Levita : 10 times ‘aravim’

בעשרה לשונות ערבים

Poem by Elia Levita (in fine of his grammar: Bachur). in every verse, which each occurrence of ערבים, the word should have a different (dinstinct) meaning. Biblical Puzzle. Levita claims it can be solved by finding a corresponding bible text. Except for the 11th, which is playing with the numerical value of hebrew words (gematria). This is how it looked in the original edition. (titel: shiri ha-mechaber, he author’s poem)

This is how it looks today (copied from wikisource. NB: E l i h w is enhanced in the first line.

The introductory phrase בעשרה לשונות ערבים נאמר שיר זה / וכן עניתי אל תבזה announces the poem (10 meanings), followed by a prayer (transcribed: “ba’ashra leshonot arvim ne’amer shir ze / vekan aniti el tivza” (in ten meanings the word ‘aravim’ is pronounced in this poem / and so I say: ‘Do not despise’)

בעשרה לשונות ערבים נאמר שיר זה / וכן עניתי אל תבזה

אֲשַׁבֵּחַ לְאֵלִי יָהּ וְאֶקֹּד / לְיוֹצֵר אוֹר וְלַמַּעְרִיב עֲרָבִים
הֱבִינַנִּי עֲשׂוֹת סֵפֶר בְּדִקְדּוּק / דְּבָרָיו צוּף וְכִדְבַשׁ נֶעֱרָבִים
וְכָלַלְתִּי כְּלָלִים בּוֹ קְצָרִים / חֲדָשִׁים גַּם יְשָׁנִים מׇעֳרָבִים
וּבוֹ רַאְיוֹת חֲזָקוֹת כָּאֲרָיוֹת / וְחַדּוּ מִזְּאֵבֵי הָעֲרָבִים
וְכָל סִפְרֵי מְדַקְדְּקִים לְפָנָיו / כְּמוֹ שֵׁתִים אֲשֶׁר אֵין בָּם עֲרָבִים
וְטוֹב מִפָּז וּמִזָּהָב וּמִכָּל / סְחַר רוֹכְלִים וְעוֹרְבֵי מַעֲרָבִים
קְנֵהוּ דּוֹד וּבוֹ תַעְמֹל וְתַעַל / כְּיוֹנֵק עֵץ וְכַשׇּׁרְשֵׁי עֲרָבִים
וְאַף אִם אֵין לְךָ כֶּסֶף מְחִירוֹ / לְקָחֵהוּ אֲבָל תִּתֵּן עֲרָבִים
בְּכֵן נִזְכֶּה לְקַבֵּץ שֶׂה פְּזוּרָה / תְּקַבֵּץ אֵל אֲשֶׁר רוֹכֵב עֲרָבִים
וְהַגּוֹאֵל לְיִשְׂרָאֵל יְגַל אֵל / בְּמַגְדִיאֵל וְיִשְׁמָעֵאל עֲרָבִים
וְהָרוֹצֶה לָדַעַת עֵת פְּרָטוֹ / אֲגֻדָּתוֹ יְחַסֵּר מִן עֲרָבִים

Below I gave it a try (with a little help from chatgpt in looking for correspondences. Not entirely convincing, but helpful.)

Semantic Fields of ע-ר-ב

The root ע-ר-ב encompasses several interrelated meanings:

