Wat geloofde Bach zelf eigenlijk? Was hij een ‘vijfde evangelist’ zoals men vroeger wel eens schreef, of was hij gewoon een ambachtsman in dienst van de kerk? Niemand die het weet, want Bach heeft zich over die zaken nooit uitgesproken.
Of toch? In de vorige eeuw werd geheel bij toeval een 17de eeuwse Bijbel met aantekeningen gevonden in Amerika, die aan Bach bleek te hebben toebehoord. Sterker nog: hij heeft passages onderstreept, en af en toe in de kantlijn opmerkingen geplaatst. Niet voor publicatie, maar voor zichzelf.
Pas sinds kort beginnen onderzoekers te beseffen welk een schat aan informatie hierin verborgen zit. De kriebels in de kantlijn, de enkele uitgebreide aantekeningen en de vele onderstrepingen geven ons een inkijkje in Bachs hart.
Dick Wursten neemt ons bij de hand en laat aan de hand van deze bijzondere bijbel zien wat Bach nu echt dacht over de rol van muziek in de eredienst, over het geloof en het christelijk leven.
De Bachliefhebber en boekenuitgever Dingeman Van Wijnen heeft enkele jaren geleden een facsimile-editie van de ‘Bach-bijbel’ laten maken. Tijdens de lezing zal er een inkijkexemplaar aanwezig zijn.
Heinrich Scheidemann, Herr Christ, der einig Gottes Sohn (2 versetten), door Willem Ceuleers gespeeld op het Walckerorgel in de Protestantse kerk van de Lange Winkelstraat te Antwerpen (met in het tweede verset de onlangs door Marc Nagels gereviseerde cornet)
De opname is afkomstig uit de online-viering van 24 januari 2021. Hieronder dus met beeld. Het was de sortie.
Na hun vertrek verscheen een engel van de Heer in een droom aan Jozef en sprak: “Sta op, neem het kind en zijn moeder, vlucht naar Egypte en blijf daar tot ik u waarschuw, want Herodes komt het kind zoeken om het te doden.” Hij stond op en week in de nacht met het kind en zijn moeder naar Egypte uit. Daar bleef hij tot aan de dood van Herodes, opdat in vervulling zou gaan wat de Heer gesproken had door de profeet:Ik heb mijn zoon geroepen uit Egypte. Zodra Herodes bemerkte, dat hij door de Wijzen om de tuin geleid was, ontstak hij in hevige toorn; hij zond zijn mannen uit en liet in Betlehem en heel het gebied daarvan al de jongens vermoorden van twee jaar en jonger, in overeenstemming met de tijd waarnaar hij de Wijzen nauwkeurig had gevraagd. Toen ging in vervulling het woord dat door de profeet Jeremia gesproken was: Een klacht werd in Rama gehoord, geween en luid gejammer: Rachel, wenend om haar kinderen, wil niet getroost worden, omdat zij niet meer zijn …
[in het onderstaande fragment begint Rachels klacht bij 0:56]
Het Kerstverhaal van Mattheüs eindigt echter niet met de kindermoord. Het eindigt met het bericht dat Jozef ‘uit Egypte trok en aankwam in Israel’. Je kunt dit verhaal ook theologisch lezen, d.w.z. als een ‘allegorie’. Dan wordt hier op subtiele wijze het verhaal van de Exodus hernomen – zoals gesuggereerd door het citaat uit Hosea: UIt Egypte heb ik mijn Zoon (=Israel) geroepen. Als dat juist is dan valt op dit gruwelijke lijdensverhaal een Opstandingslicht. Het wordt een Paasverhaal met als spilfiguur: Jozef. Hij is degene die tot tweemaal toe door een engel wordt aangemaand om ‘op te staan’. Eerst om naar Egypte te vluchten en dan om uìt Egypte te trekken… Beide malen moet hij ‘het kind en zijn moeder meenemen’. Jozef is hier een tweede Mozes. Het gaat om uittocht, doortocht, intocht.
