Holy ignorance

Holy ignorance, als religie en cultuur uit elkaar groeien

n.a.v. Olivier Roy, Holy ignorance: when religion and culture part ways (London : Hurst, 2010)
– vertaling van La sainte ignorance : le temps de la religion sans culture (Paris: Ed. du Seuil, 2008)

Voor een recentere (kortere, gebaldere) versie: klik hier

update 2017: mijn bezinning op dit boek heeft tot een nieuw boek geleid: https://www.religie.one/religie-in-een-open-samenleving/ : vier essays over de plaats van religie in de Open Samenleving.

Ja, gaat u er maar eens goed voor zitten. Dit is een veel te lang artikel voor het internet. Maar korter kon het niet, want zelden heb ik zo’n rijk boek gelezen als dit èn zo complex ook, èn toch overtuigend. Een samenvatting, een leesverslag en een stukje voortgaande bezinning (toepassing van inzichten verworven bij de lezing) omtrent wat nu de wel in de cultuur verankerde religies moeten doen als de cultuurloze religiositeit dominant wordt…

In het soms erg emotionele en verhitte debat over de plaats van godsdienst in de huidige samenleving heeft Olivier Roy[1] ons verblijd met een verrassende, originele en uitdagende bijdrage: Holy ignorance. Beginnen veel uiteenzettingen over dit onderwerp vanuit het gevoel dat de godsdienst zich ‘weer’ teveel begint te moeien met wat er in de publieke ruimte gebeurt (men zegt het vaak niet, maar bedoelt: de Islam), dan begint Roy aan de andere kant, namelijk met de vaststelling dat er niet zozeer een teveel aan wisselwerking tussen godsdienst en de socio-culturele omgeving (vanaf hier kortweg: cultuuur genaamd) plaatsvindt, maar dat er op dit punt juist een dramatisch tekort is. Er is immers niet zozeer een ‘terugkeer van de godsdienst’ bezig, maar een ‘transformatie’ van het religieuze in algemene zin, waarbij het hoofdkenmerk van de nieuwe godsdienstigheid haar cultuurloosheid is. Religiositeit is gedeterritorialiseerd (ont-worteld) en gedecultureerd. Dit is dan ook de ondertitel van zijn boek: When religion and culture part ways, of nog radicaler in het Franse origineel: la religion sans culture. Impliciet mag men na deze zin de titel herhalen: Als religie de band met de cultuur verliest dan blijft er enkel nog een vorm van heilige onwetendheid/domheid/onkunde over.
Deze nieuwe vorm van religiositeit, die zich dus los van cultuur en plaats ontwikkelt – en zich precies hierin onderscheidt van de bekende klassieke vormen van religie – toont haar vitaliteit in het fenomeen van massale bekeringen, die in alle richtingen verlopen. Een verschijnsel dat volgens Roy tot op heden zeer ten onrechte wordt genegeerd door religie-wetenschappers en socio-psychologen. Hij roept er in zijn boek en in interviews graag een beeld van op. Het gaat om honderden miljoenen die van religie gewisseld zijn de afgelopen decennia, en die bekeringsgolf treft niet enkel het christendom, maar eveneens de Islam en de oosterse godsdiensten.

