Het verhaal van de hyacint door Frederick Doerflinger

… originele (Romeinse) hyacinten zijn nog moeilijk te vinden, omdat ze zijn verdrongen door de opzichtige hybride (multiflora of “Fairy”) types die wij nu associëren met hyacinten. Die zijn echter nog niet eens een eeuw oud…

uit Adsurgens, het tijdschrift van “Wycliffe Hall Botanical Gardens”, 1989 (ingekort versie van een Engelse tekst)

In het begin: Wilde hyacinten en Romeinse hyacinten

De naam “hyacint” stamt uit de verre oudheid (pre-Griekse taal die zo’n 4000 jaar geleden werd gesproken). Etymologisch schijnt de woordstam te maken te hebben met de blauwe kleur van water. Later ontwikkelde de plant knopvariaties van wit en licht mauve tot diep mauve-paars. De stamvader van de huidige tuin- of “Hollandse” hyacint kwam in de oudheid voor als wilde bloem in een aantal gebieden in het oostelijke Middellandse Zeegebied, en via Klein-Azië en Syrië verspreidde ze zich naar Iran en Irak. De oersoort van onze bonte hyacinten verzameling is de hyacinthus orientalis. (zie boven)

Deze stamvader is best niet te verwarren met de lieflijke boshyacinten, Hyacinthoides non-scripta, of Hispanica, zie afbeeldingen (boven en beneden). In het laatste geval gaat het om delicate, winterharde planten die tot 30 à 40 cm hoog kan worden met een losjes verspreide tros van 2-15 zeer geurige bleke tot middenblauwe (heel zelden witte) bloemen, die bloeien in april (en mei).

Sinds de 16de eeuw zijn er vele variëteiten (al dan niet bewust gekweekt, spontane kruisbestuiving kan ook) van de H. orientalis bekend. Een interessante variëteit is de Hyacinthus orientalis albulus, een vroegbloeiende soort, die inheems is in Zuid-Frankrijk. Zij heeft een witte bloem op een kleine slanke aar, en wordt in het Engels de Romeinse hyacint (Roman hyacinth) genoemd.1. Om de verwarring te vergroten: in het Engels wordt de gewone hyacint (H. orientalis) ook wel de Dutch hyacinth genoemd. De sierlijke, veelbloemige Romeinse hyacinten die (vroeger?) op grote schaal werden aangeboden in wit, roze en blauw voor de vroege kerstbloemdecoratie binnenshuis, stammen af van deze H. orientalis albulus en hebben niets te maken met de groenig bloeiende Hyancinthus romanus, die nu correcter is geclassificeerd als Bellevalia romana.

ECHTER…. deze originele Romeinse hyacinten zijn nog moeilijk te vinden, omdat ze zijn verdrongen door de veel opzichtigere multiflora of “Fairy” types.

Deze hyacinten maken het wel erg bont voor hun afkomst. Ze zijn halfweg de 20ste eeuw gecreëerd/gekweekt door George van Veld uit Lisse (ja inderdaad). Hij kruiste de originele Romeinse hyacinten met enkele tuinvariëteiten (van de orientalis) om vroegbloeiende variëteiten te verkrijgen met bloemen van grotere afmetingen en een breder kleurengamma. Eigenlijk belemmert het succes van deze bloem het zicht op de originele hyacint. De terminologie hierboven: “delicaat en elegant” lijkt naast de kwestie. De veredelingsgeschiedenis van de gecultiveerde hyacint gaat meer dan 400 jaar terug, waarbij alle cultivars afstammen van één soort. Veredelaars selecteerden op grotere bloemen en andere bloemkleuren en werden ook beïnvloed door de mode. Tuinvariëteiten zijn enorm in omvang toegenomen en zijn wasachtig, dik en stevig geworden, hebben gelukkig wel de zoete geur, maar niet veel van de sierlijkheid van de wilde soort behouden. Dubbele cultivars, te onderscheiden van enkele cultivars, hebben verschillende perioden van populariteit gekend, maar de laatste tijd heeft de veredeling zich meer geconcentreerd op de enkele variëteiten om nog massievere aren en helderdere en sterkere kleuren te produceren.