  1. Mixing / Interweaving / Blending:
    • עֵרֶב (ʿerev): Evening, symbolizing the blending of day and night.
    • עֵרֶב רַב (ʿerev rav): Mixed multitude, referring to a diverse group, as in Exodus 12:38.
    • עֵרֶב (ʿerev): Woof, the crosswise threads in weaving, indicating interlacing.
  2. Pledging / Guaranteeing / Exchange:
    • עָרַב (ʿarav): To pledge or guarantee, as seen in Genesis 43:9.
    • עֵרָבוֹן (ʿeravon): A pledge or surety, indicating a form of security or guarantee.
  3. Evening / Darkness:
    • עֶרֶב (ʿerev): Evening, marking the transition from day to night.
    • עָרַב (ʿarav): To become evening or to grow dark.
  4. Pleasantness / Sweetness:
    • עָרֵב (ʿarev): Pleasant or sweet, often used to describe agreeable sounds or tastes.
  5. Geographical and Ethnic Terms:
    • עֲרָבָה (ʿaravah): A desert plain or wilderness.
    • עֲרָבִי (ʿaravi): An Arab or nomad, relating to the desert regions.
  6. Animals and Nature:
    • עֹרֵב (ʿorev): Raven, a bird often associated with dusk or darkness.
    • עֲרָבָה (ʿaravah): Also refers to a type of tree, such as the poplar.
HebrewEnglish
Distinct Meaning of “ʿAravim”)
Biblical Reference / explanation
אֲשַׁבֵּחַ לְאֵלִי יָהּ וָאֶקֹּד.
לְיוֹצֵר אוֹר וּלְמַעֲרִיב עֲרָבִים
I will praise my God and bow; to the Fashioner of light and the One who brings on eveningsGenesis 1:5 – “And there was evening and there was morning…”
The name of the prayer (‘the bringer of the Evening)
, מַעֲרִיב עֲרָבִים / ma’ariv aravim,
הֲבִינֵנִי עֲשׂוֹת סֵפֶר בִּדְקֻדּוּק.
דְּבָרָיו צוּף וּכְדְבַשׁ נֶעֱרָבִים
Grant me insight to compose a book on grammar; its words flow like nectar and are sweetPsalms 104:34 – “May my meditation be sweet unto Him” (יִעֱרַב)
וְכִלַּלְתִּי כְּלָלִים בּוֹ קְצָרִים.
חֲדָשִׁים גַּם יְשָׁנִים מְעֹרָבִים
I included rules, concise and clear; both new and old are intermingledExodus 12:38 – “And a mixed multitude went up with them” (עֵרֶב רַב)
וּבוֹ רְאִיּוֹת חֲזָקוֹת כַּאֲרָיוֹת.
וְחָרוּ מִזִּאֲבֵי הָעֲרָבִים
And in it are proofs strong as lions, and they burned hotter than ‘evening wolvesHabakkuk 1:8:
“Their horses are swifter than leopards, more fierce than ‘evening wolves”
(זְאֵבֵי עֶרֶב).
וְכָל סִפְרֵי הַמְדַקְדְּקִים לְפָנָיו.
כְּמוֹ שְׁתַּיִם אֲשֶׁר אֵין בָּהֶן עֲרָבִים
And all grammarians’ books before it are like two without guarantorsGenesis 43:9 – “I will be a guarantor for him (אָנֹכִי אֶעֶרְבֶנּוּ)”
וְטוֹב מִפָּז וּמִזָּהָב וּמִכָּל סֵחַר.
רוֹכְלִים וְעֹרְבֵי מִעֲרָבִים
Better than fine gold and trade goods, than merchants and the traders of wares ?? (orebi?)Ezekiel 27:21 – “Arabians and all the chiefs of Kedar were your merchants”
v. 14: הִתְעָרְבוּthey bartered / were involved in trade
קָנֵהוּ דָוִד וּבוֹ תַעֲמֹל וְתַעַל.
כְּיוֹנֵק עֵץ וּבְשָׁרָשִׁים עֲרָבִים
Acquire it, David, toil and ascend — like a tree sprouting from entwined roots ???Ezekiel 17:6 – “And it became a vine… with its branches turned toward him, and its roots were under him” (cf. metaphorical “entwining”)
וְאַף אִם אֵין לְךָ כֶּסֶף מְחִירוֹ.
לְקָחֵהוּ אֲבָל תִּתֵּן עֲרָבִים
Even if you lack the silver price, take it — but you must provide pledgesProverbs 20:16 – “Take his garment who is surety for a stranger”
לְֽקַח־בִּ֭גְדוֹ כִּי־עָ֣רַב זָ֑ר
בְּכֵן נִזְכֶּה לְקַבֵּץ שֵׂה הַפְּזוּרָה.
תִּקָּבֵץ אֶל אֲשֶׁר רֹכֵב עֲרָבִים
Thus may we merit to gather the scattered flock, to be brought to Him who rides the cloudsPsalms 68:5 – “Extol Him who rides upon the clouds” (רֹכֵב בָּעֲרָבוֹת)
וְהַגּוֹאֵל לְיִשְׂרָאֵל יִגְאָל אֵל.
בְּמִגְרִיאֵל וְיִשְׁמָעֵאל עֲרָבִים
And the Redeemer of Israel shall redeem us, in Migriel and Ishmael — ArabsIsaiah 60:7 – “All the flocks of Kedar shall be gathered unto you…” (context of Arab tribes) ?
וְהָרוֹצֶה לָדַעַת עֵת פְּרָטוֹ.
הֲלוֹא יִקַּח בְּיָדוֹ מִן עֲרָבִים
Whoever desires to know the date in detail — let him take, by his own hand, from (the numerals of) ‘ʿaravim’Gematria: עֲרָבִים = 322 → 5322 AM = 1561 CE (if subtracting 22 from “בידו”, then 5300 AM = 1539 CE)

