
Dit lied is in Duitsland nooit echt populair geweest (i.t.t. tot Nederland via een vertaling die geen vertaling is ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis’ – zie onder, want hierover gaat het artikel). Jammer want het is eigenlijk een mooi lied, ontdekte ik toen ik de originele tekst zocht en vond. Het blijkt een zeer compact gedicht te zijn, met een aparte opbouw (korte 3de regel in het midden, rijmend op de vorige). De blikrichting gaat van buiten naar binnen. Het is een bezinnend gedicht. Bij recitering en/of zang hangt alles af van de tonaliteit, de sfeer die je kiest. Het lied (gedicht) dateert uit 1676. Hier is het:
De tekst
Meine Liebe hängt am Creutz!
Ich will Ihn daselbst umfassen,
und nicht lassen,
daß er durch sein theures Blut
mache mich gerecht und gut.
Meine Liebe hängt am Creutz!
was häng ich denn an den Brüsten
schnöder Lüsten?
wäre doch die Welt nur mir,
und ich auch gecreutzigt ihr.
Meine Liebe hängt am Creutz!
Ich will seiner stets gedencken,
wenn mich kräncken
Sünde Tod und Teufel Höll,
Er macht selig meine Seel.
Deze drie strofen ‘behandelen’ elk een manier van kijken naar ‘mijn gekruisigde liefde’. Alle drie bezinnend. De blik gaat eerst naar Jezus (‘Meine Liebe’ die aan het kruis hangt), maar slaat meteen naar binnen.
Couplet 1: ‘Meine Liebe’ (Hij die ik liefheb) is gekruisigd, maar ik laat hem niet los, sterker nog: wil hem ‘omvatten’ (bijna omarmen: associatie met de kruismeditaties uit de Middeleeuwen) want door zijn zelfgave (zijn bloed) redt hij mij.
Couplet 2: ‘Meine Liebe’: het beeld verschiet, verschuift naar de liefde waarmee ik aan de wereldse lusten vasthang. Die wereld, ja ik, zou gekruisigd moeten worden. Dit gebeurt met krasse beeldspraak: ‘Was häng ich denn an den brüsten / schnöder lüsten’. Ook dit is geheel in lijn met de middeleeuwse geestelijke oefeningen aan de voet van het kruis (ad pectus) en met de Hooglieduitlegging van o.a. Bernard van Clairvaux als het over de ubera gaat).
Couplet 3: Deze scène, dit beeld van ‘liefde’, houd ik voor ogen als ik zelf lijden moet. Gedachtenis (memoria) is de manier waarop dit gebeuren zijn kracht aan mij geeft en mijn ziel zalig maakt.
De bron
Deze drie coupletten hebben voor het eerst het licht gezien in 1676 in een uitgave van een meditatief boek (voor de lijdenstijd). Ze staan rondom een crucifix gegraveerd. De auteur van dat boek is de Lutherse theoloog en historicus Adam Tribbechov (1641-1687).1. Hij schreeft dit boek in opdracht van zijn ‘baas’ (de hertog van Sachsen) aan wie het ook opgedragen is, zij het dat de opdrach kwam van de vader (Ernst) en het is opgedragen aan diens zoon (Friedrich) – 1675 was het sterfjaar van de eerstgenoemde. Het vermoeden dat Adam zelf de dichter is van de drie strofen die de afbeelding sieren, wordt bevestigd door de heel precieze toewijzing van de eerste drie strofen van het liled aan D(octor) Adam Tribbechov in de gezangenbundel, die in 1724 in Gotha verscheen (afbeelding, zie verderop).

Onder afbeelding: “Ich halte ihn und will Ihn nicht lassen” (een referentie naar Genesis 32, Jacob aan de Jabbok?). Op de linkerpagina de eigenhandig geschreven opdracht aan (hertog) Friedrich.
De titelpagina van het boek