Hyacinten in de Oude Wereld en het Ottomaanse Rijk

Hyacinten werden voor het eerst genoemd door de grote epische dichter van Griekenland, Homerus, in de Ilias (tussen de 10e en 8e eeuw voor Christus) als een van de bloemen die de rustbank van Hera, koningin van hemel en aarde, vormden. De plant werd ook botanisch vermeld door de Griekse filosoof-natuuronderzoeker Theophrastus (372-287 v. Chr.). Ook de Griekse arts Dioscorides beschreef deze bloem in de eerste eeuw na Christus. Er is geen bevestiging dat de Romeinen ze meenamen uit het Midden-Oosten om ze te kweken voor hun geur, maar zowel Vergilius als Ovidius verwezen er zeker naar in de context van de kalender, festivals en/of mythologie.

De Arabieren hebben ook de Griekse botanie bewaard en het is via hen dat veel van de meest sierlijke bollen, waaronder de hyacint, zijn geïntroduceerd in West-Europa. Sultan Mohammed II, die Constantinopel veroverde in 1453, en Suleiman de Grote (bloeitijd van het Ottomaanse Rijk van 1520-1566), waren allebei zeer toegewijd aan tuinen. Hyacinten, tulpen en vele andere bollen werden op grote schaal gekweekt.

Ogier Ghiselin de Busbecq, de Vlaamse diplomaat die in 1554 door keizer Ferdinand I als ambassadeur naar Suleiman werd gestuurd en aan wie wordt toegeschreven dat hij de eerste tulpen naar West-Europa stuurde, beschreef ook hyacinten en andere bollen en exotische planten en “tulipam” die in de tuinen van Adrianopel en Constantinopel groeiden. Het is ondenkbaar dat hij de hyacint niet meenam in de vele zendingen zaden en bollen die hij terugstuurde naar Wenen en naar botanische vrienden elders, en het is heel begrijpelijk dat de brede opwinding die werd aangewakkerd door de flamboyante tulp de komst en ontwikkeling van andere belangrijke planten overschaduwde. Er is overtuigend bewijs dat de hyacint door de Turken werd gekweekt voor zowel de geur als voor ceremonieel gebruik. Bij de dood van sultan Moerad III in 1595 liet zijn rouwende zoon maar liefst een half miljoen hyacinten planten.

Hyacinten komen naar Nederland en Engeland

Het is met Carolus Clusius (1526-1609), de beroemde conservator van de botanische tuinen in Leiden, dat de serieuze teelt van bloembollen in West-Europa begon, en door hem werd Holland het commerciële centrum van de bollenteelt in de wereld. Clusius, een Vlaamse botanicus, Charles de l’Ecluse, studeerde plantkunde in Montpellier van 1551-54 en reisde veel rond voordat hij zijn Leidse post aanvaardde. Na een lange expeditie naar Spanje en Portugal in 1565 raakte hij geïnteresseerd in tuinplanten, vooral bloembollen. Hij werkte met bollen van Busbecq toen hij prefect was van de Koninklijke Medicijntuin in Praag, lang voordat hij in 1573 in Wenen aankwam om daar de keizerlijke tuinen te bezetten, maar zijn gegevens zijn niet specifiek of volledig. De hyacint werd toen niet genoemd en ook niet bij zijn aankomst in Wenen toen hij vermeldde dat hij alleen “een grote hoeveelheid tulpen en andere zaden en bollen” van Busbecq had ontvangen in 1573.

Een andere Vlaamse botanicus, Mathias de l’Obel (1538-1616) observeerde de Hyacinthus orientalis in bloei in 1562 in Padua, Italië, waar de eerste botanische tuin van West-Europa was aangelegd in 1545. Later, in zijn Kruydtboeck van 1581, publiceerde hij de eerste illustratie van H. orientalis albulus (syn. brumalis). Het was Rembert Dodoens (Dodonaeus,1517-1585), vermaard Vlaams koninklijk arts en kruidendokter – wiens boeken, waarvan het eerste in 1554 in Mechelen werd gepubliceerd, belangrijke bronnen zijn voor het traceren van de geschiedenis van veel decoratieve planten – die verantwoordelijk was voor de eerste illustraties van H. orientalis in zijn Florum et . . . Historia (1568). Dit was rond de tijd dat de hyacint in Nederland arriveerde. Tot 1596 wordt de hyacint in Engeland niet vermeld. Het is in dat jaar, 1596, dat de bekende Engelse kruidendokter John Gerard het kweken ervan in zijn tuin vastlegde.