Ik beperk me nu tot de christelijke religiositeit. In Brazilië is op twintig jaar tijd een bevolking die 95 procent katholiek nu sterk evangelical gekleurd (onder welke naam ik alle niet-traditionele protestantse kerken samenvat, waarbij de pentecostals de grootste groep vormen). Idem voor Chili, waar inmiddels één derde van de bevolking evangelical is. Algemeen: binnen de protestantse familie is het overwicht van de traditionele kerken (luthers, hervormd-presbyteraans) verdwenen en nemen in snel tempo de evangelical kerken het heft in handen. Tien jaar geleden waren er in Spanje 40.000 protestanten, vandaag zijn dat dat er 400.000. Ook in Marokko en Algerije zijn er vandaag evangelical kerken. Terwijl traditionele christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten verdwijnen, ontstaan er in tegelijk autochtone protestantse kerken, gesticht door allochtone (niet-uit het midden-oosten afkomstige) zendelingen. In West-Europa schieten de kerken van Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse origine als paddestoelen uit de grond, etnisch maar niet territoriaal gebonden. Paradepaardje in Roy’s uiteenzetting is de opmerking dat de snelst groeiende kerk in Oekraïne gesticht is door een Nigeriaanse evangelical, Sunday Adelaja. Naast ruim twee miljoen Oekraïners die zich bij deze kerk hebben aansloten, worden er nu bijhuizen geopend in London. De cultureel diep verwortelde Anglicaanse kerk staat onder grote druk en conservaties secties, die zich niet kunnen vinden in het wijden van vrouwen en homo’s sluiten zich aan bij Nigeriaanse en Keniaanse Anglicanen, of vervoegen zich bij de rooms-katholieke collega’s. De numeriek meest succesvolle godsdienst vandaag is het pinkster-christendom (pentecostals), gevolgd door de Mormoonse kerk die van 3 miljoen gelovigen is gegroeid tot 17 miljoen in iets meer dan twintig jaar. Het land met de meeste protestantse missionarissen in verhouding tot de bevolking, is Zuid-Korea. In Algerije hebben de Witte Paters, die erg geïnteresseerd waren in de lokale cultuur, uiteindelijk gemiddeld één moslim per carrière tot het christendom bekeerd, vandaag arriveren evangelical zendelingen die zo goed als geen Arabisch spreken – en meestal ook nog slecht Frans –, die zich niets gelegen laten liggen aan de plaatselijke cultuur en zij slagen er wel in om mensen te bekeren.

Om deze ontwikkelingen te duiden, heeft Roy dit boek geschreven. Zijn essay doorspekt hij met alloze korte case-studies. Voor mij als protestant was de allereerste manifestatie van holy ignorance die hij beschrijft zeer herkenbaar. Het is een anecdote uit zijn eigen jeugd. Deze functioneert als inleiding op het hele boek, maar kan ook gelezen worden als een parabel van het hele essay, zeker samen met de analyse van het spreken in tongen verderop in het boek. Roy evoceert wat er gebeurde tijdens de voorbereiding van een jeugdkamp van de protestantse kerk (Eglise Réformée de France) van La Rochelle in 1956. Tijdens een bijeenkomst in het jeugdlokaal, waar de jongens aan het pingpongen waren, komt op een avond de dominee binnen met een nieuwe lid, een zestienjarige frisgewassen kerel, die de andere jongens begroet door enthousiast te roepen: “Christus leeft, halleluja”. Natuurlijk geloofden de andere jongens en de dominee dat ook, alleen: dat zeg je zo niet, dat zeg je daar niet, dat zeg je dan niet. Voor alles is een tijd en een plaats. Men bestudeerde de bijbel zeker, maar dat was niet het enige en men deed dat ook niet enkel om Jezus beter te leren kennen. Dat was ingebed in een brede jeugdcultuur. Dat diende ook om je intellect te scherpen, om lekker te kunnen discussiëren, om indruk te maken op de meisjes… Retrospectief beschrijft Roy wat de aankomst van deze nieuweling vervolgens losmaakte in deze diep in de Franse hugenotencultuur verankerde jeugdclub. Voor de nieuweling stond Jezus altijd, overal centraal. Voor hem was het geloof niet maar een marker naast vele anderen (eigenlijk een submarker van de culturele marker), maar de centrale marker van zijn zijn identiteit. Deze door Amerikaanse evangelicals bekeerde jongeman uit de arbeiderswijk van La Rochelle, maakte zo zichtbaar, voelbaar – maar nog niet reflecteerbaar – dat er onder de openlijk en nadrukkelijk geafficheerde ‘protestantsheid’ van deze jeugdclub een veel belangrijkere culturele laag zat, die – onbewust – het grootste deel van het samenleven bepaalde. Het rooms-katholieke jeugdkamp en het jeugdkamp van de socialisten of communisten hadden allemaal hun eigenheid, maar eigenlijk was er meer dat hen verbond dan dat hen van elkaar scheidde, nl. de west-europese cultuur. De aanwezigheid van die ene, die anders was, die met die cultuur geen band had veroorzaakte een epifanisch moment, waardoor proleptisch aan den dag kwam wat tot dan toe verborgen was gebleven. De anecdote heeft een dramatisch slot: Omdat ‘religion and culture’ bij de deze bekeerde jongeling niet met elkaar verbonden waren, geraakte de protestantse jeugdclub in een crisis, die zover ging dat de dominee – die de betovering die uitging van het feit dat hij nu eindelijk eens een ‘echte gelovige’ had niet kon weerstaan – voor het ultimatum werd gesteld: of hij gaat, of wij… In de jaren ‘50 kon de dominee niet anders dan kiezen voor zijn jongens (hij moest de ouders ook nog onder ogen komen): religie en cultuur waren nog sterk verbonden.