Meine liebe hängt am Creutz …

Dit lied is in Duitsland nooit echt populair geweest (i.t.t. tot Nederland via een vertaling die geen vertaling is ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis’ – zie onder, want hierover gaat het artikel). Jammer want het is eigenlijk een mooi lied, ontdekte ik toen ik de originele tekst zocht en vond. Het blijkt een zeer compact gedicht te zijn, met een aparte opbouw (korte 3de regel in het midden, rijmend op de vorige). De blikrichting gaat van buiten naar binnen. Het is een bezinnend gedicht. Bij recitering en/of zang hangt alles af van de sfeer die je kiest. Het is de toon die de muziek maakt. Het lied (gedicht) dateert uit 1676.

De tekst

Meine Liebe hängt am Creutz!
Ich will Ihn daselbst umfassen,
und nicht lassen,
daß er durch sein theures Blut
mache mich gerecht und gut.

Meine Liebe hängt am Creutz!
was häng ich denn an den Brüsten
schnöder Lüsten?
wäre doch die Welt nur mir,
und ich auch gecreutzigt ihr.

Meine Liebe hängt am Creutz!
Ich will seiner stets gedencken,
wenn mich kräncken
Sünde Tod und Teufel Höll,
Er macht selig meine Seel.

Deze drie strofen ‘behandelen’ elk een manier van kijken naar ‘mijn gekruisigde liefde’. Alle drie bezinnend. De blik gaat eerst naar Jezus (‘Meine Liebe’ die aan het kruis hangt), maar slaat meteen naar binnen.
Couplet 1: ‘Meine Liebe’ (Hij die ik liefheb) is gekruisigd, maar ik laat hem niet los, sterker nog: wil hem ‘omvatten’ (bijna omarmen: associatie met de kruismeditaties uit de Middeleeuwen) want door zijn zelfgave (zijn bloed) redt hij mij.
Couplet 2: ‘Meine Liebe’: het beeld verschiet, verschuift naar de liefde waarmee ik aan de wereldse lusten vasthang. Die wereld, ja ik, zou gekruisigd moeten worden. Dit gebeurt met krasse beeldspraak: ‘Was häng ich denn an den Brüsten / schnöder Lüsten’. Ook dit is geheel in lijn met de middeleeuwse geestelijke oefeningen aan de voet van het kruis (ad pectus) en met de Hooglieduitlegging van o.a. Bernard van Clairvaux als het over de ubera gaat).
Couplet 3: Deze scène, dit beeld van ‘liefde’, houd ik voor ogen als ik zelf lijden moet. Gedachtenis (memoria) is de manier waarop dit gebeuren zijn kracht aan mij doorgeeft en mijn ziel zalig maakt.

De bron

Deze drie coupletten hebben voor het eerst het licht gezien in 1676 in een uitgave van een meditatief boek (voor de lijdenstijd). Ze staan rondom een crucifix gegraveerd. De auteur van dat boek is de Lutherse theoloog en historicus Adam Tribbechov (1641-1687).1. Hij schreeft dit boek in opdracht van zijn ‘baas’ (de hertog van Sachsen) aan wie het ook opgedragen is, zij het dat de opdracht kwam van de vader (Ernst) en het is opgedragen aan de zoon (Friedrich) – 1675 was het sterfjaar van eerstgenoemde. Het vermoeden dat Adam zelf de dichter is van de drie strofen die de afbeelding sieren wordt bevestigd door de heel precieze toewijzing van de eerste drie strofen van dit lied aan D(octor) Adam Tribbechov in de gezangenbundel, die in 1724 in Gotha verscheen (afbeelding, zie verderop).