Toenemende aantallen, kleuren en de opkomst van dubbelbloemigen


De Botanische Tuinen van Leiden catalogiseerden in 1600 slechts een paar hyacintenvariëteiten. In zijn Rarorium Plantarum Historia (1601) illustreerde Clusius laattijdig een aantal H. orientalis variëteiten en een naamloze zaailing met aanzienlijk meer bloemen dan de andere, duidelijk het resultaat van natuurlijke bestuiving. In Hortus Floridus (1614) illustreerde Crispin van de Pas (Passaeus) ook H. orientalis en drie van zijn vormen met 8-12 bloemen; een blauwe, een lichtpaarse en een semi-dubbele witte met groene strepen op de achterkant van elk bloemblad.

Dubbele hyacinten werden in feite niet eerder beschreven dan in 1612, toen B. Besler (1561-1620), bekend om zijn unieke folio’s over de tuinen van de bisschop van Eichstadt, twee dubbele vormen illustreerde, waaronder H. orientalis flore pleno met drie nette en symmetrische dubbele bloemen in zijn Hortus Eystettensis. D. Rabel’s Theatrum Florae (1628) illustreerde blauwe en witte enkele vormen en een dubbele beschreven als violaceus. Een jaar later toonde Parkinson’s Paradisi in Sole Paradisus Terrestris zes enkele en dubbele variëteiten met 6-13 bloemen, waarvan de kleuren beschreven werden als zuiver wit, blauw en rood. Nog in 1686 vermeldden de Leidse Botanische Tuinen slechts 35 witte, blauwe, mauve en rode variëteiten, met enkele en dubbele bloemen.

Omdat de Nederlanders in het begin van de zeventiende eeuw zo bezig waren met tulpen, waren er maar weinig veredelaars die zich interesseerden voor hyacinten. Zij gaven de voorkeur aan enkele hyacinten en streefden naar gelijkenis en symmetrie van bloemen op de aar en zuiverheid van kleuren. Pas in 1670 werden er variëteiten met naam genoemd; slechts een half dozijn door Van der Groen in de Nederlandse Hovenier. Deze omvatten ‘Bultanaer’, ‘Passetout’, ‘Celestine’ en ‘Witte van Katolijn’, maar werden niet verder beschreven. In 1684 was de Haarlemse ‘bloemist’ Peter Voorhelm echter begonnen met het ontwikkelen van dubbelbloemige hyacinten. In 1702 was zijn ‘Konig van Groot-Brittanje‘ (genoemd naar Willem III) een groot succes. Hij bracht uitzonderlijk hoge prijzen op en werd 70 jaar later nog steeds gekweekt. De precieze oorsprong van de dubbele hyacint [meer hierover onderaan deze pagina] is nog niet met zekerheid vastgesteld, maar de prestatie van Peter Voorhelm heeft zeker anderen, en niet in de laatste plaats zijn nakomelingen, aangespoord om meer nieuwe variëteiten te ontwikkelen, die op hun beurt het primaat van de tulp uitdaagden en vervolgens vervingen. Tegen de jaren 1730 dreigde er een “windhandel” in hyacinten, vergelijkbaar met die van de “tulpenmanie” bijna een eeuw eerder. Hoewel deze gelukkig van korte duur was, droeg hij toch bij aan de bekendheid van hyacinten die zowel in de achttiende als in de negentiende eeuw bleef bestaan. Het was een kleinzoon van Peter Voorhelm, George Voorhelm (1712-1787), die in 1753 A Treatise on the Hyacinth publiceerde in een aantal talen, wat in feite een catalogus was, maar met teeltinstructies, met een lijst van 244 dubbele en 107 enkele beste variëteiten die werden aangeboden door zijn Haarlemse firma van “bloemisten en zaadhandelaren”. Daaronder waren 150 dubbele blauwen, waaronder ook paars, maar slechts de helft van dat aantal enkele variëteiten van dezelfde kleur. Van de witte en rode variëteiten waren er ongeveer drie keer zoveel dubbele als enkele. (Gele hyacinten kwamen later, ergens tussen 1760 en 1770, en werden pas vermeld in een latere editie van Voorhelms verhandeling. Er is echter geen eigentijdse referentie over hoe ze zijn ontstaan of door wie ze zijn gekweekt).