Mijn stelling – gebaseerd op Roy’s analyse – is dat 50 jaar later (nu dus), de situatie eerder omgekeerd is: de ‘dragende cultuur’ is weg. De dominee van vandaag is quasi weerloos tegen zulke ‘echte’ gelovigen. Het culturele aspect is immers maar een bijzaak, die door het geloof voortdurend onder kritiek gesteld moet worden. Het geloof zelf gaat ook de rationaliteit te boven en is iets van de individuele persoon, ze zit in het gevoel, ze schuilt in de ervaring, de beleving, de overgave. Men koestert zich om het met Roy te zeggen in holy ignorance, en schaamt zich daar niet voor. Dit betekent niet dat de ‘godsdienst nu terug’ is, ook niet dat we nu een clash of civilisations beleven (dat veronderstelt ook dat religie en cultuur verbonden zijn), dit komt omdat godsdienstigheid getransformeerd is in een set overtuigingen en emoties, die beleden en beleefd worden los van de cultuur waarin men leeft. Nog volgens Roy is dit niet ondanks maar dankzij de secularisatie. Zowel de religieuze individualisering als de privatisering zijn ‘verworvenheden’ van de scheiding tussen kerk en staat. De transformatie van cultureel verankerde religies in ‘pure’ universele godsdiensten of godsdienstigheid is een bijverschijnsel van de globalisering. Onafhankelijk van cultuur, taal, natie, ras kan een geloofsovertuiging of beleving worden omhelst, beleden en gepraktiseerd, altijd en overal.

Waren vroeger de grote godsdiensten (institutionele levensbeschouwingen) met al hun vezels verbonden met de omringende cultuur, zodanig dat we terugkijkend ons afvragen wat nu eigenlijk godsdienst en wat nu eigenlijk cultuur was, iets wat we bij vreemde godsdiensten gemakkelijker waarnemen dan bij de onze (want dat is gênant, verontrustend), door de secularisatie zijn de godsdiensten abstracter geworden (‘geestelijker’ zal men zelf zeggen) en – zo voeg ik toe – steeds absoluter in hun aanspraken (absoluut = ‘los-gemaakt’; zelf zullen ze zeggen ‘puurder, zuiverder’). Het overspringen van de cultuur, de groei, de verworteling, wordt a.h.w. gespiegeld in de manier waarop veel nieuwe christenen, maar bij islamieten gebeurt hetzelfde, proberen de 2000/1400 jaar geschiedenis te overspringen, weg te gommen door te suggereren dat men kan leven, geloven precies zoals in Jezus/Mohammed’s dagen. Alsof het leven en de religie toen niet ook ingebed was in een cultuur etc…. Neen, de teksten zijn direct van toepassing op vandaag. Geen historisch bewustzijn, geen literaire kritiek, geen hermeneutiek is nodig. In deze nieuwe godsdienstigheid is de mens geen door en door geschichtliches wezen maar een universeel tijdloos abstractum. Geschiedenis is enkel tijdsverloop en dus irrelevant. De voorkeur voor parafraserende vertalingen in de taal van vandaag, à la ‘het Boek’ passen precies in deze beweging: het wist de culturele embedment van alle teksten en alle interpretatie uit. Hoewel ogenschijnlijk tegengesteld: het reciteren van de teksten in de oorspronkelijke versie (of in kryptisch letterlijke vertalingen) getuigt van eenzelfde tijdloze geloofsbeleving.

Waarom is dit belangrijk om te weten?

