Laon

Hoog op de grafheuvel staan in het licht
als vaandels in de ochtend opgericht,
als menhirs op een oeroud dodenveld
in ringen van bezwering opgesteld,
als mensen uit het land van Henry Moore,
als grote godenbeelden van ivoor,
als tekens van een onvertaalde taal
de stille torens van de kathedraal.

Een oud geboomte dat geworteld is
in ondoorgrondelijke duisternis,
stug van gestalte, door de wind verweerd,
de zon getekend, diep geprofileerd,
weerbarstig staande in de trage tijd,
reikhalzend naar de zon der zaligheid.

J.W. Schulte Nordholt

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 12-13

Cahors

foto: J.W. Schulte Nordholt


De brug ligt tussen stad en land
over het water als een hand

die met de vingers uitgespreid
de oevers van elkander scheidt,

zo dwars en zo weerbarstig heet
zij welkom aan wie nader treedt

en vraagt met poort en toren naar
het wachtwoord van de wandelaar,

en geeft pas in haar spiegeling
een teken van vertedering.

Zo het gedicht dat evenzeer
een welkom is en een verweer,

dat waar het eindigt pas begint
dat scheidt en tegelijk verbindt,

een wachtpost aan de waterkant,
een brug, een uitgestoken hand.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, [1974].) p. 6-7

Rynkeby

Fresco in de kerk in Rynkeby (16e eeuw), Denemarken. https://www.rynkeby-revninge.dk/rynkebygalleri

Dat staat nergens in de dogmatiek,
hoogstens in het boek van de gezangen,
dat het diepste menselijk verlangen
wordt vervuld met zingen en muziek,

dat de rechter op die dag der dagen
waar de dichter van geschreven heeft
niet van straf en oordeel zal gewagen
maar het teken voor het zingen geeft,

en dat dan de engelen in kringen
ieder op zijn eigen instrument
spelen en de zaligen dan zingen
ziende op de grote dirigent

die de maat van de muziek der sferen
slaat met beide handen hoog omhoog,
tronende in heerlijkheid en ere
op de banen van de regenboog.

voor Jan van Biezen

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis, p. 60-61

De lezer(es) herkent het Dies Irae in de tekst. Jan van Biezen (1927-2021) aan wie dit gedicht is opgedragen was de muzikale compagnon van Schulte Nordholt. Samen gaven ze het boek ‘hymnen’ uit (met o.a. het Dies Irae). Schulte vernederlandste het kerklatijn, Biezen maakt het gregoriaans zingbaar. Weet u meteen waar het Liedboek (1973) z’n mosterd vandaan haalde, toen ze een hele reeks oud-kerkelijke hymnen opnam. Zingen met de kerk van eeuwen, in de gemeenschap der heiligen. Dat doet dan meteen weer denken aan het laatste (7de) couplet van gezang 466 (How sweet the name of Jesus sounds – John Newton) vertaald door Willem Barnard. Als je het origineel opslaat, besef je dat je hier niet Newton, maar Barnard hoort:

O naam, eeuwige ademtocht,
een sterveling ben ik,
als eens mijn eigen adem stokt
dan draagt mij uw muziek.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 60-61

Elmelunde – Ecce Homo

I

Het landschap ziet er zo zachtmoedig uit
alsof het lente was, en overdag,
als in een droom, de sterren aan de hemel
stonden te stralen, en de bloemen lagen
als druppels bloed over het veld verspreid.

In ieder voorjaar bergt zich het verraad
van pijn en dood en midden op de dag
wordt het weer nacht, onder de koude sterren
spreidt zich een sneeuwveld uit waarin de sporen
van zwermen hongerende vogels staan.

Er is een stilte in de schepping Gods
die oorverdovend is, een duisternis
verblindender dan duizendvoudig licht.
En in de liefelijke schijn der dingen
schuilt een geheim van onverzadigd leed.

II

Zoals het hoort, het voorspel heeft zich al
afgespeeld in de hemel, nu begint het spel,
een spel in één bedrijf, voor één persoon, een heer.

Alles vloeit samen in die éne man.
Toneelknechten als engelen gekleed
in wit en zwart, als dag en nacht, staan klaar
en tillen de gordijnen, zijn gewaad,
statig omhoog, en tonen het toneel,
zijn wreedgetekend lichaam: zie de mens.

Dat is de titel en de inhoud is
dat al het leed -vandaar de statigheid –
dat mensen lijden hier geleden wordt,
dat dit het drama is van iedereen,
het spel, de ernst, de duisternis, het licht.

Hij die het speelt wordt er verlegen van,
staat er verbijsterd bij en laat het gaan,
zo teder en zo weerloos als een God.

J.W. Schulte Nordholt, uit de bundel Contrafacten

Tingsted – Rad van Fortuin

Dit is een arme parmantige man
die de wereld veranderen kan,
klimt in het rad van het bestaan,
grijpt de structuur der dingen aan,
kind wordt man, knecht wordt heer,
ik zal regeren, ik regeer.

fresco in Tingsted (Denemarken) – het ‘rad van fortuin’ of het ‘wiel des levens’. wikimedia. De teksten – met de wijzers van de klok mee: regnabo, regno, regnavi, sum sine regno. – toelichting zie onder het gedicht.

En dan wordt hij koning en zit op zijn troon,
de omwenteling verloopt zo schoon,
hoog op het rad der geschiedenis
droomt hij dat hij een godje is,
hij klapt in zijn handjes maar dat is dom
want dan draait het wieletje nog eens om.

Dan gaat de revolutie verkeerd,
ik regeer, ik heb geregeerd.
Wat helpt het of ik een scepter draag,
ik val naar beneden het hoofd omlaag.
Daar lig ik een lichaam zonder ziel
geradbraakt onder het grote wiel.

