Evert Peet) Bevindelijk Neerlangbroek (G. Quispel) Over Achterberg (Wulfert de Greef) – “Alomtegenwoordigheid”, sonnet gewijd aan Achterberg van Johan Flikweert Dies Irae (Nico Tromp) Ichthologie, prent (Henk Brussel) Het gedicht ‘Franciscus’ vergeleken met Franciscus zonnelied(Louis van Tongeren) Bij het gedicht ”Onland” (Theo Zweerman) Gerrit Achterberg en de antieke godsdiensten (J.Zandee) Kennis en eschatologie bij Achterberg ( Marcel Poorthus) Over Blauwzuur (Marc van der Post) Over het overlijden van Gerrit Achterberg (ds. J.T. Doornebal)
Saint-Georges de Bouhélier / Dutch translation: J.W. Schulte Nordholt
uit: La Grande Pitié. Ballades des mauvais jours. La Guerre de 14. La Mort et l’amour. Le Mystère des vivants et des morts (Fasquelle, Paris, 1945)
portret door Charles Gir (1919)
Ballade du Noël désiré Ballade van het verlangen naar Kerstmis
[vertaling J.W. Schulte Nordholt, Als de minste der mensen. Gedichten over Christus, een bloemlezing, Ten Have, Amsterdam, 1964 | Carillon-reeks nr. 18 – Verzameld uit de poëzie van alle eeuwen]
Uit de bundel “La grande pitié” etc.. (vertaald: het groot erbarmen: ballades van slechte tijden : De oorlog van 14. De dood en de liefde. Het mysterie van de levenden en de doden)
Om ons uit de verrotting op te wekken, waarvoor wij voor wij dood zijn zijn gezwicht, en om ons uit het diepe graf te trekken, waarin ons hart nog voor ons lichaam ligt, moge de hemel thans voor ons ontdekken een Heiland, neme een Messias aan ons aardse lot. Zingt in de korenschuren en op de schepen die door ‘t water gaan, en in de wijngaard bij de rode vuren: Christus van Kerstmis, kom om op te staan!
Langs de met stof en vuil bedekte wegen, in wouden, velden, havens, overal, sinds jaren straalt een verre hoop mij tegen, een hoop op hem, die zonder omweg zal en zonder koninklijke glans of zegen vervullen alles wat er dient gedaan, de koningslelie uit het slijk zal vechten, in onze liefde sterren op doen gaan, en aan ons lichaam engelenvleugels hechten. Christus van Kerstmis, kom om op te staan.
Op deze aarde waar de mensen leven van moord en doodslag, waar geen liefde is, was er een tijd, dat God de Heer verheven zich gaf, dat Christus in de duisternis de duivels riep hun weerstand op te geven. Maar zie ons thans, het kwade grijpt ons aan, er is geen hulp, wij zijn de sporen bijster, de duivels spelen om een lach, een traan, wij arme mensen zijn door leed geteisterd. Christus van Kerstmis, kom om op te staan!
O Vader der aartsengelen en schapen, der vissen in het water af en aan, der nevelen die in de sneeuw gaan slapen, is er geen smalle schoot, om uit te gaan voor hem, den held, zo goddelijk geschapen? Christus van Kerstmis, kom om op te staan.
Ballade du Noël désiré (orig.)
I
Pour nous sauver de cette pourriture
Où nous tombons avant que d’être morts,
Pour nous tirer de cette sépulture
Qui nous a pris le cœur avant le corps,
Vienne un Messie ! Ô superbe nature,
Fasse le ciel que nous soit accordé
Un nouveau Christ ! Chantez au long des granges
Et sur les flots des fleuves débordés,
Et dans les champs où saignent les vendanges :
Christ à Noël nous soit ressuscité !
II
Par les chemins tout encombrés d’ordures,
Dans les forêts, dans les champs, dans les ports,
Depuis des ans, l’espoir en vain me dure
De celui-là – qui, sans nul passeport,
Et sans bandeau ni superbe vêture,
Viendra remplir les desseins demandés,
Fera sortir les lys d’or de nos fanges,
Et nos amours aux astres accorder
Et sur nos corps pousser des ailes d’anges !
Christ à Noël nous soit ressuscité !
III
Sur cette terre, hélas ! à l’homme dure
Et meurtrière, où nul ne veut d’amour,
Il fut un âge où, par l’investiture
De l’Éternel, Christ criait aux vautours
De desceller leurs serres de tortures !
Mais nous voilà par le crime inondés
Et sans secours, en cette voie étrange
Où les démons entre eux nous jouent aux dés,
Pauvres humains que la douleur mélange !