Het antwoord is simpel: de religies, die vroeger samenbindend werkten (re-ligare) op het terrein van het gewone fysieke samenleven van echte mensen in een gedeelde wereld werken nu scheidend, dat wil zeggen: ze suggereren dat het pure geloof niets te maken heeft met de cultuur; dat is maar een jas, een inkleding, die de aandacht afleidt van het wezenlijke en dat wezenlijk is ‘puur’ en los verkrijgbaar (iets wat – tussen haakjes – Roy ook signaleert bij veel geprezen en gelezen katholieke filosoof Jean-Luc Marion met zijn grote aandacht voor het geloven op zich): culture and religion part ways. Men schept zich een eigen wereld, soms zelfs parallelle werelden en complete subculturen. Dat dit niet zonder gevaar is, moge duidelijk zijn. Extremistische tendensen zijn er in elke religie, dat is zo uit de aard der zaak: elke overtuiging die diep gevoeld wordt, kan ook radicaliseren. Zolang religie en cultuur verbonden zijn, worden zulke tendensen van binnenuit gecorrigeerd of op z’n minst ingebed of verzacht. Het diep in de cultuur verwortelde institutaire leiderschap en de daarmee verbonden academische theologie (deel van de universitas, betwist, maar toch) zorgden daar wel voor, tot ergernis van de ‘echte gelovigen’. Hierdoor was in vroeger dagen een samenleving nooit een echte theocratie, ook niet als ze monoreligieus was – het thema van Roy’s eerste epochale boek: L’Echec de l’Islam politique (1992) – The failure of political Islam (1994) – altijd is een staat een corpus mixtum, en de gedeelde cultuur zorgde voor acceptatie van de ander die volgens de pure theologie eigenlijk niet bestaan mocht. De culturele marker was sterker dan de religieuze. Ongelovigen, anders-gelovigen: ze waren er – en dat was vanuit de theologie vreselijk – maar toch waren ze er gewoon en werden ze geaccepteerd.

Als religion and culture part ways dan werkt dit niet meer, want de geglobaliseerde wereld, met haar internetgemeenschappen leidt tot fragmentarisatie en groepsvorming los van de geleefde en gedeelde cultuur. Ook reële geloofsgemeenschappen hebben steeds minder een band met de stad, de wijk, de cultuur, het land waar ze wonen. Het wordt steeds meer op elkaar gelijkend, waar je ook komt. Als men maar de juiste overtuigingen heeft, dan is men honderd procent gelovig en volkomen in orde. De cultuur wordt quantité négligeable of – nog consequenter – een terrein dat men ook onder het beslag van de godsdienst, of beter de god waarin men gelooft dient te brengen. Men veroorlooft zich pauschale oordelen over de cultuur, de politiek, zonder een engagement voor die cultuur. Men heeft immers de ware kennis over de hele werkelijkheid, wat anderen ook beweren. Die kennis is immers aanwezig in de godsdienst, via openbaring, die geldig is onafhankelijk van algemeen aanvaardbare argumentatie: Holy ignorance. De godsdienst hoeft niet redelijk te zijn,als ze maar logisch is volgens haar eigen vooronderstellingen.

Indien de godsdienstigheid proselitiserende en theocratische trekken heeft dan kan dit kwalijke gevolgen hebben voor degenen die niet mee gaan, omdat er nog nauwelijks ’onderhandelingsruimte’ (gedeelde cultuur) overblijft. Sectarisch fundamentalisme is bij zo’n type godsdienst maar moeilijk te voorkomen. De hierboven genoemde stromen van bekeringen in alle richtingen (behalve naar de klassieke cultureel ingebedde geloofsgemeenschappen) bieden legio voorbeelden, die Roy’s opvatting bewijzen of beter: illustreren, want we zijn in de menswetenschappen en daar verloopt bewijsvoering toch wat voorzichtiger dan in exacte wetenschappen. Zeer illustratief voor zijn betoog is nog de vaststelling het Joodse rabbinaat steeds vaker spontane vragen tot ‘jood-worden’ krijgt van mensen die via een kennismaking met ‘het Jodendom’ via het internet overtuigd zijn geraakt van de superioriteit van die godsdienst. Via de aansluiting bij een internet-community of een forum hebben zij hun kennis vermeerderd en zijn uiteindelijk tot het besluit gekomen Jood te worden. Dit dus zonder ooit met de Joodse cultuur of praxis in aanraking gekomen te zijn. Opvallend en tekenend is dat binnen de bestaande godsdiensten het de relatief jonge radicale bewegingen zijn die hun 10.000-en verslaan. Het salafisme, de evangelicals, de Lubavitcher. Wat zij gemeen hebben is dat ze producten van de moderniteit zijn, de moderne media ook zonder veel scrupules gebruiken en aan het sociaal-culturele weefsel waarin mensen leven geringschattend voorbijgaan: Holy ignorance. Dit weerspiegelt zich ook in de presentie van de religies op het internet. Een eenvoudige zoekopdracht via google is revelerend. Wie zijn er op het net het meest actief: de overtuigden, die hun boodschap op een eenvoudige wijze kunnen communiceren, degenen ook die behoefte hebben hun eigen gelijk of waarheid te bewijzen…. het aantal fundamentalistische proseliterende websites overtreft verre het aantal ‘objectief’ informerende. En dit geldt evenzeer voor christendom, jodendom als islam, de drie die ik zelf een beetje kan overzien, en waaraan Roy uit eigen kennis en ervaring ook de in het westen zoveel hoger geachte oosterse religies toevoegt.