Ook keert de gedachtengang uit dit gedicht terug in “Die XIV. Betrachtung der Passions-historia”, volgend op de beschrijving van de kruisiging. In deze meditatie spreekt de ziel de gekruisigde aan (Liebster Jesu…). Dezelfde drievoudige overweging is te vinden in de paragrafen 29-31 (p. 214-216), maar dan in proza.
Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis (een ander lied)
Dit gedicht zal in het Duits genoten moeten worden, vrees ik, want de Nederlandse tekst, die wij kennen is geen vertaling, maar een vrije bewerking uit de 19de eeuw: ‘Mijn verlosser hangt aan ‘t kruis‘ (Ahasverus van den Berg). Ik leerde het als kind op school (waarom dit passielied? Het was een makkelijk aan te leren tekst met ditto melodie, vermoed ik). Ik vond het toen al mooi. Dat had niet met de inhoud te maken (dat waren voor mij klanken, zeer gelijkend op die die door de oude kerk galmden in preken en andere gezangen), maar met de versvoet, opbouw, klank, rijm en melodie . De vertaler – ds. Ahasverus van den Berg – heeft het oorspronkelijke meditatieve lied omgevormd tot een preek over het plaatsbekledend lijden van Christus. Vakkundig gedaan, maar nu ik het origineel voor me heb, zeg ik toch vooral : wat jammer! De naar binnen gerichte, bezonnen, bijna mystieke sfeer van het Duitse gedicht is namelijk ook weg. Het is – sorry Ahasverus – prekerig. Platitudes in plaats van overpeinzingen, verlustiging in de uiterlijke wonden in plaats van verinnerlijking. Omhaal van woorden in plaats van beknoptheid (zeker als je de later geschrapte coupletten ook eens leest). Kortom, Mijn Verlosser hangt aan ‘t kruis is een andere tekst dan deze. Het feit dat ds. Ahasverus een lied schreef met 10 coupletten en het originele lied er maar 3 heeft (later is een 4de toegevoegd door iemand anders) zegt eigenlijk al genoeg.2. Vandaar een herkansing, niet voor het in Holland stukgezongen 18de/19de eeuwse lied, maar voor het onbekend gebleven 17de eeuwse Duitse gedicht.
De dichter is Adam Tribbechov
Adam Tribbechov (1641-1687) , is een Lutherse theoloog (professor Gotha) en ‘superintendent’ (Lutherse variant van bisschop) met grote belangstelling voor de kerkgeschiedenis. De tekst is zeer katholiek (NB: dat is geen tegenstelling met Luthers), een gebalde, korte meditatie aan de voet van het kruis. De titel van het boek (en de motiefregel het lied) lijkt ontleend aan een zeer geliefde tekst uit de brief aan de Romeinen van de kerkvader Ignatius van Antiochië Amor meus crucifixus est (“Mijn liefde is gekruisigd”. Ignatius verwijst daarbij niet naar de gekruisigde, maar naar zijn begeren om te willen blijven leven hier op aarde. Dat begeren (die ‘amor’) is gekruisigd. NB: dat is de inhoud van het tweede couplet. 3 Adam Tribbechov heeft met de keuze van deze titel, beginregel, heel bewust een double entendre geïntroduceerd, en in zijn gedicht dus ook uitgewerkt (couplet 1 en 2). Enfin: allemaal – nu wat ver van ons afstaande, maar toen heel gebruikelijke – beeldtaal voor een geestelijke oefening: ‘zich te binnen brengen, eigen maken, in zich opnemen via de zintuigen en het gevoel, wat Christus heeft gedaan/geleden’. Het besef van dankbaarheid, liefde die wederliefde oproept, alle aardse lust en lijden relativeert, en de belijder tot een nieuw engagement drijft : een upgrade van het menselijke ethos.
… en niet Benjamin Schmolck
Benjamin Schmolck (1672-1737) wordt gewoonlijk als auteur genoemd in de Nederlandse taalwereld (niet in de Duitse. Daar wordt dit tamelijk onbekende lied wel correct toegeschreven aan Tribbechov). Schmolck was in 1676 nog maar 3, hooguit 4 jaar. Dus exit Schmolck. De toeschrijving van dit lied aan deze veelschrijver – o.a. bekend van cantateteksten getoonzet door Telemann – lijkt terug te gaan op het boek dat A.W. Bronsveld in 1917 wijdde aan het ontstaan van de ‘Evangelische Gezangen’ (1806). Bronsveld kent het Duitse origineel niet, en vermoed dat Ahasverus van den Berg een lied van J.A. Schlegel als voorbeeld heeft genomen voor zijn lied. Dat lied van Schlegel is op zijn beurt weer een aanpassing/bewerking van …. komt ie … een lied van Schmolck4. Dat lied heeft een duidelijk andere versstructuur, en is thematisch verwant. Deze verlegenheidssuggestie is dus in de daaropvolgende jaren canoniek geworden. Niemand heeft de moeite genomen het te controleren. Jammer. Ad den Besten (Compendium) vermeldt zelfs zonder verpinken dat het in Schmolck’s verzamelbundel Sämtliche Trost- und Geistreiche Schriften, staat. Niet dus.
De melodie
De melodie? Degene die wij kennen komt voor in een mooie zetting van Christian Friedrich Witt (kapelmeester te Friedenstein), gepubliceerd in diens Psalmodia sacra 1715. Deze interessantie uitgave bevat 762 gezangen, waarvan 351 met melodie en becijferde bas (in de appendix nog eens 12 gezangen met 5 melodieën). Ca. 100 nieuwe melodieën, die waarschijnlijk (dus) van Witt zullen stammen. Zoals onderhavige! Dus, schrijf maar op: melodie, waarschijnlijk Christian Friedrich Witt. Het is de gekende melodie (maar net niet helemaal en natuurlijk versierd), met een becijferde bas. Een geestelijke aria voor de ‘Haus-andacht’.