Vervolg van de lezing
Nadat Herodes gestorven was, verscheen er in een droom aan Jozef in Egypte een engel van de Heer. De engel zei: ‘Sta op, ga met het kind en zijn moeder naar Israël. Want zij die het kind om het leven wilden brengen, zijn gestorven.’ 21 Jozef stond op en vertrok met het kind en zijn moeder naar Israël.…
Voor de liefhebbers: in de toonzetting van het Kerstverhaal breidt Heinrich Schütz het appèl van de engel tweemaal uit tot een korte aria, een ‘intermedium’: ‘Stehe auf, stehe auf, Joseph ‘. De sopraanstem wedijvert (concerteert) met de viool om Joseph te laten opstaan. En het lukt. Na de uittocht uit Egypte vestigt de heilige familie zich in het land Israel… (wat had u gedacht!) maar verrassing: niet in Judea, maar in Galilea, in Nazareth. Daarmee is het verhaal van Mattheüs afgelopen.
Schütz (of beter de schrijver van zijn libretto) voegt echter nog een vers toe, genomen uit het Kerstverhaal van Lukas, waarin de geestelijke ontwikkeling van Jezus op schitterende wijze wordt samengevat (Lukas 2:40): En het kind groeide op en nam toe in geestkracht; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem. Schütz heeft deze zin op fenomenale wijze getoonzet om dan vervolgens alle instrumenten en zangers te laten samen stesmmen in een dankzegging aan God. De fragmenten kunt u in onderstaand excerpt beluisteren:
onderstaande bezinning kunt u in bovenstaande video ook ‘live’ horen. Het is de tekst tussen ‘Komt allen tesamen’ en ‘Er is een roos ontloken’.
Mens-wording
Ja, dat had God zich ook wel wat anders voorgesteld toen hij lichtjaren geleden vanuit het niets de wereld in het aanzijn riep en even later aan de mens overdroeg om die te bebouwen en te bewaren. Hij had gedacht: Die gaan het wel goed met elkaar vinden, die mensen. Want ze zijn op elkaar aangelegd, en ze lijken op mij. Dus die gaan zorgvuldig om met de natuur, met elkaar. Maar nee hoor: God heeft zich nog niet omgekeerd of ze plukken al de verboden vrucht. En om verantwoording gevraagd, geeft de een de ander de schuld: The blame game is begonnen. Had hij ze – voor straf – aan het werk gezet buiten het paradijs. Dan zouden ze het vast zo druk hebben met overleven dat hun ‘ego’ geen kans krijgt om te groeien ten koste van de anderen. Maar opnieuw: voor hij er erg in heeft, sluipt het gif van de afgunst binnen, en slaat de oudste de jongste het hoofd in.
Hoe krijg je in godsnaam de mensen – vrij gevochten als ze zijn, èn moeten zijn, want anders zijn het geen mensen – weer op het rechte pad? dacht God. Hij probeerde van alles uit. Hij schreef een wetboek om hun samenleven op te funderen . Maar de mensen zochten altijd weer achterpoortjes. En eens ze de macht hadden trokken ze toch hun eigen plan. Hij stuurde profeten die hen donderend aan de wet kwamen herinneren: Elia, Johannes de doper – u kent ze wel. Priemende ogen, wijzende vinger, voor niets en niemand bang. Ook dat hielp niet, d.w.z. eventjes. Daarna was het weer snel het oude liedje.
En ik zie God denken: Experiment ‘mens’ mislukt. Einde verhaal. Tijd voor de Apocalyps. Delete forever. Maar zijn vinger aarzelt bij de bevestigingsknop. Hij kan het niet over z’n hart krijgen.