Waartoe leidt nu deze analyse van Olivier Roy?

Welnu, naarmate het boek vordert nam mijn verontrusting toe. Met elk hoofdstuk weet hij zijn basisthese aannemelijker te maken en verdiept hij die ook. Tegelijk groeit dus ook het gevoel: hier moeten we toch wel enig tegenwicht tegen bieden. Hoopvol maar ook wel een beetje nerveus begon ik dus aan de laatste hoofdstukken in de hoop een remedie te vinden of op z’n minst een analyse die uitzicht biedt om een beleid om deze tendens te keren; tevergeefs. Roy kent de ins and outs van de inhoudelijke discussies, de fenomenologische analyses en de politieke strategieën die gangbaar of mogelijk zijn (hij werkte in het Midden Oosten, o.a. in Afghanistan), maar zijn analyse leidt ons in een aporie; we worden er wel wijzer maar niet vrolijker van. Cynisch gezegd: Vanwege de scheiding van kerk en staat en de fundamentele plaats die de godsdienstvrijheid heeft gekregen in de Westerse wereld, gaan we hier vaak veel te voorzichtig en paniekerig mee om: We kunnen ons nu immers niet meer inhoudelijk met deze materie bemoeien zonder de fundamenten van onze rechtstaat te ondergraven. Tegelijk moeten we niet bang zijn om eventuele negatieve maatschappelijke effecten van deze Holy ignorance in te perken door ze gewoon te behandelen als wat ze zijn: ’godsdiensten’, meer niet. Geen paniekvoetbal, maar een nuchtere aanpak. Roy vindt dat we religies de plaats moeten geven die ze toekomt in onze cultuur volgens de grondwet (negatieve en positieve vrijheid: vrijheid van godsdienstige dwang en vrijheid om de godsdienst vorm te geven), maar ook niet meer dan dat. De religieuze marker mag met andere woorden een onderdeel zijn van een culturele marker, maar mag die niet gaan vervangen of alle andere markers wegduwen. Beleidsmakers roept hij op om hun coping strategy te updaten. Met religie in de samenleving omgaan alsof religies nog cultureel gebonden entiteiten zijn die je met elkaar in gesprek kunt brengen of die kunnen ‘clashen’ (Huntington), is achterhaald. Religie is getransformeerd en eigenlijk is dat niets anders dan dat ze zich heeft geadapteerd aan de post-moderne samenleving die dus wel degelijk seculier is (= kader waarbinnen we leven) , maar niet religieloos, maar die – hoe zou het anders kunnen? – met de daaraan aangepaste, bij haar passende, religieuze verschijningsvorm. De geëmancipeerde zelfbewuste (individueel opererende) moslima’s met hoofddoek, de halal-broodjeszaken, de luide multimediale presentie… dat is de godsdienst van vandaag, en ze is een andere dan die van gisteren en moet dus ook anders benaderd worden. Ze zuilsgewijs benaderen is de coping strategy van gisteren, die vandaag niet werkt, want niet op haar object is toegesneden. De diversiteit zowel intern als onderling is daarvoor veel te groot, alsmede de manier waarop men zich manifesteert.