Mode en winterbloei – Hyacinten aan het Franse hof

De mode hielp ook bij het promoten van hyacinten, want Madame de Pompadour, die tussen 1745 en 1760 de scepter zwaaide aan het Franse hof, was een fervent liefhebber van deze geurige bloemen. Zij zorgde ervoor dat Lodewijk XV uitgebreide hyacintenbeplantingen liet aanleggen in zijn verschillende paleistuinen. Er wordt ook vermeld dat Madame in 1759 niet minder dan 200 hyacinten “op glazen” liet kweken tijdens de winter, en ze was een dame die overal navolging vond. Het waren gouden tijden voor de Voorhelms, de Van Kampens, de Schertzers, de Krepses en andere Haarlemse bloemisten. Bolbloemen in grote hoeveelheden werden niet alleen gebruikt voor het versieren van de grote zalen van paleizen, maar ook voor de kleding van dames die hun diepe decolletés wilden verfraaien met de prachtige en kostbare bloemen van de laatste nieuwigheden in hyacinten en tulpen.

De markies de Sainte Simone, een vriend van George Voorhelm, publiceerde in 1768 de eerste serieuze studie over de anatomie, voortplanting en cultuur van de hyacint onder de titel Des Jacinthes, een ware schat aan geïllustreerde informatie en een fascinerend inzicht in hun ontwikkeling. Hier een 18de eeuwse hyacint (schilderij Pieter van Loo)

Terzijde: Veel achttiende-eeuwse apothekers namen bloembollen op in hun assortiment en de hyacint kreeg zelfs de bijnaam “de gesel van de Arabieren”. Het sap ervan, gemengd met een half glas wijn, werd verkocht als een middel tegen baardgroei.

Van ongeveer vijftig variëteiten in het begin van de achttiende eeuw steeg het aantal al snel naar bijna 2000 en, om Curtis’ Botanical Magazine uit 1806 te citeren, “met dubbele en halfgevulde, met witte, rode, blauwe en gele bloemen, in geur zonder einde. . . . In de omgeving van Haarlem worden hectares gebruikt voor het kweken van deze bloemen; van daaruit ontvangen we jaarlijks de beste bollen.”

Kweekperikelen en de terugkeer van de enkelvoudigen


De Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen veranderden de economische en sociale structuur van Europa en de markt voor hyacinten volledig. De populariteit van enkelvoudige variëteiten begon die van dubbele variëteiten in te halen toen het grote publiek geleidelijk overging op het kweken van enkelvoudige hyacinten in de winter. En hoewel er van de jaren 1850 tot het begin van deze eeuw veel dubbele variëteiten verkrijgbaar bleven, werden enkele variëteiten de keuze voor perken, niet in de laatste plaats in Victoriaans Engeland waar “Grand Hyacinth and Spring Flower Shows” erg in de mode waren. De catalogi uit die tijd begonnen prijzen voor bollen in honderd partijen te vermelden, wat de grotere aankopen, bredere toepassingen en lagere prijzen weerspiegelde.

Holland, en in het bijzonder de omgeving van Haarlem, was de gevestigde plek een “tweede thuis” voor hyacinten in het Westen, maar in 1826 begon Berlijn aanzienlijke hoeveelheden hyacintenbollen uit Holland te importeren om blijkbaar een concurrerende industrie op te bouwen (die ook tulpen en verschillende andere bollen omvatte).