Christ à Noël nous soit ressuscité !
Envoi
Père du ciel, des brebis, des archanges,
Et des poissons dont les lacs sont bondés,
Et des brouillards qui en neige se changent,
N’est-il donc plus de ventre non fardé
Pour enfanter le héros sans mélange ?
Christ à Noël nous soit ressuscité !
Na het overlijden van Dag Hammarskjöld (1905-1961, posthuum Nobelprijswinnaar, bij leven secretaris-generaal van de VN, verongelukt op vredesmissie in de Congo) werd duidelijk dat deze topdiplomaat er een rijk innnerlijk leven op nahield. Hij bleek jarenlang een soort dagboek te hebben bijgehouden: Merkstenen heette het, toen het in 1963 werd gepubliceerd in het Nederlands (Vägmärken in het Zweeds: ‘wegmarkeringen’). NB: het eigenlijk dagboek is niet bewaard, enkel een typoscript, d.w.z. – vermoed ik – een geredigeerde selectie. In de notities (hoogst gestileerd, vaak literair proza, in de laatste fase steeds meer gedichten, haiku’s) reflecteert Hammarskjöld op zijn leven. Privé, maar vooral over hoe hij in zijn beroep wil staan – een beroep dat hij als een roeping beleeft, een ambt. Wat er gebeurt, wat lukt, wat mislukt, de dilemma’s waar hij voor komt te staan, de beslissingen die hij moet nemen. Hij neemt hiervoor de volle – ook persoonlijke – verantwoordelijkheid. Hij wil een civil servant zijn, restloos. Geen kleinigheid. De notities in ‘Merkstenen’ karakteriseerde hij (in een ongedateerd brief die bij het typoscript zat) als:
‘…een soort witboek over mijn onderhandelingen met mijzelf – en met God’
De politicus blijkt een mysticus te zijn, èn die twee zijn niet van elkaar te scheiden. Veelzeggend en te denken gevend. Deze teksten moet je dus niet als een ‘dagboek’ lezen in de gewone zin. Dat heeft ook weinig zin, want de uitwendige gebeurtenissen worden niet eens genoemd. Het is al reflectie – in dat woord zit een tweede blik, een uitgepuurde, steeds weer opnieuw geredigeerde (vermoed ik, anderen betwijfelen dat) vorm van schrijven. Na-denken om vooruit te komen op de ‘weg’ of om te zien wat de ‘te gane weg’ is. Het motto – voorin het manuscript – luidt niet voor niets:
‘Alleen de hand die doorhaalt, kan waarheid schrijven.’1
Hier zijn meest bekende gedicht (begin jaren 1950, op het hoogtepunt van zijn carrière, nog voor hij het ambt van ‘secretaris-generaal van de VN aanvaardde). Hij heeft alles bereikt, vanuit de wereld gezien. Zelf is hij van mening dat het nu pas begint. De vertaling is lichtjes aangepast t.o.v. de Nederlandse uitgave van 1965, p. 72 – hier het origineel.
De langste reis is de reis naar binnen. Wie zijn lot 2 gekozen heeft, de tocht begonnen is naar zijn eigen bodem (is er een bodem?),3 is nog midden onder u maar staat al buiten het leven, geïsoleerd in uw gevoel zoals een ter dood veroordeelde of zoals hij, die door een naderend afscheid al van tevoren wordt toegewijd aan de uiteindelijke eenzaamheid van ieder mens.
Tussen u en hem is afstand, onzekerheid – omzien. 4
Hij zelf zal u zien, almaar verder weg, de lokroep van uw stemmen horen, steeds zwakker.
Ik voel in dit gedicht, maar ook in andere teksten van Hammarskjöld, vaak verwijzingen naar T.S. Eliot. Vergelijk bijvoorbeeld het openingsgedicht van Merkstenen, p. 23, met de sfeer die Eliot oproept in de Journey of the Magi, of met The Waste Land…
Verder word ik gedreven, een onbekend land in. De grond wordt harder, De lucht prikkelender, kouder…
Beide gedichten staan onder de heading ‘Katrina’s sun-dial’, gelegenheidsgedichtjes van Henry Van Dyke. Ze zijn afgedrukt in de bundel Music and other Poems uit 1919 (zie afbeelding hieronder). Het tweede gedichtje Time is staat op het ‘Memorial’ voor de Britse slachtoffers van de terreuraanslag van nine-eleven (11/9/2001)
Hours fly, Flowers die: New days, New ways: Pass by ! Love stays.
Time is Too Slow for those who Wait, Too Swift for those who Fear, Too Long for those who Grieve, Too Short for those who Rejoice; But for those who Love, Time is not.