De drie strofen staan rondom de afbeelding van Jesus crucifixus (op een hartvorm). Boven de afbeelding: “Meine Liebe ist gecreuziget” (een citaat uit de brief van kerkvader Ignatius aan de Romeinen (7,2; Amor meus crucifixus est). In het voorwoord verwijst de auteur expliciet naar Ignatius, en noemt dit dienst levensmotto.
Onder afbeelding: “Ich halte ihn und will Ihn nicht lassen” (een referentie naar Genesis 32, Jacob aan de Jabbok?). Op de linkerpagina de eigenhandig geschreven opdracht aan (hertog) Friedrich.

De titelpagina van het boek

TITEL: Die gecreuzigte Liebe / Das ist: Andächtige Betrachtung einer gläubigen Seelen / Uber die Historia des bittern Leidens und Sterbens Jesu Christi unsers HERRn und Heylandes... Auff Gnädigsten Fürstl. Befehl… von Adam Tribbechov

De gedachtengang uit dit gedicht keert terug in “Die XIV. Betrachtung der Passions-historia”, volgend op de beschrijving van de kruisiging. In die meditatie spreekt de ziel de gekruisigde aan (Liebster Jesu…) en maakt dan dezelfde drievoudige overweging maar dan in gebedsproza (paragrafen 29-31, p. 214-216).

Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis (een ander lied)

Dit gedicht zal in het Duits genoten moeten worden, vrees ik, want de Nederlandse tekst, die wij kennen is geen vertaling, maar een vrije bewerking uit de 19de eeuw: ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis‘ (Ahasverus van den Berg). Ik leerde het als kind op school (waarom dit passielied? Het was een makkelijk aan te leren tekst met ditto melodie, vermoed ik). Ik vond het toen al mooi. Dat had niet met de inhoud te maken (dat waren klanken zeer gelijkend op diegene die zondag aan zondag door de oude kerk galmden in preken), maar met de versvoet, ritme, klank, rijm en melodie . De vertaler – ds. Ahasverus van den Berg (1733-1807) – heeft het oorspronkelijke meditatieve lied echter omgevormd tot een preek over het plaatsbekledend lijden van Christus. Het is in 1806 opgenomen in de ‘Evangelische Gezangen’. Vakkundig gedaan, maar nu ik het origineel voor me heb, zeg ik toch vooral : Jammer! De naar binnen gerichte, bezonnen, bijna mystieke sfeer van het Duitse gedicht is namelijk weg. Het is – sorry Ahasverus – prekerig. En teveel platitudes in plaats van overpeinzingen, verlustiging in uiterlijkeheden (wonden) in plaats van verinnerlijking. Omhaal van woorden in plaats van beknoptheid (zeker als je de later geschrapte coupletten ook nog eens leest). Kortom, Mijn Verlosser hangt aan ‘t kruis is een ander lied dan dit gedicht. Het feit dat hij 10 coupletten schreef en het originele lied er maar drie heeft (later is een 4de toegevoegd door iemand anders) zegt eigenlijk al genoeg.2. Vandaar een herkansing, niet voor het in Holland stukgezongen 18de/19de eeuwse lied, maar voor het onbekend gebleven 17de eeuwse Duitse gedicht.

De dichter is Adam Tribbechov

Adam Tribbechov (1641-1687) , is een Lutherse theoloog (professor Gotha) en ‘superintendent’ (Lutherse variant van bisschop) met grote belangstelling voor de kerkgeschiedenis. De tekst is zeer katholiek (NB: dat is geen tegenstelling met Luthers), een gebalde, korte meditatie aan de voet van het kruis. De titel van het boek (en de motiefregel het lied) lijkt ontleend aan een zeer geliefde tekst uit de brief aan de Romeinen van de kerkvader Ignatius van Antiochië Amor meus crucifixus est (“Mijn liefde is gekruisigd”. Ignatius verwijst daarbij niet naar de gekruisigde, maar naar zijn begeren om te willen blijven leven hier op aarde. Dat begeren (die ‘amor’) is gekruisigd. NB: dat is de inhoud van het tweede couplet. 3 Adam Tribbechov heeft met de keuze van deze titel, beginregel, heel bewust een double entendre geïntroduceerd, en in zijn gedicht dus ook uitgewerkt (couplet 1 en 2). Enfin: allemaal – nu wat ver van ons afstaande, maar toen heel gebruikelijke – beeldtaal voor een geestelijke oefening: ‘zich te binnen brengen, eigen maken, in zich opnemen via de zintuigen en het gevoel, wat Christus heeft gedaan/geleden’. Het besef van dankbaarheid, liefde die wederliefde oproept, alle aardse lust en lijden relativeert, en de belijder tot een nieuw engagement drijft : een upgrade van het menselijke ethos.