In 1842 had één kweker, F. Muemes Dietrich, meer dan twee miljoen hyacintenbollen in de grond en exporteerde met een lijst van 359 soorten naar Pruisen, Polen, Rusland, Denemarken, Zweden en Frankrijk. Vele anderen begonnen hyacinten te kweken en zelfs te veredelen en in 1866 was er zo’n 25 hectare in Berlijn aan hyacinten gewijd en op een gegeven moment werden er 1.500.000 geëxporteerd naar Nederland! Maar rond de eeuwwisseling was het allemaal voorbij: Berlijn breidde zich snel uit en het land dat door de bloemen in beslag werd genomen, werd gebruikt voor de bouw.

Na 400 jaar …


Het patroon van de vraag naar en de fluctuerende prijzen van de verschillende hyacintenrassen door de eeuwen heen is een fascinerend verhaal op zich, maar leent zich nauwelijks voor een samenvatting. En de vele vooruitgang die alleen al in de huidige eeuw is geboekt in de teelt, productie, behandeling en, niet in de laatste plaats, in de ziektebestrijding van hyacinten is zeer indrukwekkend. Na meer dan 400 jaar is de hyacint een prachtig, onderscheidend en dankbaar product voor huis en tuin. . .

De huidige (1989) Lijst en Internationaal Register van Hyacinten, samengesteld door de Koninklijke Algemeene Bloembollenvereeniging van Hillegom, Nederland, bevat 183 enkele en zestien dubbele variëteiten waarvan er op dit moment slechts 56 enkele en vier dubbele in commerciële productie zijn.

Praktisch gezien heeft de gewone tuinier tegenwoordig toegang tot ongeveer drie dozijn variëteiten via postorder of bij de grotere tuinbouwwinkels. Wat verrassend is, is dat bijna de helft hiervan oude cultivars zijn die hun populariteit al meer dan een eeuw hebben behouden.

Meer over de oorsprong van dubbele hyacinten


Eind 1600 kwamen de dubbele hyacinten tevoorschijn uit de composthoop en werden gedurende een groot deel van de 18e en 19e eeuw ‘s werelds populairste bolgewas. Het verhaal van hun oorsprong wordt verteld in een artikel uit 1897 in The Gardeners Chronicle, gebaseerd op het uitputtende Des Jacintes, de leur Anatomie, Reproduction, et Culture van Markies de Saint Simon uit 1768:

“De eerste dubbele variëteit was een zaailing die verscheen in de tuinen van Peter Voorhelm . .. te Haarlem. In die tijd, de exacte datum is niet zeker, maar het was waarschijnlijk in het laatste deel van de zeventiende eeuw, voerden alle bollenkwekers een onophoudelijke strijd tegen alle hyacinten die uit zaad of uitlopers waren gekweekt met bloemen die op geen enkele manier voldeden aan de conventionele opvattingen van een perfecte bloem. Het idee van een dubbele variëteit lijkt zelfs niet in de dromen van de Nederlandse [bloemenliefhebbers] te zijn opgekomen.

“Maar (en het verhaal leest bijna als een bladzijde uit Dumas) Peter Voorhelm werd ziek en kon geen aandacht besteden aan zijn planten, en kon ze pas onderzoeken toen de hyacinten begonnen af te sterven. Een bloem met een ongewone vorm trok zijn aandacht en bij onderzoek bleek het een dubbele hyacint te zijn. De bloem was erg klein, maar hij kweekte en vermenigvuldigde hem en kon hem al snel op de markt brengen, terwijl talloze amateurtelers bereid bleken om hoge prijzen te betalen voor de nieuwe bol.

“De . . . eerste dubbele hyacint had een relatief kort leven, want hij ging lang voor 1768 verloren. De twee dubbele variëteiten die daarna werden ontdekt, kregen respectievelijk de naam ‘Marie’ [niet de enkele ‘Marie’ die we nu aanbieden] en de ‘Roi de la Grande Bretagne’. . . . Deze laatste werd rond 1698 gekweekt en was oneindig veel mooier dan de eerste drie variëteiten en er werd meer dan duizend florijnen betaald voor één enkele bol.”

  1. Zie de beginregel van het gedicht van T.S. Eliot: A Song for Simeon