Dan blijft nog één vraag over, die Roy helemaal niet stelt, maar die ik als lid van een gevestigde kerk (de religie van gisteren dus) mij zelf wel stel. Ik zie een toenemende evangelical-isering in de kerk, die het liberaal cultuurchristendom overvleugelt. Ik zie ook dat velen in de kerk het met lede ogen aanzien, maar geen alternatief hebben. De kerk van gisteren past niet zo bij de tijd zoals deze nieuwe bewegingen. De vraag die ik mij stel is: Is het mogelijk om hiertegen weerstand te bieden, kan de opmars van de onwetendheid (die zichzelf ‘heilig’ heeft verklaard en dus onaantastbaar) gekeerd worden, of iets minder pretentieus: kan terwijl de onwetendheid oprukt in religionis, de kerk van vroeger ook nog een betekenisvolle factor blijven in onze samenleving?

Op zoek naar een antwoord op deze vraag, schoten mij alvast volgende betrachtingen te binnen. Ten eerste heeft de lezing van dit eigenlijk heel complexe boek mij sterker dan voorheen hierin bevestigd dat de gevestigde religies die een bepaalde traditie hebben opgebouwd in bepaalde streken(die cultureel verworteld zijn), en die door de ‘nieuwe’ gelovigen gekritiseerd worden dat ze niet ‘zuiver’ genoeg zijn of niet ijverig genoeg, zich daardoor niet in de hoek moeten laten drummen. Die kritiek is helemaal geen fundamentele kritiek, maar enkel een vaststelling van een andere verbondenheid tussen religie en cultuur tussen criticus en gekritiseerde. Ik stel voor om dit niet langer te verstoppen: Laten we de negatief bedoelde term gewoonte-christenen of ‘cultuurchristenen’ die dan vaak valt, gewoon als geuzennaam adopteren. En, daarmee direct samenhangend: laten we niet in de valkuil trappen onze eigen culturele verworteling ook zelf nog eens te gaan ondergraven als reactie op deze kritiek. Dat doen de evangelicals wel voor ons. Integendeel: laten we ernaar streven om die culturele verworteling te valideren, te valoriseren, niet krampachtig maar rustig zoekend en voortbouwend op wat er ‘nog’ is aan verbondenheid tussen onze religie en de ons omringende cultuur.

Ik heb daar ook wel een inhoudelijke argumentatie voor vanbinnenuit. Filosofisch theologisch is de kerngedachte bij deze nieuwe verschijningsvormen van religie deze, dat de kern van de boodschap losgemaakt kan worden van de cultuur waarin men leeft. Welnu, zo’n kern in abstracto bestaat helemaal niet. Dat is de ‘mythe’ van het zuivere begin, waar Jacques Derrida zulke behartenswaardige dingen over heeft gezegd. Door toch te doen ‘alsof ‘ speelt men fundamentalisten in de kaart. Hun godsdienstigheid bestaat namelijk enkel bij gratie van dat abstractum. Mijns inziens hoort de verworteling in de cultuur bij de boodschap en is er zelfs een fundamenteel onderdeel van wat het christendom betreft. Het ‘woord’ dat in den beginne bij God was, ja ‘God’ was, is ‘vlees’ geworden (= volledig ingegaan in het aardse leven) en heeft ‘onder ons gewoond’ (is verbonden met de menselijke existentie, heeft daarin wortel geschoten).[3] Mensen zijn historische wezens, zij hebben wortels. En zijn goden hebben dat dus ook, want ‘God’ en zijn dienst  krijgt betekenis in relatie tot hem. Over wat ‘God’ betekent daarbovenuit of los daarvan valt geen zinnig woord te zeggen. Gechargeerd: religie is een aspect van de menselijke cultuur en niet andersom. Is dat echt zo erg om dat nu eindelijk eens hardop te zeggen, als gelovige? Dit is altijd zo geweest en zal ook altijd zo zijn. Alles wat wij over boven zeggen, hoe bevlogen of geïnspireerd ook, het komt echt van beneden. Religie articuleerde altijd al het overstijgende, het transcenderende dat eigen is aan echt authentiek doorleefd mens-zijn. En dat kan het nog steeds doen, ook in onze tijd, maar dan wel graag een beetje op niveau a.u.b., niet prae-kritisch,  maar vanuit een volledige doordenking – verdiscontering zelfs – van de verworvenheden van de wetenschap (exacte en menswetenschappen) met alle zintuigen en faculteiten die ons mensen ter beschikking staan. Kortom, laten we ons niet in de hoek drijven door degenen die onwetendheid heilig verklaard hebben en zich daar zalig bij voelen.