… en niet Benjamin Schmolck

Benjamin Schmolck (1672-1737) wordt gewoonlijk als auteur genoemd in de Nederlandse taalwereld (niet in de Duitse. Daar wordt dit tamelijk onbekende lied wel correct toegeschreven aan Tribbechov). Schmolck was in 1676 nog maar 3, hooguit 4 jaar. Dus exit Schmolck. De toeschrijving van dit lied aan deze veelschrijver – o.a. bekend van cantateteksten getoonzet door Telemann – lijkt terug te gaan op het boek dat A.W. Bronsveld in 1917 wijdde aan het ontstaan van de ‘Evangelische Gezangen’ (1806). Bronsveld kent het Duitse origineel niet, en vermoed dat Ahasverus van den Berg een lied van J.A. Schlegel als voorbeeld heeft genomen voor zijn lied. Dat lied van Schlegel is op zijn beurt weer een aanpassing/bewerking van …. komt ie … een lied van Schmolck4. Dat lied heeft een duidelijk andere versstructuur, en is thematisch verwant. Deze verlegenheidssuggestie is dus in de daaropvolgende jaren canoniek geworden. Niemand heeft de moeite genomen het te controleren. Jammer. Ad den Besten (Compendium) vermeldt zelfs zonder verpinken dat het in Schmolck’s verzamelbundel Sämtliche Trost- und Geistreiche Schriften, staat. Niet dus.

De melodie

De melodie? Degene die wij kennen komt voor in een mooie zetting van Christian Friedrich Witt (kapelmeester te Friedenstein), gepubliceerd in diens Psalmodia sacra 1715. Deze interessantie uitgave bevat 762 gezangen, waarvan 351 met melodie en becijferde bas (in de appendix nog eens 12 gezangen met 5 melodieën). Ca. 100 nieuwe melodieën, die waarschijnlijk (dus) van Witt zullen stammen. Zoals onderhavige! Dus, schrijf maar op: melodie, waarschijnlijk Christian Friedrich Witt. Het is de gekende melodie (maar net niet helemaal en natuurlijk versierd), met een becijferde bas. Een geestelijke aria voor de ‘Haus-andacht’.

Psalmodia Sacra – liederen met zettingen van Chr. Fr. Witt

Deze melodie en het lied heeft daarna een zekere bekendheid genoten. Nooit een topper geworden. Interessant is wel de opname in de Johannespassie van J.F. Fasch (‘O wir armen Sünder – Johannespassie’), kapelmeester in Zerbst, op Goede Vrijdag 1723.


Hieronder nog iets curieus: 66 Stücke für Tasteninstrument (Orgel) – J.C. Kuhnau ?) een Manuscript met klavier(orgel) stukken. Berlijn 1772 staat erop.

66 Stücke für Tasteninstrument (Orgel) Datengeber: Staatsbibliothek zu Berlin – Preußischer Kulturbesitz

For completeness een fotovan het lied van Ahasverus van den Berg uit de Evangelische Gezangen, nr. 124

Eerste gezangboekuitgaven (Gotha 1691/1724)

De opname in een gezanboek vindt ook plaats in Gotha (thuisregio), een bijlage van het Geistliches Gesangbuch (Gotha, 1691, nr. 7. p. 483), daar aangevuld met een vierde strofe van de hand van Johann Heinrich Rumpel, destijds professor aan het gymnasium in Gotha (†1699). Voorzover ik weet is dat ook de eerste keer dat het ‘als lied’ gedrukt wordt.

Gothaisches Gesagbucht (1691) – Anhang.

In de herdruk van 1724 wordt alle keurig toegewezen: D(octor) Adam Tribbechov, en het 4de couplet niet van hem, maar Joh. Heinr. Rumpel.

(vermeerderd) Gothaische Gesangbuch, nr. 118. (1724)

P.S.