Deze melodie en het lied heeft daarna een zekere bekendheid genoten. Nooit een topper geworden. Interessant is wel de opname in de Johannespassie van J.F. Fasch (‘O wir armen Sünder – Johannespassie’), kapelmeester in Zerbst, op Goede Vrijdag 1723.

Hieronder nog iets curieus: 66 Stücke für Tasteninstrument (Orgel) – J.C. Kuhnau ?) een Manuscript met klavier(orgel) stukken. Berlijn 1772 staat erop.



For completeness een fotovan het lied van Ahasverus van den Berg uit de Evangelische Gezangen, nr. 124

Eerste gezangboekuitgaven (Gotha 1691/1724)
De opname in een gezanboek vindt ook plaats in Gotha (thuisregio), een bijlage van het Geistliches Gesangbuch (Gotha, 1691, nr. 7. p. 483), daar aangevuld met een vierde strofe van de hand van Johann Heinrich Rumpel, destijds professor aan het gymnasium in Gotha (†1699). Voorzover ik weet is dat ook de eerste keer dat het ‘als lied’ gedrukt wordt.

In de herdruk van 1724 wordt alle keurig toegewezen: D(octor) Adam Tribbechov, en het 4de couplet niet van hem, maar Joh. Heinr. Rumpel.

P.S.
Naast veel theologische werken (Latijn), heeft Trebbichov twee stichtelijke werken geschreven, beide in opdracht van de Hertog van Sachsen (Ernst I, bijgenaamd ‘De vrome’, overleden 1675). Hier de volledige titels: „Andachten vom ewigen Leben, aus dem Freuden-Spiegel des ewigen Lebens Dr. Phil. Nicolai gezogen“ (1674) und „Die gecreutzigte Liebe, Das ist: Andächtige Betrachtung einer gläubigen Seelen über die Historia des bittern Leidens und Sterbens JESU CHristi“ (1676) – Ons boek dus. In opdracht van hertog Ernst, maar opgedragen aan hertog Friedrich, de opvolger. Redelijk succesrijk, want herdrukken bekend uit 1695, 1718, 1720.
- Adam Tribbechov (1641–1687), geboren in Lübeck, hoogleraar ethiek en geschiedenis aan de universiteit van Kiel. Later werd hij door hertog Ernst van Saksen-Gotha benoemd tot generaal-superintendent in Gotha.
- in de NH bundel 1938 stonden 5 coupletten: https://kerkliedwiki.nl/Mijn_Verlosser_hangt_aan_%27t_kruis. In het Liedboek 1973 – gez. 189 – 4 coupletten (het derde is gesneuveld ). Het oorspronkelijke lied van Van den Berg telde 10 coupletten en stond in de Bundel Evangelische gezangen, gez. 124. Vaak lees ik ’11 coupletten’, maar dat elfde heb ik nergens kunnen vinden. Het Duitse toegevoegde couplet is van een theoloog-collega van Adam Tribbechov: Johann Heinrich Rumpel. Het luidt Meine Liebe hängt am creutz! / Auf ihn will ich frölich sterben, / und ererben, / was mir Gott hat zu bereitt / in der ewgen seligkeit. is nogal conventioneel.
- Ignatius brief aan de Romeinen (Ignatius is zich bewust dat hij binnenkort als martelaar zal sterven). Hij schrijft in hoofdstuk 7:2 “Let not envy have a home in you. Even though I myself, when I am with you, should beseech you, obey me not; but rather give credence to these things which I write to you. [For] I write to you in the midst of life, yet lusting after death. My lust hath been crucified, and there is no fire of material longing in me, but only water living (and speaking) in me, saying within me, Come to the Father.” (ik citeer de Engelse vertaling, de officiële Nederlandse (vaticaan) vertaalt; ‘Mijn aardse liefde is gekruisigd’ ). Origineel in Grieks (eros) maar natuurlijk verspreid en bekend in West-Europa via de Latijnse vertaling: amor meus crucifixus est. Ook andere Duitse lieddichters, o.a. Klopstock, hebben dit thema – later ! – opgenomen: https://en.wikipedia.org/wiki/Der_am_Kreuz_ist_meine_Liebe
- Eerste couplet: Schwing dich auf gen Golgotha ! / Sieh den Heiland hier am kreuze, / Und bedenke , was dich da / Für ein Trieb zur Busse reize ! / Kannst du hier gefühllos seyn, / Härter wärest du als Stein. etc. Bronsveld, p. 360-361. Bronsveld kan weinig kwalijk worden genomen, omdat ook Ahasverus van den Berg zelf zegt dat dit lied een bewerking is van Schlegel’s ‘Het kruis des verlossers‘ (Voorwoord van de vierde proeve van Geestelijke Oden en LIederen (1805)).