En dan opeens gaat hem een licht op. Hij heeft hij een idee, een plan, om niet te zeggen ‘a cunning plan’. Als ze niet willen luisteren naar anderen, misschien moet hij zelf dan maar eens komen en het uitleggen. Niet molenwiekend en bulderend als de Almachtige, de Heere der heerscharen, want daar win je geen harten mee. Neen, als… mens, ècht mens met alles wat daarbij hoort. En niet met woorden alleen. Néén. God moet gedacht hebben: als ik ze nu eens hoogstpersoonlijk laat zien wat het is om ‘mens te zijn’, misschien snappen ze dan waartoe zij geroepen zijn. Ik geef het toe, het is een vreemd idee voor een God, maar dit is toch echt waar het vandaag over gaat: mens-wording. Met een deftig woord: incarnatie. Het is de kern van het christelijk credo. God kwam… en hij bleek mens te zijn. Menselijker dan de mensen. En op deze ‘menswording’ past maar één antwoord. Als God nu al mens is, waar wachten wij nog op !?
[Extract uit de bezinning tijdends de kerstviering van 25 december 2020] – Tussen Komt allen tesamen en Er is een roos ontloken.
[Onderstaande uitvoering van dit prachtige muziekstuk is opgenomen voorafgaand aan de bovenstaande Kerstviering]
‘Ik herinner mij dat Ambrosius, zaIíger gedachtenis, op de geboortedag van onze Heer Jezus Christus het hele volk als met één stem liet zingen: “Veni, redemptor gentium”‘
Caelestinus, bisschop van Rome, in een toespraak op de bisschoppenconferentie in Alexandrië in augustus 430.
Iedereen blijkt op dat moment dat lied al te kennen. Ook Augustinus citeert de tekst. Dit lied mag dus met recht het eerste kerstlied van de Westerse christenheid genoemd worden: the first Noel. Het werd ook snel populair in heel Europa (deze term werd toen nog niet gebruikt om ons werelddeel mee aan te duiden, maar dit terzijde). En is dat gebleven tot op de dag van vandaag. Het is ook niet toevallig dat het deze ‘hymne’ is die Martin Luther als eerste in het Duits vertaalde toen hij begon te werken aan zijn kerkelijk gezangboek: Nu kom der Heyden Heyland. U ziet het staan naast een lied voor Pasen in deze editie van het Erfurter Enchiridion uit 1524. Op de volgende pagina staat trouwens de sequens ‘Veni sancte Spiritus’, gevolgd door de hymne ‘A solis ortu’ en ‘Veni creator Spiritus’ (daarna het lied over de Antwerpse martelaren, maar dat is een ander verhaal)
Het is meteen duidelijk dat Luther niet breekt met de muziek- en zangtraditie van de katholieke kerk, maar enkel een ‘christelijke Besserung’ nastreeft van de teksten. Tegelijk wil hij die ‘schat der kerk’ ook aan de gewone man schenken, die Duits spreekt en die gewend is om strofische liederen te zingen.1 Bij dit lied heeft Luther een gregoriaanse melodie waarop Veni redemptor gentium werd gezongen laten aanpassen (door Johann Walter, collega en kapelmeester in Torgau?) om voor gemeentezang geschikt te zijn. Hij heeft er m.a.w. een lied (koraal, gezang) van gemaakt.
Hierboven de Gregoriaanse melodie, hieronder de Lutherse adaptatie, verbluffend in z’n eenvoud: De regels 1 en 4 zijn gelijk en regel 3 is de omkering van regel 2. Eén van de meest rustgevende melodieën, die ik ken. Zeker als je het hele lied eens zingt (7 coupletten). Het is net een mantra.
Eeuwenlang was Nun komm, der Heiden Heilandgezang nr. 1 in de liedboeken van de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). Ook Johann Sebastian Bach kon er niet omheen – en wilde dat ook niet denk ik: Twee cantates voor de zondag van de 1e Advent zijn erop gebaseerd (BWV 61 & 62) en ook in de derde cantate voor die zondag is dit koraal prominent aanwezig (BWV 36 – Schwingt freudig euch empor). En – natuurlijk zouden we haast zeggen – begint het Orgelbüchlein met een koraalvoorspel over Nun komm der Heiden Heiland (BWV 599). In de collectie Achtzehn Choräle von verschiedener Art (de “Leipziger Choräle”, een selectie die Bach aan het eind van zijn leven heeft gemaakt van zijn eigen orgelcomposities die hij – terwijl hij ze overschrijft – natuurlijk ook weer bewerkt; een mens is nooit tevreden) komt dit koraal maar liefst drie keer voor: BWV 659 (waarschijnlijk de bekendste versie. Google maar eens op dit nummer), BWV 660 (een trio) en BWV 661.