1 de stichtelijke werken van Tribbechov

Naast veel theologische werken (Latijn), heeft Trebbichov twee stichtelijke werken geschreven, beide in opdracht van de Hertog van Sachsen (Ernst I, bijgenaamd ‘De vrome’, overleden 1675). Hier de volledige titels: „Andachten vom ewigen Leben, aus dem Freuden-Spiegel des ewigen Lebens Dr. Phil. Nicolai gezogen“ (1674). Als ik het goed begrijp is dit boek wel geschreven, maar pas na de dood van Adam Tribbechov door diens zoon uitgegeven, postuum dus. Het tweede boek in opdracht is het onderhavige: „Die gecreutzigte Liebe, Das ist: Andächtige Betrachtung einer gläubigen Seelen über die Historia des bittern Leidens und Sterbens JESU CHristi“ (1676). No in opdracht van hertog Ernst, maar opgedragen aan hertog Friedrich, de opvolger. Redelijk succesrijk, want er zijn herdrukken bekend uit 1695, 1718, 1720. Best de moeite waard om eens door te bladeren. https://books.google.be/books?id=pjifPZTpQCAC&printsec=frontcover

2 Ignatius, brief aan de Romeinen (Grieks-Nederlands)

ζῶν “γὰρ γράφω ὑμῖν, ἐρῶν τοῦ ἀποθανεῖν. ὁ ἐμὸς ἔρως ἐσταύρωται, καὶ οὐκ ἔστιν ἐν ἐμοὶ πῦρ φιλόλον’ ὕδωρ δὲ ξῶν καὶ λαλοῦν” ἐν ἐμοί, ἔσωθέν μοι λέγον’ Δεῦρο πρὸς τὸν πατέρα.
Want al levend schrijf ik jullie terwijl ik verlang (eroon) te sterven. Mijn verlangen (eros) is gekruisigd, en er is in mij geen vuur meer dat wereldse dingen wil (filolon = filo-kosmon?), maar water dat leeft en spreekt in mij, dat van binnenuit tot mij spreek: Kom tot de vader.


NOTEN

Verzetsmonument van Wim Reyers

Waar het water tot de lippen stond
van het bijster maar weerbarstig land
steekt er nu uit de gewijde grond
ter herinnering een open hand.

Niet een vuist gebald tegen het lot,
niet de vingers tot een eed gestrekt,
enkel deze palm open en bloot,
weerloos, uit de doden opgewekt.

Enkel aan de allerlaatste grens
deze hand, de vingers uitgespreid,
al de machteloosheid van de mens
trots en teder, vol van majesteit.

J. W. Schulte Nordholt

uit: “Een wankel evenwicht” (1986)

Verzetsmonument (1947, gemaakt door Willem Reijers (1910-1958)) ter gedachtenis van de 10 mannen die op 11 april 1945 in Zijpersluis (dorpje in Noord-Holland) door de Duitsers geëxecuteerd werden als represaille voor een mislukte aanslag. Het verhaal van “de tien van Zijpersluis

Sillenstede

Een boerse, barse man, die ‘t vaandel schudt
en met de linkerhand met fors gebaar
de kleine Jona uit de walvis trekt,
de kleine Adam uit de dood opwekt,
de mensenkindren redt met huid en haar,
een God als Gulliver in Lilliput.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 50-51

P.S. Het betreft een 13de eeuws marmeren doopvont in de Skt Florian Kirche in Sillenstede (Nordrhein-Westphalen). In de 16de eeuw is er een deksel opgezet (ook de inscripties stammen uit die tijd, als ik het goed begrijp). https://www.kirche-sillenstede.de/gemeinde/st-florian/taufstein

Paulinzella – kloosterruïne

Und ist ein grosses Wort vonnöten,
Mutter Natur, so gedenkt man deiner.
Hölderlin


Moeder Natuur, die wij met name noemen,
terwille van het woord, zegt Hölderlin,
het grote woord, want alles zou misschien
daarmee gezegd zijn, wolken, bomen, bloemen,

en een of ander onbestemd verlangen
dat taai en teder sinds de Romantiek
diep in de borstkas zit, melancholiek,
zoals een vogel in een kooi gevangen,

Moeder Natuur, hier is het pleit beslecht,
door strijd en vuur de mensendroom getuchtigd,
vrede hersteld, volmaakt en onbewogen,
voor bomen en voor bloemen weggelegd,
en al het andere voorgoed vervluchtigd,
de vogel uit de kooi omhoog gevlogen.

voor Gerrit Kamphuis

J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 24-25

Gross Glockner

Voor Jan Wit

Een wereld waarin wit de regel is,
het wit der eeuwigheid, het wit des doods,
de mantel sneeuw die ‘t menselijk gemis
toedekt met tederheid, het oogwit Gods.