Mensen van later, kijk naar mij,
zo gaat de glorie der wereld voorbij

J.W. Schulte Nordholt, Contrafactengedichten op reis en thuis (Baarn, z.j.) p. 20-21
[editie met zwart-wit foto verso en gedicht recto]

Toelichting

Op de afbeelding ziet u banderolles met de wooren die de mens (‘arme parmantige man’) uitspreekt tijdens zijn leven: regnabo, rego, regnavi. (ik zal regeren, ik regeer, ik heb geregeerd). Onder het wiel (rad van Fortuna, the wheel of life): sum sine regno sic transit gloria mundi ((ik ben zonder ‘regiment’ – ik regeer niet meer, voorbij is ‘s werelds eer.)

7 februari 2025, Dick Wursten.

Hecate (Gerrit Achterberg)

… Ik zag u staan in d’encyclopedie,
heilige Hecate, gij alle drie.
Geef me de vijf. En wel bekome het u.

Gerrit Achterberg (1957)

Drie regels uit het gedicht Trivia (Gerrit Achterberg, Spel van de wilde jacht, 1957. Uitputtende analyse van deze bundel op DBNL). Trivia volgt op het gedicht over Hecate zelf (een van die oeroude mythische moedergodinnen). Klinkt het gedicht met de titel Hecate nog overwegend ernstig (alhoewel… ), in trivia wordt de ernst definitief speels, maar pas op: In de twee hierop volgende – en laatste gedichten wordt Achterberg via Onland naar de Horeb gevoerd, waar hij getroffen wordt door God – letterlijk. Kan gebeuren tijdens het ‘spel van de wilde jacht’.

“Ik zag u in de encyclopedie” uit dit gedicht moet u letterlijk nemen. Achterberg raadpleegde woordenboeken – op zoek naar rare rake woorden; en was verzot op de Winkler-Prins (ed. 1947-1954, zo lees ik in zijn biografie). De afbeelding hierboven is uit de Winkler-Prins van begin van de 20ste eeuw. Ik gok echter dat Achterberg dezelfde afbeelding heeft gezien. Ik vind hem in deze meer speelse gedichten eigenlijk beter uit de verf komen, dan in zijn uitgepuurde symbolische woordpoëzie, maar dit natuurlijk geheel terzijde.

Enjoy !

TRIVIA

Heilige Hecate, daar ben ik dus
en leg een pluimstaart voor uw beeltenis.
Myxomatose joeg hem in de lus;
wilddieverij, speciaal tegen Kerstmis,
tot jachtopzieners grote ergernis.

Al werd hij tweemaal achtereen gestroopt
en de intrige gordiaans geknoopt,
het is geen kat die men in zakken koopt,
omdat de wisseldaalder toch verloopt.

Eet smakelijk en bijt niet op uw tong.
Ik dans tot uw vermaak de zevensprong.

Hef dan de fakkel namens Artemis.
Die kon helaas onmogelijk. Had les
van de mythische jager Orion.
De sterrehond zit op de horizon.

Ik zag u staan in d’encyclopedie,
heilige Hecate, gij alle drie.
Geef me de vijf. En wel bekome het u.

Het is nu volle maan. Hemel en hel
plus onderwereld wachten uw bevel.

Maak niet de hele santekraam te schand
bij d’onbekende God in Griekenland.



Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten (p. 891, 892).

Zie hier een ‘klad’ van dit gedicht (uit het kritisch apparaat bij de uitgave van Achterbergs gedichten, p. 1191)


P.S. idee voor deze webpagina ontleend aan een themanummer van ‘Areopagus’ (studentenblad van de faculteit theologie van de Rijksuniversiteit Utrecht), uit de jaren 1980.

Gerrit Achterberg – AREOPAGUS

Een themanummer van “Areopagus” (tijdschrift van de Faculteit der Godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Utrecht, ergens begin jaren ’80 ?), 64 pagina’s, geheel gewijd aan de dichter Gerrit Achterberg. In retrospectief een heel bijzondere mix van door de wol geverfde professoren (o.a. Gilles Quispel die moppert over het gebrek aan interesse in de ‘bevindelijkheid’…) en enthousiast lezende studenten. Bijdragen – naast Quispel – van o.a. Marcel Poorthuis, Theo Zweerman, Nico Tromp (‘Dies Irae’, leerzaam opstel), Johan Flikweert, Wulfert de Greef. Fraaie (tijdgebonden) layout overigens (drukkerij ‘Trans II’, voor de nostalgici)

Heel instructief vind ik de vergelijking van Achterberg’s gedicht ‘Franciscus’ met het bekende Zonnelied door Louis van Tongeren. Ik heb dat artikel elders overgenomen: ‘Here/sege/deze/spijze/ame’… Oh ja, op de laatste pagina ‘Hecate’ en de encyclopedie (origineel van deze pagina).

Inhoudsopgave

Intro
Tijdtafel

Literatuur over Achterberg (Marcel Poorthuis)
De Achterbergkroniek
Een duister fenomeen (Evert Peet)
Bevindelijk Neerlangbroek (G. Quispel)
Over Achterberg (Wulfert de Greef)
– “Alomtegenwoordigheid”, sonnet gewijd aan Achterberg van Johan Flikweert
Dies Irae (Nico Tromp)
Ichthologie, prent (Henk Brussel)
Het gedicht ‘Franciscus’ vergeleken met Franciscus zonnelied(Louis van Tongeren)
Bij het gedicht ”Onland” (Theo Zweerman)
Gerrit Achterberg en de antieke godsdiensten (J.Zandee)
Kennis en eschatologie bij Achterberg ( Marcel Poorthus)
Over Blauwzuur (Marc van der Post)
Over het overlijden van Gerrit Achterberg (ds. J.T. Doornebal)