Op zondag 29 november 2020, eerste advent, improviseerde Emmanuel Van Kerckhoven op de melodie op het barokorgel in de Sint-Norbertuskerk in Zurenborg. De kerk was gesloten (COVID-19), maar de muziek en het lied breken de wereld open naar de hemel toe. “Kom, heiland der volken, kom tot ons, de wereld wacht” Waarop? Op een teken van leven, een lichtglans in de nacht. Hoe de ganse schepping, hemel en aarde, ja de hele wereldgeschiedenis daarop gericht staat, dat is het onderwerp van dit lied van Ambrosius. De verrassing, het wonder is dat die lichtglans ons straks toestraalt vanuit een kribbe, met daarin een pasgeboren kind, kostbaar, kwetsbaar… Qua tekst quasi ontoegankelijk voor de moderne mens, maar als gezongen lied – en als melodie – helder als kristal. Wilt u de tekst toch proberen te verstaan (te ‘savoureren’), hier kunt u een analyse lezen.
Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt.
Psalm 126 : 6.
Al lezen wij levenslang in de bijbel, -de gewóónste dingen weten we niet. Vraag maar eens aan deze of gene: waarom gaat de zaaier van psalm 126 wenend voort? Waarom vallen er tranen naast het zaad in de voren? Het is duidelijk waarom hij juicht bij de oogst; maar daarom hoeft hij toch nog niet te wenen bij het zaaien? Wij mogen zoiets niet lezen zonder ons af te vragen: waar om weent hij? Lopen de boeren in ons land ook huilend over hun akkers? Dat kan gebeuren -bij een mislukte oogst. Maar bij het zaaien? Zaaien is een vrolijke bezigheid, waarbij zelfs keuterboertjes zich verkneuteren: zij zien de golvende graanvelden bij voorbaat voor zich. Wanneer Jezus als een zaaier uitgaat om te zaaien, glanzen zijn ogen: Hij ziet de velden al wit om te oogsten.
Boeren zijn helderziend. Als het zaaien gedaan is, gaan zij slapen: het graan groeit zonder dat zij zelf weten hoe. Wanneer een dominee de preekstoel beklimt met de bijbel als een zaadbuidel onder de arm, gaat hij niet al wenende. Zelfs op de terugweg straalt zijn gelaat, alsof Mozes van de berg daalt, -omdat hij bedenkt hoe het graan groeit, terwijl de boeren in de kroeg zitten te kaarten. Waarom weent dan de zaaier van deze psalm? De boeren van vroeger wisten het waarschijnlijk wel. De tweede helft van juli kon voor hen wel eens wat krap zijn en haar recht geven op de naam hongern1aand: de rogge en de aardappels raakten op tegen de oogst met Sint Jakob. In Palestina was tegen de zaaitijd de voorraad vaak nog kariger. Wat kostte het de zaaiers dan een zelfoverwinning om van hun schamele rest nog een deel aan de schoot der aarde toe te vertrouwen! Daarom gingen zij wenende: van de kleine voorraad voor het heden moest het meeste de grond in voor de toekomst. Wat zij niet konden ‘missen, moesten zij met brede gebaren wegwerpen. Denkt u maar aan hen die in de hongerwinter aardappels moesten poten, terwijl zij geen aardappels meer te eten hadden.
Een zaaier ging uit om te zaaien, hij zaaide zo wijd als de wind, zo wijd als de winden waaien waar niemand een spoor van vindt.