Want dat zou, zegt men, de bedoeling zijn,
dat wij gelouterd worden tot een wit
en stil bestaan, een zee van zonneschijn,
een niets, een hooggebergte zoals dit,

waar nog als rest van de voorbije tijd
in flarden hoop en hunkering en waan
een veld van witte wolken over glijdt
met schaduwen die door de diepten gaan.

Maar die vervluchtigen, wij keren weer
tot onze oorsprong, tot de zaligheid,
daar is geen lust en geen bewustzijn meer,
wij hebben alles, wij zijn alles kwijt.

Maar, vraagt een leerling, hoe wordt dat bedoeld,
wat voor een ijle zaligheid is dat
waar men niets voelt. Nee juist dat men niets voelt,
zegt Boeddha, is de allerhoogste schat.

J.W. Schulte Nordholt, Contrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974]) p. 38-39

Misschien goed om te weten dat Jan Wit blind was.

De lek bij Tienhoven

Alsof een sneeuwwit laken lag gespreid
over de donkre diepten van de droom
zo ligt in ‘t morgenlicht de brede stroom
van de rivier in al zijn zaligheid

van dijk tot dijk glanzende uitgestrekt,
alsof een witte vogel met de pracht
van zijn gespreide vleugelwijdte nacht
en duisternis voorgoed heeft toegedekt.

Vergeet vannacht, in helmelsnaam vergeet
de pijn van het verleden, alles is
voorbij gegaan en de geschiedenis
is overschaduwd met een bruiloftskleed.

Water des doods is water dat geneest
en op de diepe afgrond broedt de Geest.

J.W. Schulte NordholtContrafacten – gedichten op reis en thuis (Baarn, [1974].) p. 36-37

Contrafacten (Schulte Nordholt)

Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) publiceerde in 1974 Contrafacten. In deze bundel staan prachtige (zelfgemaakte) zwart-wit foto’s op de linkerpagina. Daarnaast staat dan een gedicht, tegenover de foto: contra-factum. Beide zeggen hetzelfde, maar gebruiken een ander communicatiemedium. Een zeer geslaagd experiment, deze eigentijds variant op de eens zo geliefde ’emblemata’ gedichten.

De titel van elk gedicht is de locatie van de foto. Gebouwen, landschappen. Er zijn geen mensen te bekennen, maar toch gaat het over de mens, altijd. Dat rare intrigerende dubbelwezen. En over diens God. Ja, natuurlijk, want de Schepper van al is niet de mens.

Hieronder het gedicht waarmee de bundel opent.

Woord en beeld

Dankbaar voor het zonlicht van omhoog
ga ik door ‘t gezaaide van de geest,
en ik oogst met een aandachtig oog
wat mij altijd dierbaar is geweest.

En ik schrijf met een bezonnen pen
woorden van verwondering erbij,
omdat ik zo diep verbonden ben
met die wereld, zij weerspiegelt mij.

En zo keer ik door een spiegel heen
in het land terug waar woord en beeld
zijn verzoend en als geliefden één,
waar het leven niet meer is verdeeld

Een selectie

Avondhemel in Teignmouth

Alsof het in de horizon
niet eindigde maar pas begon,
zo is het westelijk vergezicht
doordrenkt van een ontembaar licht,
als lag daar in die zonnebrand
een ontoeganklijk zalig land
dat schaduwen op aarde werpt,
de tegenstellingen verscherpt,
opnieuw het licht van ‘t duister scheidt.
Zo vangt de eindeloze strijd
van kosmisch goed en kwaad weer aan,
en in de zilvren spiegels staan
in zwart getekend silhouet
de vissers van Gennesareth.

J.W. Schulte Nordholt

Akeback (Gotland)

Geduldig aan de deurpost de getuige
van eeuwen menselijke nijverheid.
Hij hakt een kleine holte in de tijd,
een uitzicht, zie: de eerste heidenen buigen

voor de gekruiste god, de eerste berken
worden geveld, een bedehuis verrijst,
waar men in boers Iatijn de hemel prijst.
En hout wordt steen en steen wordt witte kerken,

die in de donkere wouden van het eiland
oplichten zoals sterren in de nacht.
Zo hakt die kleine man met groot geduld
een holte in de tijd die hem omhult
en baant voor zich en voor zijn nageslacht
een weg van vrede naar de nieuwe heiland.

J.W. Schulte Nordholt

Een selectie