Tenslotte: Waar Roy’s analyse ook verhelderend werkt is met betrekking tot het verschijnsel dat er in West-Europa zoveel mensen zijn, die opgevoed zijn met een religie die diep verankerd was in de cultuur, en die al lang afstand genomen hebben van de officiële leer (en dus van de zogeheten ‘pure’ versie van die religie) die ze toen aangeleerd hebben gekregen, en die ook zo hun gedachten hebben over het leiderschap in de kerk, maar die geen afstand willen nemen van de culturele onderbouw van die religie. In Vlaanderen is die groep cultuur-christenen bijvoorbeeld bijzonder groot. Zij zouden soms ook best nog wel eens een vervolg willen op dat deel van hun jeugd –af en toe, en op eigen voorwaarden, ze zijn moderne mensen – maar vinden zo moeilijk aansluiting bij de huidige kerken waar oude structuren maar blijven duren en de losmaking van de cultuur de wind in de zeilen heeft, omdat natuurlijk ook daar de nieuwe generatie religieuze leiders een ‘puurder’ geloofstype voorstaat: Holy ignorance sijpelt ook de gevestigde kerken binnen , zelfs de meest in de cultuur ingebedde versie, de meest traditionele van alle christelijke kerken, de roomskatholieke: jonge priesters met een irrationeel geloof en een clerical collar, onbeschaamd voor hun geloof uitkomend – soms met een gênante wereldvreemdheid. Mensen die wel de band met het culturele in hun spirituele zoektocht beleven, voelen zich niet thuis in die ontwortelde, historie-onbewuste of historieloze naar puurheid strevende kerkgemeenschappen van vandaag, vaak trouwens meer sociaal-therapeutisch actief, dan geestelijk. Zij hebben geen affiniteit met gelovigen die geen rekenschap wensen af te leggen ten overstaan van de vragen van cultuur, wetenschap en samenleving. De zoektocht naar wat men in de franstalige wereld spiritualiteit noemt (gevoelighed voor het transcendente, open leven, erkenning van een plurale rationaliteit, niet dom maar reflecterend) is hiervan een duidelijk fenomeen. De oude scheidslijnen tussen naturalistische humanisten en een bepaald type gelovigen is aan het verdwijnen (met het verzwakken van de religieuze marker, wordt de gezamenlijke culturele marker sterker).

Tegelijkertijd beginnen ook de aanhangers van de nieuwe religie meer en meer op elkaar te lijken en elkaar te vinden, op voorheen ondenkbare wijzen. Fundamentalistische moslims, conservatieve katholieken, evangelicals en conservatieve joden: hand in hand staan ze in hun verzet tegen het homohuwelijk, abortus en de gelijkberechtiging van de vrouw. Eveneens tekenend voor deze nieuwe vorm van religiositeit is dat de grootste campagne tegen Darwin in Europa wordt gevoerd door een Turkse moslim die boeken uit de wereld van de creationistische evangelicals liet vertalen (Harun Yahya, The atlas of creation): holy ignorance met een pseudo-wetenschappelijk jasje.

Kortom, evenals degenen die vroeger door de religieuze marker werden gescheiden hoewel ze dezelfde cultuur deelden elkaar nu beginnen te vinden, zo is er ook een convergentie op het terrein van waarden en normen bij de nieuwe religieuzen. De opdracht voor de hedendaagse politieke wereld is om een passende manier te vinden om om te gaan met deze eigentijdse, zich snel verspreidende, gedecultureerde en gemondialiseerde religiositeit, die steeds vaker ook hun overtuigingen naar buiten willen brengen en vertalen in politieke acties en publieke stellingnames.


[1] Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Hij was adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is nu verbonden aan het European University Institute in Florence.

[3] Evangelie naar Johannes, hoofdstuk 1