Wat hij vasthield in zijn gebalde vuist, moest hij loslaten uit een open hand. Wat hij nodig had voor vandaag, moest hij prijsgeven voor morgen. De tranen liepen hem over de wangen en drupten in de omgeploegde aarde als een kleine voorproef van de regen van God die de aarde vruchtbaar maakt van boven.
Er is geen verwachting van leven tenzij in de dood van het zaad, wij moeten de aarde vergeven dat zij ons sterven laat.
Van 537 tot 1453 kerk; Van 1453 tot 1934 moskee; Van 1934-2020 museum; Vanaf 2 juli 2020 moskee.
Een stereometrisch berekend gebouw: Heron van Alexandrië
De Griekse (bijzantijnse) architectuur gebruikte voor de berekening van cirkels/koepels niet het getal π, maar een praktisch hanteerbare benadering: 22/7, voldoende nauwkeurig om oppervlaktes en volumes van ronde objecten snel te kunnen berekenen met het oog op bouwwerken. De plattegrond onder deze paragraaf komt uit een artikel over de stereometrische principes van Heron van Alexandrië, een wiskundige die leefde in de eerste eeuw van onze jaartelling en die vooral bekend is als uitvinder (mechanische en pneumatische automaten/machines etc.). Soms vergeet men wel eens dat hij bovenal een zeer begaafd wiskundige was. Zijn diverse handboeken (vaak enkel in Arabische vertalingen overgeleverd) hebben een grote invloed gehad op de oosterse en westerse architectuur. De afmetingen zijn pragmatisch, d.w.z. rationele getallen in een voortschrijdende rangschikking van diameters van de cirkels en de diagonalen van de vierkanten: d.w.z. als je een getal kunt vermenigvuldigen met 22/7 en er komt een rationeel getal uit (liefst een heel getal), dan is het bruikbaar. Geïnteresseerd? de Engelse wiki geeft een goed leesbare samenvatting: https://en.wikipedia.org/wiki/Hagia_Sophia#Architecture
In dit geval gaat het over zijn werk dat bekend staat als Metrica, bestaande uit drie delen, bedoeld om alle mogelijke soorten oppervlaktes en volumes te kunnen meten. Deel 1 handelt over de oppervlakte van driehoeken en polygonen (met 4 tot 12 zijden), en pyramides, bollen, kokers etc. Deel 2 gaat over de berekeing van het volume van de bollen, cylinders, prisma’s, piramides etc. Deel 3 over hoe je oppervlaktes en volumes in delen kunt onderverdelen. Stereometrica is een werk, waarvan betwijfeld wordt of het van Heron zelf is, maar het bevat voorbeelden van driedimensionale berekeningen gebaseerd op het tweede hoofdstuk van Metrica.
Hier nogmaals de tekening van Salzenberg, met de plattegrond.
achtergrondinfo bij dit liedje, ontleend aan de bespreking door Bert Van Zantwijk
Altijd is Kortjakje ziek is een kinderliedje dat teruggaat op een volksliedje uit de zeventiende eeuw. De term kortjakje was een algemene verbreide aanduiding voor een vrouwelijke jeneververslaafde. De huidige tekst luidt:
Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week, maar ’s zondags niet. ’s Zondags gaat zij naar de kerk, Met een boek vol zilverwerk. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week, maar ’s zondags niet.
Het lied lijkt op het eerste gezicht te gaan over een zeer godsdienstig meisje. Zij is ziek, maar gaat op zondag toch naar de kerk. Het meisje moet van goede komaf zijn, want zij heeft een boek vol zilverwerk, een met zilver beslagen gebedsboekje. Toch is de verklaring minder eenvoudig. Kortjakje is namelijk in de 17de en 18de eeuw een vrij algemene spotnaam voor een vrouwelijke alcoholist. De termen ‘kort’ en ‘lanc’ verwezen destijds naar de soort drank die men dronk. ‘Kort’ = sterke drank in een klein glas, ‘Lanc’ = ‘lang’ of ‘verlengd (of ‘aangelengd’) = de benaming voor een zwakalcoholisch mixdrankje in een hoog glas. We gebruiken hiervoor nu nog steeds de term ‘longdrink’. Jakje (eigenlijk jakie of sjaakie) is een van de vele namen van de duivel. Kortjakje betekent dus letterlijk ‘drankduiveltje’. Op internet staat bij diverse bronnen ten onrechte dat kortjakje een verbastering is van cognacje en ook wordt regelmatig ten onrechte gemeld dat een kortjakje een kort jasje of een korte rok zou zijn. De suggestieve verklaring van dit liedje dat het over een prostituee zou gaan, lijkt me op grond van dit couplet overdreven en zegt m.i. meer over de mensen die zulke suggesties doen (en mensen die die vervolgens delen via sociale en andere media), dan over het liedje zelf. Dat er varianten de ronde deden/doen waarin dat wel wordt gesuggereerd, zegt ook niets, want variëren staat vrij… en tijdens feesten en vooral op trouwpartijen heb ik al menig gewoon liedje zien veranderen van karakter.
Ad fontes
In de negentiende eeuw vinden we een arsenaal aan liederen, waarin – naast Kortjakje – allerlei mensen altijd ziek zijn, behalve op zondag: Zo bijv. van Jan mijne man en Mietje-Wantje. Parallel met altijd ziek zijn (behalve op zondag) staat in het eerste lied de vaststelling dat ‘hij niet wil werken’, maar in plaats daarvan alle dagen bezig is ‘zijn hart te versterken’, d.w.z. te drinken.
1.
Jan mijne man, dat is ‘ne vent Aan het werken, aan het werken. Jan mijne man, dat is ‘ne vent Aan het werken niet gewend.
’s Sondags zit’i aan zijn deure, Om te wachten zijn maseure. ’s Maendags zit’i an den trap, Om te wachten ‘en schotel pap.
Jan mijne man is altijd ziek, G’heel de weke, g’heel de weke. Jan mijne man is altijd ziek, G’heel de weke en tsondags niet.
2.
Mietje-Wantj’ is altijd ziek, Geheel de week en ’s zondags niet. ’s Zondags staat zij aan haar deur, Om te verwachten haar serviteur.
Serviteur met twee roo kaken. Maatje, wilt gij mijn broek vermaken? Roekedoekdoek, roekedoekdoek, Kus de bille van Assebroek.
De onderste versie over Mietje-Wantje is afkomstig uit West-Vlaanderen. Een serviteur, letterlijk een dienaar, betekende in West-Vlaanderen ook minnaar of minnares. ‘Roo kaken’ zijn rode wangen.
Ragel Valderappus
Alle bovenstaande versies lijken te zijn voortgekomen uit een volksliedje, dat voor het eerst werd gepubliceerd op een liedblaadje in het jaar 1700. Daarin wordt een jonge vrouw met name ‘Ragel’ (Rachel) geïntroduceerd als ‘Kortjakje’:
‘Een nieuw lied, van Ragel Valderappus, eersaeme en seer secreete vrouw, zittende op ’t raedhuys van de Markus brug’.
Kortjakje zeer hups en fijn, Js de meeste tijd beschonken. Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet janever zijn. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de Week en Zondags niet. Dan gaet zy haer hert versterken, Midden in de week wil zy niet werken. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Kortjakje heeft hier op let, De ring al van haer hand genomen. En die heeft die dronke slet, Bij Jan-Oom te pand gezet. Kortjakje mag geen Brandewijn Maer het moet Janever zijn. Kortjakje gaet haer hert versterken, Midden in de week wil zy niet werken. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Kortjakje is vroeg opgestaen, En zy is met radde kooten, Na de Marcus Brug gegaen, De Jongers volgden agter aen. Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet Janever zijn. Daer vond zy ’t Raedhuys bescheten, Dat kon Ragel niet op eeten. Daerom is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Kortjakje zogt de Besemstok, En begon op de jongers te vloeken. En zy sprak hou toe jou bek, Of ik bruy jou op de Nek. Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet Janever zijn. Kortjakje gaet haer hert versterken, Midden in de week wil zy niet werken. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Loop jou honden voor de pest, Of de duyvel zal jou halen, Want ik geef je aers de rest, Sprak Kortjakje op het lest. Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet Janever zijn. Valderappus wil niet trouwen, Maer zy begint met Pluggen t’houwen. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Kortjakje heeft met boosheyd groot, Een steen in haer hand genomen. En sy sey by Slapperloot, Daer mee bruy ik jou strak dood. Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet Janever zijn. Kortjakje gaet haer hert versterken, Midden in de week wil zy niet werken. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
Die dit Liedtje heeft gedigt, Die heeft een Janever gekregen. Zy woont by Kortjakie digt, ’t Js Ragel Valderappus Nigt: Kortjakje mag geen Brandewijn, Maer het moet Janever zijn. Kortjakje gaet haer hert versterken, Midden in de week wil zy niet werken. Altijd is Kortjakje ziek, Midden in de week en Zondags niet.
De tekst van het kluchtlied gaat over een Joodse vrouw (Ragel of Rachel is een Joodse naam) die werkt als toiletjuffrouw bij de openbare toiletten onder het Raadhuis bij de Marcusbrug in Amsterdam. Ze was een alcoholiste . De schrijfster van het lied wekt de indruk een waargebeurd verhaal, een anekdote, te vertellen NB: dat is een stijlfiguur, niet zomaar geloven….. Zij vermeldt dat zij de nicht is van Ragel en het vers heeft geschreven in ruil voor een glaasje jenever. Zij vertelt hoe Ragel op een dag, als ze naar haar werk gaat, wordt achternagelopen door een groep jongens. Aangekomen bij haar werk blijkt dat de jongens de hele boel hebben onder gescheten. Ragel gaat volledig uit haar plaat en bedreigt de jongens eerst met een bezemsteel en later met een steen.
Op internet staat overal vermeld dat het lied zou gaan over een prostituee. Dat blijkt echter op geen enkele manier uit het lied. Er wordt gemeld dat Ragel niet meer wil trouwen en haar (verlovings-)ring naar Jan-Oom, dus naar de lommerd, heeft gebracht. Zij ‘begint met Pluggen t’houwen’ wil zeggen dat zij met meerdere mannen – net als zij van laag allooi, want een plug is een schooier – het bed deelt. Er staat niet dat zij dat tegen betaling doet. Integendeel, zij wordt in de titel van het vers juist een eerzame vrouw genoemd.
Latere versies
Er bestaat een versie waarin ’s Zondags gaat zij naar de kerk, met een boek vol zilverwerk’ is gewijzigd in ’s Zondags komt meneer pastoor, daar spreidt zij haar beentjes voor’, maar die versie is veel jonger dan de thans bestaande tekst. Daar kunnen geen conclusies aan worden verbonden. Ook is er een versie bekend waarbij de nu bestaande tekst wordt aangevuld met een tweede strofe, waarin de tekst staat ‘Midden in de week wil zij niet wassen, ’s Zondags strikt ze herendassen’, heel soms gevolgd door een derde strofe met de tekst ”s Zondags als haar liefste komt, is Kortjakje goed gezond’. Ook dit zijn latere aanvullingen, die niets zeggen over de oorspronkelijke betekenis van het lied, noch over de huidige tekst.
In dezelfde periode dat het oorspronkelijk lied is gepubliceerd, rond of kort na 1700, verschijnen er meer liedjes over Kortjakje. Zo zijn daar: ‘Kortjakjes Kraembed, die noit gewoon was te kinderen, en nu in haer hooge Ouderdom van Tagtig Jaren in de Kraem gekomen van twee Meysjes‘, ‘Testament van Kortjakje‘ en ‘Kort Jakie is weer levendigh geworden‘.
Maar zoals al in het begin gezegd: Kortjakje was geen aparte persoon, maar een vrij algemene spotnaam voor een vrouwelijke alcoholist.